4In het verweerschrift stelt verweerder dat uit het onderzoek van [A BV] en verzoekers eigen verklaring en verklaringen van collega’s is gebleken dat verzoeker een aanzienlijke rol heeft gespeeld bij de geconstateerde misdrijven. Verzoeker is zwaarder gestraft dan de andere medewerkers omdat hij zich schuldig heeft gemaakt aan zowel het verzamelen als verhandelen van goederen en het aannemen van geld van bedrijven. Verzoeker was hierbij één van de initiatiefnemers/leidende personen in het geheel. Verzoeker probeerde daarbij ook anderen te betrekken en was degene die het geld verdeelde.
Verweerder wijst er op dat het onderwerp integriteit veelvuldig onder de aandacht van de medewerkers is gebracht. Verweerder erkent dat door de leiding is aangegeven dat het was toegestaan, om met toestemming van de leidinggevende, ‘kleine zaken’ voor privégebruik mee te nemen. Het meenemen van goederen met als doel deze te verhandelen, zoals in het onderhavige geval is geschied, is evenwel nimmer toegestaan dan wel gedoogd. Dit geldt eveneens voor het aannemen van geld van bedrijven in ruil voor het meenemen van extra afval.
5.1Ingevolge artikel 15.1 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Uitwerkingsovereenkomst (hierna: CAR/UWO) is de ambtenaar gehouden zijn betrekking nauwgezet en ijverig te vervullen en zich ook overigens te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
5.2Ingevolge artikel 15.1b, aanhef en onder b, van de CAR/UWO is het de ambtenaar verboden, behoudens toestemming verleend door of namens het college in bijzondere gevallen, ten eigen bate aan de gemeente toebehorende eigendommen te gebruiken.
5.3Ingevolge artikel 15.1c, aanhef en onder b, van de CAR/UWO is het de ambtenaar verboden steekpenningen aan te nemen.
5.4Ingevolge artikel 16.1.1, eerste lid, van de CAR/UWO kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt dan wel bij herhaling aanleiding geeft tot toepassing te zijnen aanzien van maatregelen van inhouding, beslag of korting, als bedoeld in de tweede titel van de Ambtenarenwet, deswege disciplinair worden gestraft.
5.5Ingevolge artikel 16.1.1, tweede lid, van de CAR/UWO omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
6.1Naar vaste jurisprudentie hanteert de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) ten aanzien van disciplinaire straffen als toetsingsmaatstaf dat de bestuursrechter in ambtenarenzaken, die een besluit tot oplegging van een disciplinaire straf dient te beoordelen, dient vast te stellen of de betrokken ambtenaar zich schuldig heeft gemaakt aan het plichtsverzuim ter zake waarvan het bestuursorgaan hem de straf heeft opgelegd. De overtuiging dat er sprake is van plichtsverzuim zal de rechter moeten toetsen aan deugdelijk vastgestelde gegevens die aan het bestuursorgaan ter beschikking hebben gestaan bij het nemen van het strafbesluit. De voorzieningenrechter verwijst hierbij onder meer naar de uitspraak van de CRvB van 28 september 2000 (TAR 2000/154). Voorts moet het plichtsverzuim de ambtenaar zijn toe te rekenen en dient de opgelegde straf evenredig te zijn aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim.
6.2De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat sprake is van plichtsverzuim, aangezien verzoeker de hem verweten gedragingen heeft erkend en als dusdanig niet heeft betwist. Ter beoordeling staat derhalve of het aan verzoeker opgelegde ontslag evenredig is aan het plichtsverzuim.
6.3De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij het onderwerp ‘integriteit’ veelvuldig en duidelijk onder de aandacht van de medewerkers heeft gebracht. Zo is aan alle medewerkers het zogenaamde ‘Rode Boekje’ uitgereikt en is het onderwerp integriteit regelmatig besproken tijdens het zogenaamde ‘borrelnotenoverleg’.
6.4Verweerder heeft voorts bij de zwaarte van de straf in redelijkheid mogen betrekken dat het plichtsverzuim langere tijd heeft geduurd, stelselmatig, dan wel veelvuldig is voorgekomen en dat verzoeker uit eigen gewin heeft gehandeld. Voorts heeft verweerder hierbij mogen betrekken dat het aanzien van de dienst is geschaad doordat de burger moet kunnen vertrouwen op een integere overheid. Voorts geldt dat bij gedragingen die te kwalificeren zijn als verduistering, sprake is van een schending van algemene strafrechtelijke normen.
6.4Met betrekking tot de stelling van verzoeker dat sprake was van een gedoogcultuur overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de op de zaak betrekking hebbende stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het was toegestaan, om met toestemming van de leidinggevende, ‘kleine zaken’ voor privégebruik mee te nemen. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat de gedragingen waaraan verzoeker zich schuldig heeft gemaakt, te weten het stelselmatig meenemen van goederen en materialen met het doel deze voor eigen gewin te verhandelen, niet onder de gedoogde praktijk vielen.
6.5Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag in beginsel niet onevenredig is aan de ernst van het plichtsverzuim.
6.6Met betrekking tot verzoekers beroep op het gelijkheidsbeginsel overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Desgevraagd heeft verweerder een overzicht gegeven van de medewerkers ten aanzien van wie disciplinaire maatregelen zijn getroffen. Uit dit overzicht blijkt het volgende:
- acht medewerkers, onder welke verzoeker, zijn disciplinair gestraft;
- alle medewerkers namen zonder toestemming van hun leidinggevenden, op grote schaal, goederen en/of materialen mee voor persoonlijk gewin:
- twee medewerkers, onder welke verzoeker, is de disciplinaire straf van ontslag opgelegd;
- de andere medewerker aan wie strafontslag is opgelegd is het rayonhoofd, tevens leidinggevende van verzoeker;
- de andere zes medewerkers is voorwaardelijk strafontslag opgelegd voor de duur van twee jaar en het intrekken van één of meerdere periodieken voor de duur van twee jaar;
- bij een van deze zes medewerkers is sprake van recidive;
- bij een van deze zes medewerkers is een klacht van een burger ontvangen;
- een van de zes medewerkers is eerder disciplinair gestraft voor iets anders.
Met uitzondering van het rayonhoofd bekleedden alle gestrafte medewerkers een soortgelijke functie als verzoeker. Ter zitting is gebleken dat, met uitzondering van verzoeker en het rayonhoofd, alle disciplinair gestrafte medewerkers inmiddels weer in hun eigen functie bij verweerder aan het werk zijn. Ter beoordeling staat derhalve of verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het door verzoeker gepleegde plichtsverzuim ernstiger was dan het plichtsverzuim dat door zijn collega’s – niet zijnde het rayonhoofd – is gepleegd.
6.7De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder ter zitting heeft gesteld dat het feit dat verzoeker zowel geld aannam van bedrijven, als dat hij goederen en materialen zonder toestemming meenam, leidend is geweest om verzoeker een zwaardere straf op te leggen dan zijn collega’s. Verzoeker heeft immers zelf toegegeven dat hij geld aannam van bedrijven en dit wordt ondersteund door de verklaring van [C]. Bij de andere collega’s bestaat wel het vermoeden dat zij structureel geld van bedrijven aannamen, maar dit is niet bewezen. Ten aanzien van hen staat alleen het ongeoorloofd wegnemen van goederen en materialen vast. Wel hebben enkele van deze collega’s vrijkaarten van het circus aangenomen als tegenprestatie voor het meenemen van bedrijfsafval. Dit betrof echter een incident. Voorts heeft één collega toegegeven geld te hebben aangenomen; dit was echter vijf jaar geleden, aldus verweerder. Verzoeker heeft ter zitting hiertegenover gesteld dat er wekelijks geld werd ontvangen van bedrijven, maar dat er niet wekelijks door hem geld werd ontvangen. Ook anderen namen geld in ontvangst van bedrijven. Verzoeker reed ook niet wekelijks op de wagen. Voorts heeft verzoeker ter zitting verklaard dat ook [C] zich schuldig heeft gemaakt aan het aannemen van geld als hij op de wagen zat.
6.8De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker ter zake van het aannemen van geld van bedrijven bij [A BV] het volgende heeft verklaard: “Je krijgt van bedrijven wel eens wat toegestopt om extra afval mee te nemen zodat zij dat zelf niet hoeven te storten, of een grotere container te nemen. Dat gaat dan om € 10,-- à € 15,--. Ik of mijn collega krijgt dat geld en we verdelen dat dan. Dat komt iedere week wel een keer voor. Het zijn ook altijd wel dezelfde bedrijven die erom vragen. Niet iedereen zit op de wagen, dat is maar een bepaalde groep. Je hebt het dan over een mannetje of acht.”
[C] heeft ter zake van het aannemen van geld van bedrijven bij [A BV] het volgende verklaard: “Oké, ik vind dit moeilijk om te vertellen maar ik heb wel een keer gezien dat een medewerker geld aannam van iemand van een bedrijf. Dit was eenmaal afgelopen jaar. Dit was voor de zomer geweest. Voor de rest heb ik niet gezien wat er gebeurt als die persoon met iemand van een bedrijf achter een deur staat.
De burger die geld gaf was geen klant van de gemeente volgens mij. Er stond ook een eigen container van het bedrijf. De keer dat ik gezien had dat er geld was overhandigd zag ik dat er snel iets in de hand van mijn collega werd gestopt. De collega aan wie het geld werd overhandigd was [verzoeker]. Volgens mij heette het bedrijf [D] gevestigd in de wijk [E]. Maar ik weet dit niet zeker. Ik had tijdens mijn werk met [verzoeker] veel vaker het gevoel dat hij geld in ontvangst nam. Want hij deed altijd stiekem met klanten. Ik dacht zo op een moment, die neemt weer geld in ontvangst. [verzoeker] heeft mij ook wel eens wat aangeboden. Ja, geld, zoals u vraagt. Hij zei dan tegen mij: “He, wil jij ook geld hebben dan.” Ik heb nog nooit geld aangenomen. Dat doe ik gewoon niet. Ik weet ook wel waarom [verzoeker] mij dit geld aanbood. Hij probeerde mij op deze manier hier ook bij te betrekken. [verzoeker] had wel eens tegen mij gezegd: “Ik geef [F] ook geld. Als ik eruit ga, dan gaat hij ook met mij mee.” Ik weet dat hij hier [F] mee bedoelde. Dit heeft hij letterlijk tegen mij gezegd. Ik weet ook zeker dat veel meer collega’s weten dat [verzoeker] op deze manier werkt. Hij pushte ook echt als je niet met hem mee wilde werken. Ik ben niet de enige die dit ervaren heeft, dit heb ik van verschillende collega’s gehoord. Hij wilde altijd dat je of geld aannam of meehielp met zaken die niet kunnen.
Nee, ik heb nog nooit gehoord, zoals u vraagt dat iemand anders geld van burgers in ontvangst nam. Maar als dat al zou gebeuren weet ik zeker dat [verzoeker] ze het geld geeft en niet dat er nog meer medewerkers zijn die eigen klanten hebben.
[verzoeker] heeft verschillende keren aan mij gevraagd of ik hem niet kon helpen. Wat ik daarmee bedoel. Hij heeft bijvoorbeeld een aantal keer gezegd, help even met metaal. Hij wilde dan dat ik hielp met het metaal halen uit de container. Ik heb toen tegen hem gezegd. Ik doe dat niet, ik doe daar niet aan mee. U vraagt of ik daarmee problemen heb gekregen met [verzoeker]. Nee, eigenlijk niet. Hij kon niet tegen mij op, hij heeft wel eens gezegd dat ik een aparte ben. Hij kon niet kwaad worden op mij. Ik heb ook echt het gevoel dat andere collega’s echt last van hem hebben gehad. Dan bedoel ik met last, het pushen om met hem mee te werken. Dat weet ik ook omdat andere collega’s dat tegen mij gezegd hebben.”
6.9De voorzieningenrechter is van oordeel dat aannemelijk is dat verzoeker niet de enige is die geld heeft aangenomen van bedrijven en dat niet alle collega’s eerlijk hebben verklaard over hun eigen rol in het geheel. Zo verklaart [G]: “Ik weet van horen zeggen dat [verzoeker], [H], [I], [C] en [J] iets extra krijgen bij het legen van containers bij bedrijven. Zij vangen daar ook een centje voor. Ik weet nu vijf medewerkers maar er zitten er weleens meer op. Ja, zij krijgen centjes voor het meenemen van extra afval bij bedrijven. Joh, dit voelt rot als ik zo over collega’s moet praten. Nee, ik heb nooit bedragen gehoord. Welke bedrijven? [K], maar die is nu afgebrand. Verdere bedrijven weet ik niet.
In het begin ben ik ook een keer mee geweest. Bij [L] kreeg ik
€ 15,-- voor het meenemen van extra afval en dat deelde ik met [verzoeker]. Bij[K] heb ik ook € 15,-- ontvangen en dat heb ik ook gedeeld met [verzoeker]. Bij vier bedrijven heb ik geld ontvangen, maar dat is al weer heel wat jaren geleden. Een jaar of vijf. Daarna ben ik ondergrondse gaan doen. Het is daarna wel doorgegaan maar toen zaten er anderen op de auto.”
[M] verklaart op dit punt: “Nee, hier op het terrein heb ik nooit contant geld ontvangen. Hier niet. Waar wel? Bij het grof vuil kreeg je wel eens wat. Geld of een fles wijn. Puur als waardering. Nee, ik weet dat je bedoelt dat bij bedrijven afval wordt meegenomen voor geld. Maar ik zit daar niet bij.”
[H] verklaart op dit punt: “U vraagt of ik regelmatig op de containerwagen werk. Ja, dat klopt. U vraagt of er bij bedrijven meer containers worden geleegd dat er in het contract is afgesproken. Nee dat gebeurt niet. Nee, het gebeurt ook niet dat ik of collega’s geld krijgen voor het meenemen van extra vuil. Ik heb ook nooit van collega’s gehoord dat ze hier geld voor hadden gekregen. Het gebeurt wel regelmatig dat er aan ons gevraagd wordt of we het extra vuil willen meenemen dat naast de container ligt. Dat doen wij dan ook. Ik weet dat het officieel niet mag. Maar als ik het niet meeneem dan moet ik ’s middags weer terug. Maar dit geldt dan met name voor burgers en niet voor bedrijven.
U zegt dat medewerkers hebben gezegd dat ze geld in ontvangst hebben genomen voor het meenemen van vuil bij bedrijven. Daar weet ik helemaal niets van. Ik ga mijn collega’s niet in de gaten houden. Maar ik heb ook niets gemerkt.”
[I] verklaart op dit punt: “Met wie ik meestal op de containerwagen zit. Dat is veel met [H], [C], [J], [N] en [verzoeker]. Er is mij niet bekend dat medewerkers geld aannamen van bedrijven. Ik heb nog nooit medewerkers geld zien aannemen. Ik heb nog nooit geld aangenomen van collega’s. Ik heb ook nog nooit geld aangeboden gekregen.”
[J] is niet ondervraagd door [A BV] over het aannemen van geld van bedrijven.
6.1Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat de rol van verzoeker in het gezamenlijke plichtsverzuim zoveel ernstiger is dat deze rechtvaardigt dat alleen hij de zwaarste sanctie, namelijk strafontslag, opgelegd krijgt terwijl zijn collega’s die soortgelijk plichtverzuim hebben gepleegd een aanmerkelijk mildere sanctie opgelegd krijgen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geven de stukken evenmin zonder meer aanleiding voor de conclusie dat juist verzoeker een, duidelijk van de rol van zijn collega’s te onderscheiden, organiserende rol had bij het doorverkopen van met name metalen afkomstig van het depot, welke zou kunnen leiden tot het verschil in bestraffing zoals door verweerder is toegepast.