ECLI:NL:RBDHA:2013:6562

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
AWB-13_3492
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van ontslag van ambtenaar wegens plichtsverzuim en gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een ambtenaar, die door zijn werkgever, het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, was ontslagen wegens plichtsverzuim. De ambtenaar, die 23,5 jaar in dienst was, had zich schuldig gemaakt aan het zonder toestemming meenemen van goederen en het aannemen van geld van bedrijven voor extra afvalverwerking. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van plichtsverzuim, maar dat de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag niet evenredig was aan de ernst van het plichtsverzuim. De rechter oordeelde dat de werkgever onvoldoende had gemotiveerd waarom de rol van de ambtenaar in het plichtsverzuim ernstiger was dan die van zijn collega’s, die milder gestraft waren. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorste het ontslag tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar. Tevens werd de werkgever veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de ambtenaar.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/3492 AW
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2013 op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[verzoeker], te [plaats], verzoeker
(gemachtigde: mr. M.J. Siksma),
ten aanzien van het besluit van 12 april 2013 van
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder, waarbij met onmiddellijke ingang aan verzoeker de disciplinaire straf van ontslag is opgelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 2 mei 2013 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 16 mei 2013 ter zitting behandeld.
Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Namens verweerder zijn mr. K.F.A.M. Weijling, A. Quentin en Y. Bulthuis verschenen.

IOverwegingen

1.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2.1 Verzoeker was drieëntwintig en een half jaar in dienst bij verweerder in de functie van reiniger all round. Zijn werkzaamheden bestonden uit het inzamelen van huisvuil en grofvuil en het beheren van puinstort. Daarnaast werkte verzoeker regelmatig als planner.
2.2 Naar aanleiding van een bericht op Twitter op 12 juni 2012 heeft verweerder [A BV] ingeschakeld om onderzoek te doen naar het vermoeden dat medewerkers van het [B] (hierna: het depot) zich schuldig maakten aan diefstal dan wel verduistering van ingezamelde goederen vanaf het depot. Geconstateerd was dat materialen en goederen op verschillende niet daartoe bestemde plaatsen werden bewaard en later door medewerkers werden meegenomen.
2.3[A BV] heeft onderzoek gedaan in de periode november 2012 tot en met januari 2013. Op 27 november 2012 heeft [A BV] twee camera’s discreet aangebracht met zicht op een deel van het depot. Op 22 januari 2013 zijn de camera’s verwijderd.
2.4 In het door [A BV] opgestelde rapport concludeert [A BV] dat uit de analyse van de camerabeelden bekend werd dat meerdere medewerkers tijdens hun werkzaamheden bezig waren met het verzamelen en afvoeren van materialen. Naar aanleiding van de camerabeelden zijn gesprekken gevoerd met medewerkers die functioneel betrokken zijn bij het depot. In deze gesprekken bekende het merendeel van de medewerkers dat zij goederen en materialen zonder toestemming van hun leidinggevende hadden meegenomen. Ook leidinggevenden namen zonder toestemming goederen mee. Ook werd bekend dat bij constatering van het meenemen van goederen/materialen, zonder toestemming van de leidinggevende, niet adequaat werd opgetreden. Bij constatering mocht de medewerker alsnog het goed/materiaal meenemen, maar diende voortaan wel toestemming aan de leidinggevende te vragen. Zo werden enkele medewerkers meerdere keren per jaar aangesproken. Er was een cultuur ontstaan waarbij leidinggevenden integriteitsovertredingen niet objectief konden, respectievelijk wilden, beoordelen. Ten slotte werd bekend dat een aantal medewerkers meegenomen goederen en metalen te gelde hebben gemaakt en de opbrengst voor zichzelf hadden gehouden of hadden gedeeld met collega’s.
2.5 Op 22 januari 2013 heeft verzoeker in het kader van het onderzoek van [A BV] een verklaring afgelegd. Verzoeker heeft – kort samengevat – verklaard dat hij zonder toestemming van zijn leidinggevende goederen apart heeft gehouden en voor eigen gebruik heeft meegenomen, geld heeft ontvangen van bedrijven om extra afval mee te nemen, oud ijzer heeft verzameld en dit naar een oud-ijzerhandel heeft gebracht, de opbrengst van het oud ijzer heeft verzoeker zelf gehouden en/of verdeeld onder collega’s.
2.6 Bij besluit van 22 januari 2013 is verzoeker per direct geschorst, met behoud van bezoldiging, tot 4 februari 2013 in afwachting van nader onderzoek. Bij besluit van
31 januari 2013 is de schorsing verlengd. Tegen deze besluiten heeft verzoeker geen rechtsmiddelen aangewend. Wel heeft verzoeker bij schrijven van 30 januari 2013 laten weten welke impact de schorsing op hem en zijn gezin heeft.
2.7 Bij brief van 15 februari 2013 heeft verweerder verzoeker kenbaar gemaakt voornemens te zijn hem de disciplinaire straf van ontslag op te leggen. Bij brief van 26 februari 2013 heeft verzoeker zijn zienswijze ingediend.
2.8 Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat uit het onderzoek van [A BV] is gebleken dat verzoeker zonder toestemming van zijn leidinggevende en tijdens werktijd, goederen op georganiseerde wijze heeft verzameld, in een privéauto dan wel een gemeentelijk voertuig heeft vervoerd, te koop aangeboden en daadwerkelijk heeft verhandeld. De hiervoor ontvangen gelden heeft verzoeker niet afgedragen aan de gemeente Zoetermeer, feitelijk eigenaar van de goederen, maar zelf gehouden en/of verdeeld onder meewerkende collega’s.
Daarnaast heeft verzoeker geld aangenomen om meer bedrijfsafval af te voeren dan de contractueel afgesproken hoeveelheid en/of bedrijfsafval meegenomen van bedrijven zonder contract.
Verzoeker heeft erkend dat hij genoemde gedragingen heeft begaan. Dit wordt tevens bevestigd door verklaringen van collega’s.
Verzoeker heeft een aanzienlijke rol gespeeld bij de geconstateerde misstanden. Daarin verschilt zijn positie van andere medewerkers die minder zware straffen opgelegd hebben gekregen.
Verzoekers langdurige dienstverband acht verweerder gelet op de ernst van het plichtsverzuim geen omstandigheid om af te zien van het opleggen van de disciplinaire straf van ontslag.
3
Verzoeker erkent dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim maar stelt zich op het standpunt dat ontslag een te zware disciplinaire straf is. Verzoeker betwist dat de misstanden op georganiseerde wijze hebben plaatsgevonden en stelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom verzoeker een grotere rol zou hebben gespeeld bij de geconstateerde misstanden dan zijn collega’s die allen minder zwaar zijn gestraft. Daarbij stelt verzoeker dat hij bij [A BV] eerlijk heeft verklaard over het plichtsverzuim en dat hij geen namen van anderen heeft genoemd. Andere collega’s hebben niet altijd eerlijk verklaard over hun eigen aandeel, maar wel de namen van collega’s genoemd. Verzoeker stelt dat het onrechtvaardig is dat hij hierdoor is benadeeld.
Verzoeker stelt dat sprake is van een jarenlange gedoogcultuur, waarbij leidinggevenden er van op de hoogte waren dat medewerkers goederen meenamen. Verzoeker is zeer geruime tijd werkzaam bij verweerder en is nooit eerder wegens plichtsverzuim aangesproken. Voorts stelt verzoeker zich op het standpunt dat het onderzoek dat verweerder door [A BV] heeft laten uitvoeren, met name het heimelijk gebruik van camerabeelden, een te ingrijpend middel is geweest. Verweerder had dit slechts mogen doen indien het ondanks allerlei inspanningen, niet zou zijn gelukt een einde te maken aan de vermeende gedragingen. De informatie die verweerder heeft verkregen door het ophangen van de camera’s moet buiten beschouwing worden gelaten.
Ten slotte stelt verzoeker dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de vergaande persoonlijke gevolgen voor verzoeker van het bestreden besluit. Verzoeker is kostwinner van een gezin met jonge kinderen door het strafontslag zal hij genoodzaakt zijn van een bijstandsuitkering rond te komen.
4
In het verweerschrift stelt verweerder dat uit het onderzoek van [A BV] en verzoekers eigen verklaring en verklaringen van collega’s is gebleken dat verzoeker een aanzienlijke rol heeft gespeeld bij de geconstateerde misdrijven. Verzoeker is zwaarder gestraft dan de andere medewerkers omdat hij zich schuldig heeft gemaakt aan zowel het verzamelen als verhandelen van goederen en het aannemen van geld van bedrijven. Verzoeker was hierbij één van de initiatiefnemers/leidende personen in het geheel. Verzoeker probeerde daarbij ook anderen te betrekken en was degene die het geld verdeelde.
Verweerder wijst er op dat het onderwerp integriteit veelvuldig onder de aandacht van de medewerkers is gebracht. Verweerder erkent dat door de leiding is aangegeven dat het was toegestaan, om met toestemming van de leidinggevende, ‘kleine zaken’ voor privégebruik mee te nemen. Het meenemen van goederen met als doel deze te verhandelen, zoals in het onderhavige geval is geschied, is evenwel nimmer toegestaan dan wel gedoogd. Dit geldt eveneens voor het aannemen van geld van bedrijven in ruil voor het meenemen van extra afval.
5.1
Ingevolge artikel 15.1 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Uitwerkingsovereenkomst (hierna: CAR/UWO) is de ambtenaar gehouden zijn betrekking nauwgezet en ijverig te vervullen en zich ook overigens te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
5.2
Ingevolge artikel 15.1b, aanhef en onder b, van de CAR/UWO is het de ambtenaar verboden, behoudens toestemming verleend door of namens het college in bijzondere gevallen, ten eigen bate aan de gemeente toebehorende eigendommen te gebruiken.
5.3
Ingevolge artikel 15.1c, aanhef en onder b, van de CAR/UWO is het de ambtenaar verboden steekpenningen aan te nemen.
5.4
Ingevolge artikel 16.1.1, eerste lid, van de CAR/UWO kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt dan wel bij herhaling aanleiding geeft tot toepassing te zijnen aanzien van maatregelen van inhouding, beslag of korting, als bedoeld in de tweede titel van de Ambtenarenwet, deswege disciplinair worden gestraft.
5.5
Ingevolge artikel 16.1.1, tweede lid, van de CAR/UWO omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
6.1
Naar vaste jurisprudentie hanteert de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) ten aanzien van disciplinaire straffen als toetsingsmaatstaf dat de bestuursrechter in ambtenarenzaken, die een besluit tot oplegging van een disciplinaire straf dient te beoordelen, dient vast te stellen of de betrokken ambtenaar zich schuldig heeft gemaakt aan het plichtsverzuim ter zake waarvan het bestuursorgaan hem de straf heeft opgelegd. De overtuiging dat er sprake is van plichtsverzuim zal de rechter moeten toetsen aan deugdelijk vastgestelde gegevens die aan het bestuursorgaan ter beschikking hebben gestaan bij het nemen van het strafbesluit. De voorzieningenrechter verwijst hierbij onder meer naar de uitspraak van de CRvB van 28 september 2000 (TAR 2000/154). Voorts moet het plichtsverzuim de ambtenaar zijn toe te rekenen en dient de opgelegde straf evenredig te zijn aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim.
6.2
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat sprake is van plichtsverzuim, aangezien verzoeker de hem verweten gedragingen heeft erkend en als dusdanig niet heeft betwist. Ter beoordeling staat derhalve of het aan verzoeker opgelegde ontslag evenredig is aan het plichtsverzuim.
6.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij het onderwerp ‘integriteit’ veelvuldig en duidelijk onder de aandacht van de medewerkers heeft gebracht. Zo is aan alle medewerkers het zogenaamde ‘Rode Boekje’ uitgereikt en is het onderwerp integriteit regelmatig besproken tijdens het zogenaamde ‘borrelnotenoverleg’.
6.4
Verweerder heeft voorts bij de zwaarte van de straf in redelijkheid mogen betrekken dat het plichtsverzuim langere tijd heeft geduurd, stelselmatig, dan wel veelvuldig is voorgekomen en dat verzoeker uit eigen gewin heeft gehandeld. Voorts heeft verweerder hierbij mogen betrekken dat het aanzien van de dienst is geschaad doordat de burger moet kunnen vertrouwen op een integere overheid. Voorts geldt dat bij gedragingen die te kwalificeren zijn als verduistering, sprake is van een schending van algemene strafrechtelijke normen.
6.4
Met betrekking tot de stelling van verzoeker dat sprake was van een gedoogcultuur overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de op de zaak betrekking hebbende stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het was toegestaan, om met toestemming van de leidinggevende, ‘kleine zaken’ voor privégebruik mee te nemen. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat de gedragingen waaraan verzoeker zich schuldig heeft gemaakt, te weten het stelselmatig meenemen van goederen en materialen met het doel deze voor eigen gewin te verhandelen, niet onder de gedoogde praktijk vielen.
6.5
Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag in beginsel niet onevenredig is aan de ernst van het plichtsverzuim.
6.6
Met betrekking tot verzoekers beroep op het gelijkheidsbeginsel overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Desgevraagd heeft verweerder een overzicht gegeven van de medewerkers ten aanzien van wie disciplinaire maatregelen zijn getroffen. Uit dit overzicht blijkt het volgende:
  • acht medewerkers, onder welke verzoeker, zijn disciplinair gestraft;
  • alle medewerkers namen zonder toestemming van hun leidinggevenden, op grote schaal, goederen en/of materialen mee voor persoonlijk gewin:
  • twee medewerkers, onder welke verzoeker, is de disciplinaire straf van ontslag opgelegd;
  • de andere medewerker aan wie strafontslag is opgelegd is het rayonhoofd, tevens leidinggevende van verzoeker;
  • de andere zes medewerkers is voorwaardelijk strafontslag opgelegd voor de duur van twee jaar en het intrekken van één of meerdere periodieken voor de duur van twee jaar;
  • bij een van deze zes medewerkers is sprake van recidive;
  • bij een van deze zes medewerkers is een klacht van een burger ontvangen;
  • een van de zes medewerkers is eerder disciplinair gestraft voor iets anders.
Met uitzondering van het rayonhoofd bekleedden alle gestrafte medewerkers een soortgelijke functie als verzoeker. Ter zitting is gebleken dat, met uitzondering van verzoeker en het rayonhoofd, alle disciplinair gestrafte medewerkers inmiddels weer in hun eigen functie bij verweerder aan het werk zijn. Ter beoordeling staat derhalve of verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het door verzoeker gepleegde plichtsverzuim ernstiger was dan het plichtsverzuim dat door zijn collega’s – niet zijnde het rayonhoofd – is gepleegd.
6.7
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder ter zitting heeft gesteld dat het feit dat verzoeker zowel geld aannam van bedrijven, als dat hij goederen en materialen zonder toestemming meenam, leidend is geweest om verzoeker een zwaardere straf op te leggen dan zijn collega’s. Verzoeker heeft immers zelf toegegeven dat hij geld aannam van bedrijven en dit wordt ondersteund door de verklaring van [C]. Bij de andere collega’s bestaat wel het vermoeden dat zij structureel geld van bedrijven aannamen, maar dit is niet bewezen. Ten aanzien van hen staat alleen het ongeoorloofd wegnemen van goederen en materialen vast. Wel hebben enkele van deze collega’s vrijkaarten van het circus aangenomen als tegenprestatie voor het meenemen van bedrijfsafval. Dit betrof echter een incident. Voorts heeft één collega toegegeven geld te hebben aangenomen; dit was echter vijf jaar geleden, aldus verweerder. Verzoeker heeft ter zitting hiertegenover gesteld dat er wekelijks geld werd ontvangen van bedrijven, maar dat er niet wekelijks door hem geld werd ontvangen. Ook anderen namen geld in ontvangst van bedrijven. Verzoeker reed ook niet wekelijks op de wagen. Voorts heeft verzoeker ter zitting verklaard dat ook [C] zich schuldig heeft gemaakt aan het aannemen van geld als hij op de wagen zat.
6.8
De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker ter zake van het aannemen van geld van bedrijven bij [A BV] het volgende heeft verklaard: “Je krijgt van bedrijven wel eens wat toegestopt om extra afval mee te nemen zodat zij dat zelf niet hoeven te storten, of een grotere container te nemen. Dat gaat dan om € 10,-- à € 15,--. Ik of mijn collega krijgt dat geld en we verdelen dat dan. Dat komt iedere week wel een keer voor. Het zijn ook altijd wel dezelfde bedrijven die erom vragen. Niet iedereen zit op de wagen, dat is maar een bepaalde groep. Je hebt het dan over een mannetje of acht.”
[C] heeft ter zake van het aannemen van geld van bedrijven bij [A BV] het volgende verklaard: “Oké, ik vind dit moeilijk om te vertellen maar ik heb wel een keer gezien dat een medewerker geld aannam van iemand van een bedrijf. Dit was eenmaal afgelopen jaar. Dit was voor de zomer geweest. Voor de rest heb ik niet gezien wat er gebeurt als die persoon met iemand van een bedrijf achter een deur staat.
De burger die geld gaf was geen klant van de gemeente volgens mij. Er stond ook een eigen container van het bedrijf. De keer dat ik gezien had dat er geld was overhandigd zag ik dat er snel iets in de hand van mijn collega werd gestopt. De collega aan wie het geld werd overhandigd was [verzoeker]. Volgens mij heette het bedrijf [D] gevestigd in de wijk [E]. Maar ik weet dit niet zeker. Ik had tijdens mijn werk met [verzoeker] veel vaker het gevoel dat hij geld in ontvangst nam. Want hij deed altijd stiekem met klanten. Ik dacht zo op een moment, die neemt weer geld in ontvangst. [verzoeker] heeft mij ook wel eens wat aangeboden. Ja, geld, zoals u vraagt. Hij zei dan tegen mij: “He, wil jij ook geld hebben dan.” Ik heb nog nooit geld aangenomen. Dat doe ik gewoon niet. Ik weet ook wel waarom [verzoeker] mij dit geld aanbood. Hij probeerde mij op deze manier hier ook bij te betrekken. [verzoeker] had wel eens tegen mij gezegd: “Ik geef [F] ook geld. Als ik eruit ga, dan gaat hij ook met mij mee.” Ik weet dat hij hier [F] mee bedoelde. Dit heeft hij letterlijk tegen mij gezegd. Ik weet ook zeker dat veel meer collega’s weten dat [verzoeker] op deze manier werkt. Hij pushte ook echt als je niet met hem mee wilde werken. Ik ben niet de enige die dit ervaren heeft, dit heb ik van verschillende collega’s gehoord. Hij wilde altijd dat je of geld aannam of meehielp met zaken die niet kunnen.
Nee, ik heb nog nooit gehoord, zoals u vraagt dat iemand anders geld van burgers in ontvangst nam. Maar als dat al zou gebeuren weet ik zeker dat [verzoeker] ze het geld geeft en niet dat er nog meer medewerkers zijn die eigen klanten hebben.
[verzoeker] heeft verschillende keren aan mij gevraagd of ik hem niet kon helpen. Wat ik daarmee bedoel. Hij heeft bijvoorbeeld een aantal keer gezegd, help even met metaal. Hij wilde dan dat ik hielp met het metaal halen uit de container. Ik heb toen tegen hem gezegd. Ik doe dat niet, ik doe daar niet aan mee. U vraagt of ik daarmee problemen heb gekregen met [verzoeker]. Nee, eigenlijk niet. Hij kon niet tegen mij op, hij heeft wel eens gezegd dat ik een aparte ben. Hij kon niet kwaad worden op mij. Ik heb ook echt het gevoel dat andere collega’s echt last van hem hebben gehad. Dan bedoel ik met last, het pushen om met hem mee te werken. Dat weet ik ook omdat andere collega’s dat tegen mij gezegd hebben.”
6.9
De voorzieningenrechter is van oordeel dat aannemelijk is dat verzoeker niet de enige is die geld heeft aangenomen van bedrijven en dat niet alle collega’s eerlijk hebben verklaard over hun eigen rol in het geheel. Zo verklaart [G]: “Ik weet van horen zeggen dat [verzoeker], [H], [I], [C] en [J] iets extra krijgen bij het legen van containers bij bedrijven. Zij vangen daar ook een centje voor. Ik weet nu vijf medewerkers maar er zitten er weleens meer op. Ja, zij krijgen centjes voor het meenemen van extra afval bij bedrijven. Joh, dit voelt rot als ik zo over collega’s moet praten. Nee, ik heb nooit bedragen gehoord. Welke bedrijven? [K], maar die is nu afgebrand. Verdere bedrijven weet ik niet.
In het begin ben ik ook een keer mee geweest. Bij [L] kreeg ik
€ 15,-- voor het meenemen van extra afval en dat deelde ik met [verzoeker]. Bij[K] heb ik ook € 15,-- ontvangen en dat heb ik ook gedeeld met [verzoeker]. Bij vier bedrijven heb ik geld ontvangen, maar dat is al weer heel wat jaren geleden. Een jaar of vijf. Daarna ben ik ondergrondse gaan doen. Het is daarna wel doorgegaan maar toen zaten er anderen op de auto.”
[M] verklaart op dit punt: “Nee, hier op het terrein heb ik nooit contant geld ontvangen. Hier niet. Waar wel? Bij het grof vuil kreeg je wel eens wat. Geld of een fles wijn. Puur als waardering. Nee, ik weet dat je bedoelt dat bij bedrijven afval wordt meegenomen voor geld. Maar ik zit daar niet bij.”
[H] verklaart op dit punt: “U vraagt of ik regelmatig op de containerwagen werk. Ja, dat klopt. U vraagt of er bij bedrijven meer containers worden geleegd dat er in het contract is afgesproken. Nee dat gebeurt niet. Nee, het gebeurt ook niet dat ik of collega’s geld krijgen voor het meenemen van extra vuil. Ik heb ook nooit van collega’s gehoord dat ze hier geld voor hadden gekregen. Het gebeurt wel regelmatig dat er aan ons gevraagd wordt of we het extra vuil willen meenemen dat naast de container ligt. Dat doen wij dan ook. Ik weet dat het officieel niet mag. Maar als ik het niet meeneem dan moet ik ’s middags weer terug. Maar dit geldt dan met name voor burgers en niet voor bedrijven.
U zegt dat medewerkers hebben gezegd dat ze geld in ontvangst hebben genomen voor het meenemen van vuil bij bedrijven. Daar weet ik helemaal niets van. Ik ga mijn collega’s niet in de gaten houden. Maar ik heb ook niets gemerkt.”
[I] verklaart op dit punt: “Met wie ik meestal op de containerwagen zit. Dat is veel met [H], [C], [J], [N] en [verzoeker]. Er is mij niet bekend dat medewerkers geld aannamen van bedrijven. Ik heb nog nooit medewerkers geld zien aannemen. Ik heb nog nooit geld aangenomen van collega’s. Ik heb ook nog nooit geld aangeboden gekregen.”
[J] is niet ondervraagd door [A BV] over het aannemen van geld van bedrijven.
6.1
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat de rol van verzoeker in het gezamenlijke plichtsverzuim zoveel ernstiger is dat deze rechtvaardigt dat alleen hij de zwaarste sanctie, namelijk strafontslag, opgelegd krijgt terwijl zijn collega’s die soortgelijk plichtverzuim hebben gepleegd een aanmerkelijk mildere sanctie opgelegd krijgen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geven de stukken evenmin zonder meer aanleiding voor de conclusie dat juist verzoeker een, duidelijk van de rol van zijn collega’s te onderscheiden, organiserende rol had bij het doorverkopen van met name metalen afkomstig van het depot, welke zou kunnen leiden tot het verschil in bestraffing zoals door verweerder is toegepast.
7
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bezwaar van verzoeker kans van slagen heeft. De overige aangevoerde gronden behoeven derhalve thans geen bespreking.
8
De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding het verzoek om de voorlopige voorziening toe te wijzen, in die zin, dat het besluit van verweerder van 12 april 2013, wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar.
9
De voorzieningenrechter ziet voorts aanleiding verweerder te veroordelen in de
kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 944,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472,-).

IIBeslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank
  • wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe in zoverre dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 944,- welke kosten verweerder aan verzoeker dient te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van
mr.drs. C.M.A. Demetriadis, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.