In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2013, gaat het om de herziening van het recht op bijstand van eisers, die als zelfstandig ondernemers zijn ingeschreven in het handelsregister. De rechtbank heeft te oordelen over de herziening van het recht op bijstand in de periode van 1 mei 2011 tot en met 30 november 2011, en de terugvordering van een bedrag van € 11.270,89 door het college van burgemeester en wethouders van Leiden. De rechtbank stelt vast dat het rechtsvermoeden bestaat dat eisers, door hun inschrijving als zelfstandige, inkomsten genereerden en dus niet bijstandsbehoeftig waren. De bewijslast ligt bij eisers om aan te tonen dat zij in de betreffende periode geen inkomsten hebben gehad.
Eisers hebben verschillende gegevens overgelegd, waaronder fiscale gegevens en informatie over hun activiteiten met een loempiakar. De rechtbank oordeelt dat deze gegevens voldoende zijn om het rechtsvermoeden te weerleggen, en dat verweerder niet in staat is gebleken om aanvullend bewijs te leveren dat eisers wel inkomsten hebben gehad in de periode van 1 mei 2011 tot en met 30 november 2011. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit van verweerder niet kan standhouden en verklaart het beroep gegrond.
De rechtbank vernietigt het besluit van 15 februari 2012 voor zover het de herziening en terugvordering van bijstand betreft over de genoemde periode. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten aan eisers. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.