ECLI:NL:RBDHA:2013:6679

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
AWB-13_232
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van het recht op bijstand en terugvordering van bijstandsuitkeringen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2013, gaat het om de herziening van het recht op bijstand van eisers, die als zelfstandig ondernemers zijn ingeschreven in het handelsregister. De rechtbank heeft te oordelen over de herziening van het recht op bijstand in de periode van 1 mei 2011 tot en met 30 november 2011, en de terugvordering van een bedrag van € 11.270,89 door het college van burgemeester en wethouders van Leiden. De rechtbank stelt vast dat het rechtsvermoeden bestaat dat eisers, door hun inschrijving als zelfstandige, inkomsten genereerden en dus niet bijstandsbehoeftig waren. De bewijslast ligt bij eisers om aan te tonen dat zij in de betreffende periode geen inkomsten hebben gehad.

Eisers hebben verschillende gegevens overgelegd, waaronder fiscale gegevens en informatie over hun activiteiten met een loempiakar. De rechtbank oordeelt dat deze gegevens voldoende zijn om het rechtsvermoeden te weerleggen, en dat verweerder niet in staat is gebleken om aanvullend bewijs te leveren dat eisers wel inkomsten hebben gehad in de periode van 1 mei 2011 tot en met 30 november 2011. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit van verweerder niet kan standhouden en verklaart het beroep gegrond.

De rechtbank vernietigt het besluit van 15 februari 2012 voor zover het de herziening en terugvordering van bijstand betreft over de genoemde periode. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten aan eisers. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/232

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van23 mei 2013 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres], te [plaats], eisers
(gemachtigde: mr. drs. J. Hemelaar),
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder.
(gemachtigde: mr. J. Groenewegen).

Zitting

Bij besluit van 15 februari 2012 heeft verweerder het recht op bijstand van eisers in de periode van 23 augustus 2010 tot en met 30 november 2011 herzien en een bedrag van
€ 11.270,89 van eisers teruggevorderd.
Bij besluit van 27 november 2012 heeft verweerder het hiertegen door eisers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 28 maart 2013 ter zitting behandeld. Eiser is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft de behandeling ter zitting geschorst en het vooronderzoek hervat. Partijen hebben nadere stukken ingeleverd.
De rechtbank heeft de behandeling van het beroep ter zitting voortgezet op 23 mei 2013. Eiser is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en vervolgens onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Overwegingen

1.
De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen enkel nog in geschil is de herziening van het recht op bijstand in de periode van 1 mei 2011 tot en met 30 november 2011 en de terugvordering in verband daarmee.
2.
Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eisers in voornoemde periode geen recht op bijstand hadden omdat eiser werkzaamheden heeft verricht als zelfstandige.
3.
Het vertrekpunt in een geval zoals het onderhavige, waarin sprake is van een inschrijving als zelfstandige bij de Kamer van Koophandel, is dat de betrokkene geacht wordt als zelfstandige inkomsten te genereren, althans op geld waardeerbare activiteiten te verrichten en als gevolg daarvan niet in bijstandsbehoeftige omstandigheden te verkeren. Dit volgt uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. In geval van een dergelijk rechtsvermoeden is het aan betrokkene om middels tegenbewijs aannemelijk te maken dat hij in de betreffende periode geen inkomsten heeft gegenereerd. Dat betekent dat de bewijsvoeringslast in deze bij eisers ligt. De rechtbank overweegt dat tegenbewijs in het geval van een rechtsvermoeden een lagere waarderingsdrempel kent en dat de rechtbank eerder tot de conclusie kan komen dat eisers aannemelijk hebben gemaakt dat geen sprake is geweest van inkomen.
4.
Eisers hebben verschillende gegevens in geding gebracht, naast fiscale gegevens onder andere over de inkomsten en uitgaven in 2011 met betrekking tot de inrichting en het in gebruik nemen van de nieuwe loempiakar van eisers. De rechtbank overweegt dat die gegevens voldoende aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat eiser niet eerder dan 1 december 2011 met zijn loempiakar standplaats heeft ingenomen op het [plein] in Leiden en inkomsten is gaan genereren. Voorshands is het rechtsvermoeden dus weerlegd.
5.
Dit heeft tot gevolg dat het nu aan verweerder is met aanvullend bewijs te komen dat erop duidt dat eisers wel inkomsten hebben gehad in de periode in geding. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dat aanvullende bewijs niet geleverd. De enkele e-mail van eiser uit augustus 2011 dat hij zich stoorde aan verkeerd gestalde (brom)fietsen op het [plein] acht de rechtbank volstrekt ontoereikend en betreft bovendien niet de gehele periode in geding. Verder overweegt de rechtbank dat – gelet op de bestaande discussie tussen partijen over de verwijdering van een eerdere snackkar en de intensiteit van de controles – indien eiser eerder dan 1 december 2011 ter plaatse met zijn loempiakar standplaats had ingenomen, aannemelijk is dat verweerder daarvan bewijs had kunnen leveren. Verweerder heeft ter zitting erkend dergelijk bewijs niet te hebben. Het moet er dus voor worden gehouden dat eisers tot 1 december 2011 geen inkomsten hebben gehad uit de eenmanszaak van eiser.
6.
Gelet op het voorgaande kan het bestreden besluit, voor zover het ziet op de herziening en terugvordering over de periode van 1 mei 2011 tot en met 30 november 2011 geen stand houden. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor zover het ziet op de voornoemde periode. In hetgeen is overwogen onder punt 3 tot en met 5 ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid van de Awb zelf in de zaak te voorzien en onder gegrondverklaring van het bezwaar het primaire besluit van 15 februari 2012 te herroepen, voor zover het ziet op de herziening en terugvordering over de periode van 1 mei 2011 tot en met 30 november 2011.
7.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
8.
Verweerder wordt in de door eisers gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand
( het indienen van een beroepschrift, het verschijnen ter zitting, het verschijnen ter nadere zitting) 2,5 punt(en) wordt toegekend à € 472 per punt.
9.
Voor de overig door eisers genoemde proceskosten, te weten de reiskosten naar de zitting à € 3,80 en de inkomstenderving in verband met het bijwonen van de zitting à € 50,- wordt verweerder veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 53,80.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor wat betreft de herziening en terugvordering van de bijstand over de periode van 1 mei 2011 tot en met 30 november 2011;
- verklaart het bezwaar gegrond, herroept het besluit van 15 februari 2012, voor wat betreft de herziening en terugvordering van de bijstand over de periode van 1 mei 2011 tot en met 30 november 2011 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 42,00 aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1233,80, te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Plouvier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.