Uitspraak
Rechtbank Den Haag
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2013 in de zaak tussen
[C], te [plaats D], belanghebbende.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen V.O.F. [A] en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de afwijzing van een aanvraag voor een WIA-uitkering door [C]. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag was afgewezen omdat [C] de vereiste wachttijd van 104 weken niet had doorlopen. Dit volgde uit een deskundigenoordeel van het UWV, waaruit bleek dat [C] gedurende de wachttijd weer arbeidsgeschikt was. De werkgever, V.O.F. [A], had berust in het deskundigenoordeel en er was geen reden voor nader onderzoek, aangezien er al een deskundigenonderzoek was uitgevoerd door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het UWV.
De rechtbank behandelde het procesverloop, waarin [C] in 2012 een WGA-uitkering had aangevraagd, maar deze aanvraag was ingetrokken door het UWV op basis van de conclusie dat de wachttijd niet was volgelopen. Eiseres, V.O.F. [A], had bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het UWV verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk en ongegrond. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een eigen onderzoek naar de arbeidsgeschiktheid van [C], omdat het deskundigenoordeel voldoende aanknopingspunten bood.
De rechtbank oordeelde dat de wachttijd was gestuit op 27 september 2010, waardoor [C] niet voldeed aan de voorwaarden voor een WIA-uitkering. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de besluiten van het UWV. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.