ECLI:NL:RBDHA:2013:6075

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
438260 - JE RK 13-554
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 april 2013 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van vier minderjarigen. De rechtbank oordeelde dat het van groot belang is dat zowel de ouders als de minderjarigen op korte termijn duidelijkheid krijgen over het perspectief van de minderjarigen. Daarom werd besloten om een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de pedagogische kwaliteiten van de ouders en de ontwikkeling van de minderjarigen. De minderjarigen verblijven momenteel bij pleegouders, terwijl de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. De Stichting Gereformeerde Jeugdzorg (SGJ) heeft de verzoeken tot verlenging ingediend, waarbij de ouders zich hebben gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de ondertoezichtstelling, maar verweer hebben gevoerd tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog aanwezig zijn en heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 10 november 2013, in afwachting van het deskundigenonderzoek. De rechtbank heeft dr. P.M. van den Bergh aangesteld om het onderzoek uit te voeren en zijn rapport uiterlijk voor 15 oktober 2013 in te dienen. De kosten van het onderzoek komen voorlopig ten laste van de Rijkskas. De ouders hebben verzocht om een onafhankelijk deskundigenonderzoek, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft de behandeling van de verzoeken pro forma aangehouden tot een nader te bepalen datum.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Kinderrechter
Rekestnummer: JE RK 13-554
Zaaknummer: C/09/438260
Datum beschikking: 24 april 2013

Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

Beschikking op de op 28 februari 2013 ingekomen verzoekschriften van:

de Stichting Gereformeerde Jeugdzorg (verder: de SGJ), namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
met betrekking tot de minderjarigen:
1.
[minderjarige 1], [voornamen mj 1],geboren op [geboortedag 1] 2002 te [geboorteplaats 1];
2.
[minderjarige 2], [voornamen mj 2], geboren op [geboortedag 2]2004 te [geboorteplaats 2]
3.
[minderjarige 3], [voornamen mj 3], geboren op [geboortedag 3] 2007 te [geboorteplaats 3]
4.
[minderjarige 4], [voornamen mj 4], geboren op [geboortedag 4] 2008 te [geboorteplaats 4],
kinderen uit het huwelijk van:
[de heer A],
de vader,
en
[mevrouw B],
de moeder,
beiden wonende te [woonplaats 1],
die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.
Als belanghebbenden in deze procedure worden tevens aangemerkt:
  • de heer en mevrouw
  • de heer en mevrouw
  • de heer en mevrouw
De minderjarigen verblijven feitelijk bij hun respectievelijke pleegouders.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • de verzoekschriften met bijlagen;
  • het verweerschrift van de zijde van de ouders, met bijlagen;
  • de brief d.d. 16 april 2013, met bijlagen, van de zijde van de SGJ.
Op 23 april 2013 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank met gesloten deuren behandeld.
Hierbij zijn verschenen:
  • mevrouw M. Janssen en de heer B. van het Veer namens de SGJ;
  • de vader en de moeder, bijgestaan door hun advocaat, mr. J.H. Pelle, kantoorhoudende te Den Haag;
  • de pleegouders van de minderjarige sub 1, de heer en mevrouw[pleeggezin 1];
  • de pleegvader van de minderjarigen sub 2 en 3, de heer [pleegvader 2].

Feiten

  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 8 mei 2012 de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd van 10 mei 2012 tot 10 mei 2013. Daarnaast heeft de kinderrechter in deze rechtbank bij voormelde beschikking de aan Bureau Jeugdzorg verleende machtiging voornoemde minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft daarbij overwogen dat de SGJ het komende jaar duidelijkheid moet verschaffen of het perspectief van de minderjarigen bij de ouders ligt of dat er aanleiding is voor een verderstrekkende maatregel.
  • Voorts heeft de kinderrechter in deze rechtbank bij beschikking d.d. 21 december 2012 een door de ouders verzochte vervallen verklaring van een schriftelijke aanwijzing van de SGJ ter zake de omgangscontacten tussen de ouders en de minderjarigen ongegrond verklaard. De kinderrechter overwoog daarbij dat de vraag welke bezoekregeling het beste aansluit bij de belangen van de minderjarigen afhangt van de beslissing op de in de onderhavige procedure ingediende verlengingsverzoeken. De kinderrechter overwoog voorts dat zij in de aard en de complexiteit van de zaak aanleiding zag te bevorderen dat de verlengingsverzoeken door de meervoudige kamer van deze rechtbank zullen worden behandeld.
  • Bureau Jeugdzorg heeft de uitvoering van de maatregelen gemandateerd aan de SGJ.

Verzoek en verweer

De verzoeken strekken tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar, alsmede tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Ten aanzien van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen hebben de ouders zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De ouders hebben voorts verweer gevoerd tegen de verzochte verlengingen van de machtigingen tot uithuisplaatsing, welk verweer strekt tot afwijzing van het verzochte. althans tot toewijzing daarvan voor beperkte tijd in afwachting van de uitkomsten van een onafhankelijk deskundigenonderzoek.

Beoordeling

Mevrouw [pleegmoeder 2]en de heer en mevrouw [pleeggezin 3] voornoemd zijn conform de wettelijke vereisten opgeroepen, doch niet verschenen. Mevrouw [pleegmoeder 3]heeft de rechtbank bij brief d.d. 19 april 2013 laten weten dat zij en haar man niet ter zitting zullen verschijnen.
De SGJ heeft de verzoeken als volgt onderbouwd.
Voor de SGJ staat vast dat het perspectief van de minderjarigen in de pleeggezinnen ligt en niet bij de ouders. De minderjarigen ontwikkelen zich goed in deze situatie en zijn gebaat bij rust en duidelijkheid. De Raad voor de Kinderbescherming heeft een in het najaar van 2012 ingediend verzoek van de SGJ tot een verder strekkende maatregel voor alle vier de minderjarigen nog niet in behandeling genomen, maar de Raad heeft wel te kennen gegeven vervolgstappen te zullen overwegen als de lopende kinderbeschermingsmaatregelen worden verlengd.
De SGJ erkent dat de ouders de afgelopen periode hard hebben gewerkt en heeft nota genomen van de rapporten van Agathos en drs. Fulpen die de ouders hebben overgelegd en op grond waarvan de ouders menen dat zij de zorg voor de minderjarigen weer ter hand kunnen nemen. Hoewel uit genoemde rapporten positieve punten vallen te destilleren, is daarmee niet gezegd dat de ouders daadwerkelijk leerbaar en voldoende in staat zijn om de minderjarigen te bieden wat zij nodig hebben, zoals pedagogisch inzicht en een stabiele opvoedsituatie, aldus de SGJ. De SGJ is ervan overtuigd, onder meer gelet op de rapportages van Ambulant Centrum Kristal van mei 2010 en GGZ Delfland van december 2011, dat de ouders dat pedagogisch inzicht ontberen en de problemen van de minderjarigen bagatelliseren. Om echt goed inzicht te kunnen krijgen in de beperkingen en mogelijkheden van de ouders in samenhang met de specifieke problematiek van de minderjarigen wordt louter een langdurige observatie middels een gezinsopname geschikt geacht. Dat vindt de SGJ echter te belastend voor de minderjarigen en om die reden heeft de SGJ ook niet gekozen voor een contra-expertise. Hier komt bij dat de SGJ op basis van alle voorhanden zijnde informatie ervan overtuigd is dat de minderjarigen op hun huidige plek het beste af zijn en gebaat zijn bij duidelijkheid. De SGJ acht het schadelijk voor de minderjarigen hen opnieuw bloot te stellen aan het risico dat de opvoeding de ouders teveel wordt. De SGJ noemt het belastend voor de minderjarigen dat de ouders hun ongenoegen over de uithuisplaatsing telkens weer uiten bij de minderjarigen en tegen hen zeggen dat ze weer thuis kunnen komen wonen.
De ouders voeren met klem verweer tegen het door de SGJ verzochte. Zij vinden de handelwijze van de SGJ stuitend en onprofessioneel. De SGJ heeft op enig moment – zonder deugdelijke motivering – besloten dat de minderjarigen niet meer thuisgeplaatst kunnen worden en houdt de ouders gelet daarop verder buiten de deur. De SGJ heeft zelfs informatie achtergehouden voor de ouders, maar ook voor andere instanties zoals de Jutters en de rechtbank. Zo is gebleken dat het helemaal niet zo goed ging in vorige pleeggezinnen als de SGJ heeft willen doen geloven. De SGJ heeft namelijk stilgehouden dat er verschillende AMK meldingen zijn gedaan; twee meldingen betreffende mishandeling van de minderjarige sub 4 en een melding van seksueel misbruik van de minderjarige sub 1. De in verband hiermee door de AMK-artsen geuite zorgen over de minderjarigen zijn door de SGJ gebagatelliseerd. Het is veelzeggend dat de SGJ door de Inspectie Jeugdzorg zelf onder verscherpt toezicht is geplaatst, maar in het bijzonder is het opmerkelijk dat de tot voor kort voor het gezin verantwoordelijke gezinsvoogd en haar teamleider uit het team zijn gezet.
De informatie waarop de SGJ baseert dat de ouders als opvoeders ongeschikt zouden zijn is volgens de ouders onjuist en bovendien gedateerd. Zo refereert de SGJ telkens weer aan de psychose die de moeder ooit heeft gehad, maar daarvan is zij inmiddels geruime tijd hersteld. Het feit dat zij ooit een psychose heeft gehad, betekent niet dat zij nooit meer geschikt zou zijn als ouder. Dat de moeder zwakbegaafd zou zijn, zoals de SGJ stelt, berust evenmin op enige deugdelijke onderbouwing. De moeder beschikt over een mbo-diploma en uit recent onderzoek blijkt dat ze allesbehalve zwakbegaafd is.
De SGJ heeft nimmer de interactie tussen de ouders en de kinderen geobserveerd en heeft tot nu ieder verzoek om een onafhankelijk deskundigenonderzoek van de hand gewezen. Gelet daarop hebben de ouders zelf actie ondernomen. Zij verwijzen onder meer naar de door hen in het geding gebrachte rapportages d.d. 26 maart 2013 van drs. C.A.M. Fulpen, klinisch psycholoog/ psychotherapeut, die de moeder psychologisch heeft onderzocht, naar het evaluatieverslag d.d. 23 augustus 2012, opgesteld door L. Visser, begeleider psychosociale zorg bij Agathos thuiszorg en naar het feit dat de moeder met (zeer) goed gevolg een gecertificeerde cursus pedagogiek/opvoedkunde heeft doorlopen. Deze stukken laten zien hoe het op dit moment werkelijk gaat met de ouders en stroken niet met de bevindingen van de SGJ. Op basis van deze informatie zou kunnen worden geconcludeerd dat de ouders mogelijkheden hebben de minderjarigen zelf te verzorgen en op te voeden al dan niet met ambulante hulp. Zij geven hierbij aan volledig open te staan voor alle geboden hulpverlening.
De ouders, die alle vertrouwen in de SGJ hebben verloren, verzoeken de rechtbank een onafhankelijk deskundigenonderzoek te gelasten, waarna een gefundeerde beslissing kan worden genomen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:254 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn, zodat zij zal beslissen als na te melden.
Ten aanzien van de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat in geval van uithuisplaatsing de gezinsvoogdijinstelling – of zoals in deze zaak, de gemandateerde jeugdzorginstelling – zoveel mogelijk dient te bewerkstelligen dat de thuissituatie in verzorgende en opvoedkundige zin zodanig verbetert dat de ouders de opvoeding en verzorging weer zelf ter hand kunnen nemen en dat de uithuisplaatsing niet langer duurt dan strikt noodzakelijk is. Dit doel is door de Hoge Raad benoemd als één van de uitgangspunten bij een ondertoezichtstelling met gelijktijdige uithuisplaatsing (zie ook de uitspraak van de Hoge Raad van 7 september 2007, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder nummer LJN: BA3034). Belangrijk daarbij is dat van de gezinsvoogd een actieve rol wordt gevraagd om de ouders die hulp te bieden die hen in staat stelt een thuisplaatsing van de minderjarige te verwezenlijken. De rechtbank overweegt voorts dat als alle mogelijkheden zijn uitgeput om tot de hiervoor bedoelde gunstige thuissituatie te komen, een rustige en stabiele opvoedingssituatie bij de pleegouders in het belang van de minderjarige aangewezen kan zijn. De SGJ is kennelijk van mening dat laatstgenoemde situatie zich hier voordoet. De rechtbank is er, gelet op hetgeen door de SGJ daartoe heeft aangevoerd, evenwel niet van overtuigd dat de ouders op termijn geheel niet meer in staat zullen zijn om de minderjarigen zelf te verzorgen en op te voeden. De rechtbank acht door de SGJ onvoldoende onderbouwd dat de pedagogische vaardigheden van de ouders ontoereikend zijn, dat de problematiek van de minderjarigen een terugplaatsing onmogelijk maakt en dat de problemen niet op ambulante wijze zouden kunnen worden aangepakt, zulks mede gelet op hetgeen de ouders daartoe gemotiveerd en met stukken onderbouwd hebben aangevoerd.
De rechtbank acht het van groot belang dat zowel de ouders als de minderjarigen op een zo kort mogelijke termijn duidelijkheid krijgen over het perspectief van de minderjarigen. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank een onafhankelijk onderzoek gelasten zodat inzicht wordt verkregen in de persoon van de ouders, hun pedagogische kwaliteiten en de ontwikkeling van de minderjarigen. De ouders en de SGJ hebben ter zitting reeds laten weten het verder aan de rechtbank over te laten welke deskundige met dat doel eventueel zou worden benoemd, mocht de rechtbank daartoe besluiten.
De rechtbank heeft dr. P.M. van den Bergh, orthopedagoog, verzocht en bereid gevonden vorenbedoeld onderzoek te verrichten. De rechtbank verzoekt dr. Van den Berg in het kader van zijn onderzoek de volgende vragen te beantwoorden:
1.
Wat zijn de affectieve en pedagogische vaardigheden van de ouders in relatie tot de opvoedingsbehoeften van de minderjarigen?
2.
Wat zijn de (contra) indicaties voor opvoeding en verzorging van de minderjarigen bij de ouders en zijn de ouders in staat, al dan niet met behulp van ambulante hulp, de minderjarigen een goed en veilig opvoedklimaat te bieden?
3.
Wat is de meest aangewezen verblijfplaats voor de minderjarigen?
4 .
De deskundige wordt gevraagd in ieder geval informatie in te winnen bij Bureau Jeugdzorg, de Thuiszorg, de moeder, de vader en verder bij diegenen wier standpunt de deskundige van belang acht.
5.
De deskundige wordt verzocht hetgeen hij verder voor de beoordeling van belang acht naar voren te brengen.
6.
De deskundige wordt verzocht uiterlijk binnen vijf maanden na heden zijn rapport bij de rechtbank in te dienen, indien dit niet mocht lukken ontvangt de rechtbank graag de redenen daarvoor.
De rechtbank is van oordeel dat de in artikel 1:261, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen thans nog aanwezig zijn. De ouders hebben zich ook niet tegen een verlenging hangende het onderzoek door een deskundige verzet. Derhalve zal de rechtbank in afwachting van de rapportage van dr. Van den Bergh de machtiging tot uithuisplaatsing tot 10 november 2013 verlengen en de verzoeken tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor het overige pro forma aanhouden.
Mitsdien zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarigen van 10 mei 2013 tot 10 mei 2014 met behoud van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg,
en
verlengt de aan de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden verleende machtiging de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen van 10 mei 2013 tot 10 november 2013, zulks ter effectuering van de aangehechte indicatiebesluiten d.d. 31 januari 2013;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van de verzoeken betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing
voor het overige aan tot
1 november 2013 pro forma;
verzoekt de heer dr. P.M. van den Bergh een onderzoek te verrichten ter fine als hierboven overwogen en daartoe te rapporteren uiterlijk vóór 15 oktober 2013;
bepaalt dat de griffier daartoe een afschrift van de gedingstukken zal sturen aan:
dr. P.M. van den Bergh
postbus 1078
2302 BB Leiden
telefoon: 06 14654211
bepaalt dat de kosten van het deskundigenonderzoek, begroot op € 8.929,80, voorlopig ten laste van ’s Rijks kas komen;
bepaalt dat, ná ontvangst van het rapport van dr. Van den Berg en nadat partijen in de gelegenheid zijn gesteld om daarop binnen veertien dagen schriftelijk te reageren, de behandeling ter terechtzitting, op een nader te bepalen datum en tijdstip, zal
worden voortgezet;
gelast de griffier tegen de nader te bepalen vervolgzitting op te roepen:
  • de SGJ;
  • de vader en de moeder en hun advocaat, mr. J.H. Pelle;
  • de pleegouders;
  • dr. P.M. van den Bergh.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C. U-A-Sai (voorzitter), P.D. Veenendaal en
M. Dam, kinderrechters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 april 2013, in tegenwoordigheid van mr. B. Laterveer als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen
drie maandenna de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift bij de griffie van het Gerechtshof Den Haag.