ECLI:NL:RBDHA:2013:7009

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
AWB-13_662
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over subsidiabiliteit van verletkosten in het kader van ESF-subsidie

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 12 juni 2013, wordt de zaak behandeld tussen de Stichting Arbeidsmarkt en Opleiding in de Metalektro (eiseres) en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (verweerder) over de subsidiabiliteit van verletkosten in het kader van een ESF-subsidie. Eiseres had een subsidie aangevraagd voor het project 'Stork BBL 2007', dat gericht was op het verbeteren van de arbeidsmarktpositie van werkenden. De rechtbank concludeert dat de bruto loonkosten van de leerlingen, die door eiseres als verletkosten zijn opgevoerd, niet kunnen worden aangemerkt als een schending van de voorwaarden van de ESF-regeling. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet pas bij de subsidievaststelling de subsidiabele kosten kan beperken en dat de kosten die eiseres heeft opgevoerd, niet zijn uitgesloten van subsidiabiliteit in het verleningsbesluit. De rechtbank oordeelt dat de norm dat verletkosten niet subsidiabel zijn, niet kan worden aangemerkt als een voorwaarde in de zin van de ESF-regeling. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om binnen acht weken na deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij de bruto loonkosten van de leerlingen opnieuw in beschouwing moeten worden genomen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 12 juni 2013.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/662
TUSSENUITSPRAAK van de enkelvoudige kamer ingevolge artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 12 juni 2013 in de zaak tussen
Stichting Arbeidsmarkt en Opleiding in de Metalektro, te Leidschendam, eiseres
(gemachtigde: T. Groenink),
en
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder
(gemachtigden: mr. R.A. van Oord en L. den Hollander).

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2011 heeft verweerder de bij besluit van 31 juli 2007 verleende subsidie vastgesteld. Tegen dit besluit heeft eiseres een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Bij besluit van 19 december 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 21 januari 2013 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 25 april 2013 ter zitting behandeld.
Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij brief van 18 juni 2007heeft eiseres bij verweerder een aanvraag ingediend, waarbij is verzocht om een subsidie uit het Europees Sociaal Fonds (ESF) voor het project “Stork BBL 2007”, met nummer 2007ESFN53. De projectperiode loopt van 1 september 2007 tot en met 31 augustus 2008 voor de maatregel d: verbetering arbeidsmarktpositie werkenden.
Bij besluit van 31 juli 2007 heeft verweerder subsidie verleend over de periode van
1 september 2007 tot en met 31 augustus 2008 van maximaal € 1.057.177-.
De subsidie is verleend onder de navolgende voorwaarden (voor zover in deze procedure van belang):
  • Het project wordt gerealiseerd overeenkomstig de aanvraag en de krachtens de ESF-regeling 2007 -2013 gestelde verplichtingen;
  • Ter waarborging van een juiste uitvoering van het project dan wel het behoud van een goed inzicht in de voortgang van het project worden aan de beschikking nadere voorwaarden verbonden, zoals verwoord in de Handleiding Projectadministratie ESF 2007-2013.
Op 24 april 2008 heeft het Agentschap SZW een monitor bezoek uitgevoerd bij de projectuitvoerder. Dit bezoek was hoofdzakelijk gericht op de gevoerde administratie. Bij brief van 26 juni 2008 is gerapporteerd over de bevindingen en verbeterpunten. De verbeterpunten en opmerkingen omtrent de subsidiabiliteit van de kosten betroffen slechts de kosten voor werving en selectie. Deze zijn buiten de einddeclaratie gehouden.
Op 1 december 2008 heeft het Agentschap SZW de einddeclaratie ontvangen. Deze einddeclaratie omvatte € 1.777.148,-- aan subsidiabele kosten. Er is een bedrag van
€ 710.859,-- aan subsidie gedeclareerd.
Het Team Interne Controle heeft naar aanleiding van de einddeclaratie in november 2009 op twee dagen controles uitgevoerd.
In het concept-rapport van bevindingen van 15 juni 2010 heeft verweerder zich voor het eerst (onder meer) op het standpunt gesteld dat de opgevoerde bruto-loonkosten van deelnemende leerlingen niet subsidiabel zijn.
Het herziene definitieve rapport van feitelijke bevindingen is op 8 december 2011 aan eiseres toegezonden.
Bij besluit van 16 december 2011 heeft verweerder de subsidie vastgesteld op € 171.549,-. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Naar aanleiding van de hoorzitting van 27 februari 2012 heeft het Team Interne Controle op 30 maart 2012 en 13 april 2012 opnieuw onderzoek verricht naar de door eiseres ingediende einddeclaratie. Het rapport van feitelijke bevindingen is aan eiseres op 28 augustus 2012 toegezonden. Eiseres heeft hierop gereageerd.
Verweerder heeft in het thans bestreden besluit de subsidievaststelling gehandhaafd en het bezwaar ongegrond verklaard.
2
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte de Subsidieregeling ESF (hierna: ESF-regeling) van 24 augustus 2009 heeft toegepast. Van toepassing is echter de ESF-regeling van 29 november 2006, aangezien eiseres de aanvraag op 1 maart 2007 heeft ingediend. De regelingen zijn echter, behoudens nummering, gelijk.
Doordat de bezwarencommissie aan verweerder de opdracht heeft gegeven een nieuwe controle uit te voeren is daarmee impliciet erkend dat de eerste controle en het daarbij behorende rapport, onvoldoende grondslag bieden voor het besluit in primo van
16 december 2011. Verweerder heeft in de tweede controle alleen maar administratieve fouten ontdekt. Verweerder heeft het eiseres echter niet tegengeworpen dat haar administratie niet voldoet aan artikel 9.1 van de ESF-regeling.
Verweerder is voorbij gegaan aan de positieve bevindingen in het rapport van de 2e controle en heeft voorts nagelaten eiseres te horen naar aanleiding van de 2e controle.
Het beroep beperkt zich tot het besluit van verweerder om het bezwaar tegen het vaststellingsbesluit onderdeel C ongegrond te verklaren. Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder om € 766.374,61 niet als subsidiabele kosten aan te merken, op grond van artikel 14, sub f, van de ESF-regeling. In dit artikel is neergelegd dat verletkosten niet voor subsidiëring in aanmerking komen. De artikelen van hoofdstuk 9 van de ESF-regeling hebben in dit geval geen toepassing omdat de administratie en berekening van deze kosten door verweerder nooit betwist is.
In geen enkele regeling wordt een definitie gegeven van het begrip ‘verletkosten’. Verweerder geeft pas achteraf, in zijn rapportage van 15 juni 2010, aan op welke wijze het begrip geïnterpreteerd wordt, namelijk als zijnde elke loonbetaling aan deelnemers. Los van het feit dat verweerder vanaf het begin inzicht had moeten geven in de subsidiabiliteit van kostensoorten, kan eiseres zich niet vinden in de definitie die gegeven wordt van verletkosten.
Verweerder heeft voorts in zijn beschikking tot subsidieverlening geen kostensoorten buiten beschouwing gelaten en daarmee alle door eiseres aangevoerde uitvoeringskosten als noodzakelijk aangemerkt. Uit de bewoordingen van de regeling is op te maken dat verweerder bij de vaststelling van de subsidie niet opnieuw beoordeelt welke kostensoorten als subsidiabel zijn aan te merken, maar alleen of is voldaan aan de verplichtingen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft in haar uitspraak van 14 juli 2010 (LJN: BN1150) geoordeeld dat de ESF-regeling en de Handleiding Projectadministratie ESF 2007-2013 (HPA) geen grondslag bieden om bepaalde kosten achteraf uit te sluiten van subsidie. Voorts volgt uit deze uitspraak dat de norm dat ‘verletkosten’ niet subsidiabel zijn, niet kan worden aangemerkt als een voorwaarde als bedoeld in artikel 7.3, derde lid, van de ESF-regeling. Er bestaat geen regeling of regel in de Europese of nationale wet- en regelgeving waarop verweerder zich in rechte kan beroepen om het bezwaar ongegrond te verklaren en de kosten niet te subsidiëren.
Indien verweerder dit toch zou kunnen doet eiseres subsidiair een beroep op het vertrouwensbeginsel. Eiseres en de deelnemende bedrijven zijn aanzienlijke financiële verplichtingen aangegaan op basis van de beschikking tot subsidieverlening van verweerder. Pas in het rapport van 15 juni 2010 stelt verweerder dat er slechts gedeeltelijk gesubsidieerd kan worden. Verweerder past regelmatig zijn eigen regels en interpretaties aan en handelt buiten de in de Awb gestelde redelijke termijn. Eiseres en de deelnemende bedrijven wachten nu al ruim vijf en een half jaar na de toezegging nog steeds op een groot deel van de middelen. Eiseres verzoekt dan ook om vergoeding van de misgelopen rente. Het beroep op het vertrouwensbeginsel is gemotiveerd met de feiten vooraf en tijdens de uitvoering van het project.
3
In het thans bestreden besluit van 19 december 2012 heeft verweerder gesteld dat hij in redelijkheid de subsidie lager heeft kunnen vaststellen omdat eiseres ten aanzien van de verletkosten niet, althans onvoldoende aan de administratievoorschriften heeft voldaan overeenkomstig de ESF-regeling.
Voor wat betreft het onderdeel C (niet alle noodzakelijke kosten zijn in de controle betrokken), waartegen eiseres beroep heeft ingesteld, heeft verweerder als volgt besloten. De directe uren met betrekking tot de regels tot en met 120 ([A]), zoals door eiseres weergegeven in de financiële bijlage ‘urenadministratie direct personeel’ welke zich bevindt achter de reactie op het verzoek om informatie, van 12 juni 2009, zijn naar het oordeel van verweerder aan te merken als verletkosten. Er is hier immers sprake van verantwoorde uren door ESF-deelnemers voor scholing en niet voor het geven van scholing door de docent.
Eiseres heeft ten aanzien van [B] gezegd dat niet is vermeld dat de leerlingen alleen in dienst zijn vanwege de opleiding en alle uren van deze leerlingen betrekking hebben op de ESF-subsidiabele activiteit. Uit de bevindingen van het onderzoek en de verklaring van eiseres blijkt dat sprake is van het verantwoorden van directe uren voor leerlingen in de einddeclaratie die als verleturen aangemerkt moeten worden. Ingevolge artikel 14, aanhef en onder f, van de ESF-regeling worden verletkosten aangemerkt als niet-subsidiabele kosten.
Eiseres kan geen gerechtvaardigd vertrouwen aan de bevindingen in het rapport ontlenen, aangezien bevindingen altijd achteraf gegeven worden. Naar aanleiding van het rapport kan een aanvrager niets meer doen of laten, aangezien de subsidieperiode dan al is verstreken.
Verweerder heeft ter zitting het standpunt gehandhaafd dat de bruto loonkosten van de leerlingen verletkosten zijn in de zin van de ESF-regeling, waardoor deze niet subsidiabel zijn. Verweerder wijst er daarbij op dat de bruto loonkosten van leerlingen niet expliciet als een te subsidiëren kostensoort zijn vermeld in de ESF- regeling, noch in het HPA. Verweerder heeft voorts het standpunt ingenomen dat pas bij de subsidievaststelling bezien wordt of de gevraagde kosten voor bepaalde activiteiten ook daadwerkelijk subsidiabel zijn en of deze kosten op een juiste wijze zijn verantwoord en redelijk zijn. De subsidieverlening is soepel; volgens verweerder wordt er op het moment van de subsidieverlening nog niet streng gekeken naar de subsidiabiliteit van de kostensoorten. Verweerder heeft in dit verband voorts nog verklaard dat bij de subsidieverlening geen inhoudelijk oordeel over de subsidiabliteit van de kostensoorten gegeven wordt. De aanvrager kent de ESF-regeling en de HPA of wordt geacht deze te kennen. Daaruit blijkt welke kosten subsidiabel zijn. Door middel van interimcontroles stuurt verweerder het gedrag van de aanvrager bij als blijkt dat bepaalde kosten niet subsidiabel zijn. Verweerder is van oordeel dat deze situatie zich voorgedaan heeft in de onderhavige zaak.
4
Ingevolge artikel 4:45, eerste lid, van de Awb toont de aanvrager bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de aan de subsidie verbonden verplichtingen, tenzij de subsidie voor de aanvang van de activiteiten wordt vastgesteld.
Ingevolge artikel 4:46, eerste lid, van de Awb stelt het bestuursorgaan, indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
Ingevolge artikel 4:46, tweede lid, van de Awb kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:
. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
. de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.
Ingevolge artikel 4:46, derde lid, van de Awb, worden, voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen
Ter regulering van de uit het ESF ter beschikking gestelde middelen is de ESF-regeling 2007-2013 vastgesteld.
Ingevolge artikel 14, aanhef en onder f, van de ESF-regeling komen verletkosten niet voor subsidiering in aanmerking.
Ingevolge artikel 16 van de ESF-regeling gelden er een aantal administratievoorschriften.
1.
de begunstigde houdt een inzichtelijke en controleerbare administratie bij met betrekking tot de uitvoering van het project en de in verband daarmee gedane uitgaven en verworven inkomsten. Deze administratie bestaat uit een projectadministratie, waaronder begrepen een deelnemersadministratie en een financiële administratie, waarin alle noodzakelijke gegevens tijdig, juist en volledig zijn vastgelegd en ten behoeve van de vaststelling van de subsidiabiliteit zijn te verifiëren met bewijsstukken. Deze administratie is voor controle beschikbaar op één locatie.
2.
de projectadministratie geeft inzicht in de geplande en gerealiseerde prestaties in termen van deelnemers en uren, dan wel in termen van geleverde producten of diensten.
3.
de financiële administratie geeft inzicht in de subsidiabele kosten, de inkomsten en de wijze waarop de inkomsten en uitgaven aan het project worden toegerekend.
4.
de deelnemersadministratie geeft inzicht in de subsidiabiliteit van de projectactiviteiten en de behaalde resultaten per individuele deelnemer.
5.
het eerste tot en met het vierde lid zijn niet van toepassing op subsidie aanvragen in het kader van Actie E, die zijn ingediend op of na 1 oktober 2011.
6.
de begunstigde bewaart alle administratieve bescheiden die betrekking hebben op het gesubsidieerde project tot en met 31 december 2020. Van bewijsstukken dient het originele stuk, dan wel een voor authentiek gewaarmerkte versie van het originele stuk, te worden bewaard volgens de in Bijlage 3 vastgestelde procedure.
7.
begunstigde verstrekt desgevraagd aan door de minister dan wel door de Europese Commissie daartoe aangewezen personen inzage in of informatie uit de administratie. Tevens verstrekt hij de voornoemde personen desgevraagd informatie over de voortgang van het voor subsidie in aanmerking gebrachte project.
In de HPA zijn onder meer nadere normen opgenomen waaraan een administratie met betrekking tot het project dient te voldoen.
5.1
De rechtbank overweegt als volgt.
Het project waarvoor subsidie is aangevraagd betreft een bundeling van metaalbedrijven met en zonder een bedrijfsschool, die subsidie hebben aangevraagd voor het opleiden van schoolverlaters zonder startkwalificatie tot het niveau van WEB- 2 (startkwalificatie). Alle leerlingen volgen een zogeheten BBL- opleidingstraject. Dit traject bestaat volgens de Wet op de beroepseducatie uit een beroepsbegeleidende leerweg, die een praktijkdeel omvat van 60% of meer van de studieduur. In de praktijk komt dit neer op één dag theorie, twee dagen praktijk en twee dagen stages. Alle leerlingen in het project hebben op grond van de Wet educatie beroepsonderwijs een overeenkomst met het leerbedrijf. De kosten voor de uitvoerende bedrijven bestaan hoofdzakelijk uit de kosten voor de loonbetalingen aan de leerlingen op grond van voornoemde overeenkomst, de kosten voor salarissen van de docenten die het praktijkdeel van de opleiding verzorgen, en de exploitatiekosten voor het in stand houden van de bedrijfsscholen en het te verbruiken lesmateriaal.
De rechtbank stelt vast dat het geschil in beroep uitsluitend nog betrekking heeft op de door eiseres opgevoerde bruto loonkosten van de deelnemende leerlingen. Dit betreft de lonen die de deelnemende metaalbedrijven uit hoofde van voornoemde overeenkomst met de leerlingen aan de leerlingen dienen te betalen. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat terzake van de opgevoerde loonkosten geldt dat er geen sprake van is dat hiertegenover productieve arbeid van de leerlingen heeft gestaan. De werkzaamheden zijn louter verricht in het kader van de door de leerlingen te genieten opleiding.
Tussen partijen is in geschil of deze bruto-loonkosten van de leerlingen als zodanig, gelet op de ESF-subsidieregeling en de HPA, subsidiabel zijn. Verweerder meent dat de kostensoort als zodanig niet subsidiabel is, nu deze kostensoort door verweerder als verletkosten in de zin van artikel 14, aanhef en onder f, van de ESF-regeling wordt aangemerkt.
Voorafgaand aan de beantwoording van deze vraag dient evenwel te worden bezien of verweerder in het kader van de
vaststelling van de subsidie alsnog een kostensoort als zodanig niet subsidiabel heeft kunnen achten. De rechtbank stelt vast dat de bruto loonkosten van de deelnemende leerlingen opgenomen zijn in de subsidieaanvraag van
18 juni 2007. De rechtbank verwijst hiervoor naar de bij de aanvraag behorende bijlage Administratieve Organisatie en Interne Beheersing, paragraaf 2 en 2, op pagina 2 en 3.
De bruto loonkosten van de deelnemende leerlingen zijn derhalve specifiek als een te subsidiëren kostensoort aangevraagd. Bij de beslissing tot subsidieverlening heeft verweerder deze kostensoort niet uitgezonderd van subsidiëring. De ter zitting door verweerder ingenomen stelling dat in het kader van een subsidieverlening nog geen oordeel gegeven wordt of bepaalde kostensoorten als zodanig subsidiabel zijn, maar dat dit pas bij de subsidievaststelling gebeurt, is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de systematiek van de Awb en van de ESF-regeling. Ingevolge de systematiek van de Awb bestaat het subsidiebedrag uit het bedrag genoemd in de subsidieverlening, behoudens de gronden genoemd in artikel 4:46, tweede lid, van de Awb, op basis waarvan de subsidie lager kan worden vastgesteld. Niet gebleken is dat er sprake is van een van deze gronden. Verweerders betoog dat de kostensoort van bruto loonkosten van de deelnemende leerlingen als zodanig niet subsidiabel is op basis van de ESF-regeling, is niet een van de genoemde gronden waarop een subsidie lager vastgesteld of geweigerd zou mogen worden.
Overigens lijkt de stelling van verweerder, dat het praktijk is dat bij de subsidieverlening niet specifiek getoetst wordt, onjuist te zijn, nu verweerder wel voorafgaand aan het verleningbesluit aan eiseres vragen gesteld heeft met betrekking tot de in de aanvraag opgenomen exploitatiekosten.
5.2
Ter zake van de systematiek van de ESF-regeling en de HPA overweegt de rechtbank als volgt. De HPA maakt onderdeel uit van de beschikking. In de HPA is opgenomen dat verletkosten niet subsidiabel zijn. Voor zover verweerder heeft willen betogen dat dit een subsidievoorwaarde in de zin van artikel 7, derde lid, van de ESF-regeling is, dan wel een subsidieverplichting in de zin van artikel 4:37, aanhef en onder b, van de Awb en dat eiseres door het opvoeren van loonkosten niet voldoet aan deze voorwaarde repectievelijk verplichting, nu dit verletkosten zijn, overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar de door eiser ook reeds genoemde uitspraak van de AbRS van 14 juli 2010, LJN: BN1150, als volgt.
Verweerder heeft op grond van artikel 7, derde lid, van de ESF-regeling aan de subsidieverlening de voorwaarde verbonden dat de in de HPA opgenomen vereisten worden nageleefd. Nu het besluit tot subsidieverlening is genomen op 31 juli 2007, is in deze zaak de op dat moment geldende HPA van 2007-2013 van toepassing en dienen de in die HPA opgenomen vereisten, voor zover deze noodzakelijk zijn ter waarborging van een juiste uitvoering van het project dan wel het behouden van een goed inzicht in de voortgang van het project, te worden nageleefd. Onder verwijzing naar de uitspraak van de AbRS van
14 juli 2010 is de rechtbank van oordeel dat de norm dat verletkosten niet subsidiabel zijn, niet kan worden aangemerkt als een voorwaarde als bedoeld in artikel 7, derde lid, van de ESF-regeling. Deze norm behelst immers, evenals de in bovengenoemde uitspraak van 14 juli 2010 en de in de uitspraak van de AbRS van 24 september 2008 (LJN: BF2163) aan de orde zijnde normen, een beperking van de subsidiabele kosten en betreft niet een ter waarborging van een juiste uitvoering van het project dan wel voor het behoud van een goed inzicht in de voortgang van het project te stellen voorwaarde. Evenmin kan de norm worden aangemerkt als een verplichting als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb, nu het hier niet gaat om in de HPA neergelegde administratievoorschriften.
De rechtbank concludeert dat het opvoeren van de bruto-loonkosten van de leerlingen, óók als deze als verletkosten in de zin van artikel 14, aanhef en onder f, van de ESF-regeling zouden moeten worden aangemerkt, niet kan worden aangemerkt als het schenden van een voorwaarde in de zin van artikel 7, derde lid, van de ESF-regeling, noch als schending van een subsidieverplichting in de zin van artikel 4:37, aanhef en onder b, van de Awb. Voorts concludeert de rechtbank dat uit voornoemde uitspraak van 14 juli 2010 tevens volgt dat verweerder niet pas bij de subsidievaststelling de subsidiabele kosten kan beperken.
5.3
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat in het midden kan blijven of de bruto loonkosten van de deelnemende leerlingen onder de ESF-regeling subsidiabel zijn, nu de kostensoort bruto loonkosten van de deelnemende leerlingen in de subsidieaanvraag is opgenomen en deze kostensoort in het verleningsbesluit niet is uitgezonderd. Ook als achteraf zou moeten worden vastgesteld dat deze kostensoort niet subsidiabel zou zijn, dan nog geldt dat - zoals hierboven is overwogen - niet pas bij de subsidievaststelling kan worden tegengeworpen dat de kostensoort als zodanig niet subsidiabel is. Dat geldt te meer nu eiseres er als gevolge van de subsidieverlening gerechtvaardigd op vertrouwd heeft dat de kostensoort subsidiabel was en haar handelwijze hierop ook heeft afgestemd. Eiseres heeft onweersproken gesteld dat als op het moment van de subsidieverlening bekend geweest zou zijn dat deze kostensoort niet subsidiabel zou zijn, de deelnemende bedrijven aanzienlijk minder contracten met leerlingen zouden hebben afgesloten dan nu het geval is.
5.4
Het voorgaande betekent dat het buiten beschouwing laten van de kostensoort van de bruto loonkosten van de deelnemende leerlingen op de grond dat deze kostensoort onder de ESF-regeling niet subsidiabel is, in strijd is met de wet en de ESF-regeling. Het bestreden besluit komt op dit punt dan ook voor vernietiging in aanmerking.
6
Partijen hebben op zitting gevraagd om finale geschilbeslechting. Nu verweerder ten onrechte de kostensoort bruto loonkosten van de deelnemende leerlingen buiten beschouwing heeft gelaten en de subsidie lager heeft vastgesteld vanwege insubsidiabiliteit van deze kostensoort zonder deze post inhoudelijk te beoordelen, dient verweerder deze kostensoort alsnog in beschouwing te nemen. Verweerder dient alsnog vast te stellen of aan de (administratieve) verplichtingen terzake van deze kostensoort is voldaan, nu verweerder daarover tot op heden nog geen standpunt heeft ingenomen. Nu de rechtbank niet over voldoende stukken beschikt om zelf in deze zaak te voorzien, dient verweerder alsnog te bezien of de gedeclareerde bruto loonkosten conform de HPA zijn verantwoord.
De rechtbank ziet in het kader van finale geschilbeslechting aanleiding tot toepassing van de bestuurlijke lus en zal verweerder daarom met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb op de hieronder aangegeven wijze in de gelegenheid stellen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
7
De rechtbank neemt thans geen beslissing over vergoeding van het betaalde griffierecht en de gemaakte proceskosten. In zoverre verwijst zij naar het bepaalde in artikel 8:80a van de Awb.
8
De rechtbank wijst partijen erop dat tegen deze tussenuitspraak hoger beroep open staat, maar pas tegelijk met de nog te wijzen einduitspraak. Tot die tijd staat tegen deze tussenuitspraak geen rechtsmiddel open.

Beslissing

De rechtbank
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na datum van deze uitspraak met inachtneming van het vorenstaande een nieuw besluit op het bezwaar te nemen;
- bepaalt dat verweerder hierna een afschrift van dit besluit aan de rechtbank zal doen toekomen, onder gelijktijdige toezending aan de gemachtigde van eiseres;
- stelt eiseres vervolgens in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van dit besluit haar reactie hierop aan de rechtbank kenbaar te maken, onder gelijktijdige toezending aan verweerder.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat geen zelfstandig rechtsmiddel open. Eerst gelijk met de einduitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegen deze beslissing.