In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2013 uitspraak gedaan over het verzoek van de moeder van een minderjarige, geboren in 1999, tot benoeming van een bijzonder curator. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. L.J.A. Sprenger, verzocht om deze benoeming omdat zij zich zorgen maakte over de situatie van de minderjarige, die feitelijk bij de vader verblijft. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. E.H. de Milliano-Machielse, voerde aan dat de moeder de strijd tegen hem aangaat en dat dit in strijd is met de belangen van de minderjarige. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren en de minderjarige is in raadkamer gehoord.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er op 23 april 2013 een ondertoezichtstelling van de minderjarige is verlengd tot 27 april 2014. De moeder stelde dat het in het belang van de minderjarige is dat een bijzonder curator wordt benoemd, terwijl de vader en Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, als belanghebbende, zich tegen dit verzoek keerden. Bureau Jeugdzorg heeft verklaard dat de huidige gezinsvoogd de belangen van de minderjarige voldoende waarborgt en dat de benoeming van een bijzonder curator de situatie alleen maar zou compliceren.
Na beoordeling van de argumenten van beide partijen, concludeerde de kinderrechter dat er geen sprake was van een belangenstrijd tussen Bureau Jeugdzorg en de minderjarige, maar eerder tussen de ouders. De kinderrechter oordeelde dat Bureau Jeugdzorg in staat is om de belangen van de minderjarige te waarborgen en dat er geen noodzaak was voor de benoeming van een bijzonder curator. Het verzoek van de moeder werd dan ook afgewezen. Deze beschikking is gegeven door mr. M. Dam, kinderrechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.