ECLI:NL:RBDHA:2013:5273

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
09/842024-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie wegens schending van de beginselen van een goede procesorde

In deze strafzaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 april 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en uitbuiting van een kwetsbare vrouw in de prostitutie. De rechtbank oordeelde dat er ernstige twijfels bestonden over de objectiviteit van de betrokken verbalisant, die een seksuele relatie had aangeknoopt met de aangeefster tijdens het onderzoek. Dit leidde tot een schending van de beginselen van een goede procesorde, waardoor de verdachte niet in zijn recht op een eerlijke behandeling kon worden voorzien. De rechtbank verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging, omdat de schending van de procesorde niet meer kon worden hersteld. De voorlopige hechtenis van de verdachte werd opgeheven. De zaak benadrukt het belang van onafhankelijkheid en objectiviteit in opsporingsonderzoeken, vooral wanneer kwetsbare slachtoffers betrokken zijn. De uitspraak is een belangrijke reminder voor de rechtspraktijk over de noodzaak van integriteit bij opsporingsambtenaren en de gevolgen van hun handelen voor de rechtsgang.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/842024-13
Datum uitspraak: 12 april 2013
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1988 te[geboorteplaats],
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "PI Haaglanden" te Zoetermeer.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Ter terechtzitting van 12 april 2013 heeft de raadsman van verdachte mr. F.H. Bruggink, advocaat te Den Haag, een preliminair verweer gevoerd ertoe strekkende dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
De rechtbank heeft kennis genomen van het standpunt van de officier van justitie mr. P.A. Willemse hieromtrent.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij
op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 mei 2012 tot
en met 07 januari 2013 te 's-Gravenhage (meermalen) opzettelijk mishandelend
zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer], heeft geschopt en/of
(al dan niet met gebalde vuist) (in het gezicht) heeft geslagen en/of aan de
haren getrokken, waardoor deze (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft
ondervonden;
2.
hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
29 juni 2012 tot en met 07 januari 2013 te 's-Gravenhage, althans in
Nederland, (telkens),
een persoon genaamd [slachtoffer], door dwang en/of geweld en/of één of meer andere
feitelijkheden en/of door dreiging met geweld of één of meer feitelijkheden
en/of door afpersing en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke
omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare
positie heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen,
met het oogmerk van uitbuiting van voornoemde [slachtoffer] (in de prostitutie)
en/of
die [slachtoffer], (telkens) met één van de voornoemde middelen heeft gedwongen en/of
bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten
(in de prostitutie) en/of seksuele handelingen met of voor een derde tegen
betaling, dan wel enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij, verdachte,
wist althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat [slachtoffer], zich daardoor
beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (in de
prostitutie) en/of seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling
en/of
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer],
en/of
die [slachtoffer], (telkens) met één van de voornoemde middelen heeft gedwongen en/of
bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele
handelingen van die [slachtoffer], met of voor een derde
immers heeft/is verdachte
  • die [slachtoffer] bewogen in de prostitutie te (gaan) werken en/of
  • van die [slachtoffer] (erotische) foto's gemaakt ten behoeve van
(een)internetsite(s) en/of
- ( vervolgens) gekozen welke foto's van die [slachtoffer] op (een) internetsite(s)
werden geplaatst en/of
- ( erotische) advertentie(s) geplaatst en/of beheerd op (een) internetsite(s)
en/of
- voor die [slachtoffer] een telefoon aangeschaft en/of die [slachtoffer] een telefoon gegeven
waarop klanten haar konden bereiken en/of
- voor die [slachtoffer] bepaald wanneer en/of op welke wijze ze seks moest hebben
en/of
- tegen die [slachtoffer] geschreeuwd en/of gezegd dat hij meer van haar zou houden
als ze meer geld voor hem zou opbrengen en/of dat hij een vuurwapen bij zich
heeft ter bescherming van die [slachtoffer] althans woorden van soortgelijke aard of
strekking en/of
- die [slachtoffer] (voortdurend) onder toezicht gehouden en/of controle gehouden
en/of
- die [slachtoffer] gedwongen, althans bewogen, om (een aanzienlijk deel van) de
opbrengst uit de prostitutiewerkzaamheden aan hem, verdachte, af te staan
en/of af te dragen.

3.De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

3.1 Het standpunt van de verdediging
Het preliminair verweer houdt in, dat het openbaar ministerie gelet op het bepaalde in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld waardoor de behandeling van de zaak van verdachte niet aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet en mitsdien zijn recht op een eerlijk proces is geschonden. Daartoe heeft hij – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Tijdens het onderzoek naar mogelijke seksuele uitbuiting van [slachtoffer] (hierna: aangeefster) door verdachte heeft degene die het opsporingsonderzoek leidde, te weten opsporingsambtenaar [X], aangeefster van meet af aan seksueel benaderd, haar door middel van oneigenlijke beloftes aangezet tot het doen van aangifte jegens verdachte en vervolgens, nadat verdachte in voorlopige hechtenis was genomen, een seksuele relatie met haar aangeknoopt. Ook heeft deze opsporingsambtenaar verklaringen van aangeefster die verdachte zouden kunnen ontlasten niet gerelateerd, althans heeft hij deze verklaringen bewust buiten de processtukken gehouden.
Door het optreden van deze politieambtenaar is het hele onderzoek besmet geraakt. Niets waarbij deze opsporingsambtenaar betrokken is geweest, en die betrokkenheid is bij vrijwel alles, is nog betrouwbaar te achten. Zijn zuiverheid van oogmerk bij het opsporingonderzoek is weg. Het onderzoek kan dan ook niet meer als voldoende objectief en louter gericht op waarheidsvinding worden aangemerkt. Aldus is sprake van een zeer ernstige normschending. Dit blijkt eens te meer uit het feit dat de seksuele relatie tussen deze politieambtenaar en aangeefster plaatsvond in een onderzoek naar gedwongen aanzetten tot prostitutie van een – zo mogen we op grond van de stukken van het dossier aannemen – “kwetsbare” aangeefster. Verdachte is door deze normschending ernstig in zijn verdediging geschaad en zijn recht op een eerlijk proces is geschonden.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn recht op vervolging. Daartoe heeft zij – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Het is juist dat de betreffende politieambtenaar in het geheim en ongeoorloofd seksueel contact heeft gehad met aangeefster. Dit levert een omstandigheid op die buitengewoon laakbaar is, met name nu de verdenking onder andere betreft het in de prostitutie brengen van een zeer kwetsbare aangeefster. Echter, deze omstandigheid dient niet te leiden tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie. Van een doelbewuste en grove veronachtzaming van de belangen van deze verdachte in deze strafzaak is geen sprake. Wel zou bewijsuitsluiting kunnen volgen van de bewijsmiddelen die besmet zijn geraakt door het optreden van deze opsporingsambtenaar.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Artikel 359a Sv luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"1. De rechtbank kan, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken, bepalen dat:
a. (…) ;
b. (…) ;
c. het openbaar ministerie niet ontvankelijk is, indien door het verzuim geen sprake kan zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet.
2. Bij de toepassing van het eerste lid, houdt de rechtbank rekening met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Onder vormverzuimen zijn blijkens de wetsgeschiedenis met name ook begrepen normschendingen bij de opsporing.
Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. [1]
Teneinde te beoordelen of daarvan in de strafzaak tegen verdachte sprake is, overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij aangeefster heeft mishandeld en in de prostitutie heeft gebracht. Uit het dossier blijkt dat aangeefster en verdachte sinds twee jaar een relatie onderhielden. Ten aanzien van aangeefster komt uit het dossier het beeld naar voren van een kwetsbare jonge vrouw die vermoedelijk lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis.
Vast staat dat [X], politieambtenaar in dienst bij politie Haaglanden, van meet af aan een belangrijk aandeel heeft gehad in het opsporingsonderzoek dat zich richtte op verdachte terzake de feiten, waarvoor hij thans is gedagvaard. Ook staat vast dat [X] kort na de aanhouding van verdachte een seksuele relatie met aangeefster is begonnen, terwijl zij in die periode meermalen door [X] als aangeefster werd gehoord.
Op 25 maart 2013 en 9 april 2013 heeft de rechter-commissaris aangeefster als getuige gehoord.
Op 25 maart 2013 heeft aangeefster verklaard dat ze een seksuele relatie met verbalisant [X] heeft gehad. Het verhoor is toen afgebroken om de officier van justitie de gelegenheid te geven deze verklaring op zijn juistheid te onderzoeken. Het verhoor is op 9 april 2013 voortgezet, bij welke gelegenheid de officier van justitie te kennen heeft gegeven dat de verklaring van aangeefster juist was.
Bij de rechter-commissaris is aangeefster op de belastende verklaringen jegens verdachte teruggekomen en heeft zij gezegd dat zij deze verklaringen op aandringen van voormelde politieambtenaar heeft afgelegd. De seksuele relatie met [X] was inmiddels beëindigd.
De rechtbank leidt uit de verklaringen van aangeefster bij de rechter-commissaris het volgende af. Over de gang van zaken rond het doen van aangifte heeft zij verklaard dat zij oorspronkelijk van haar moeder naar het politiebureau moest gaan vanwege de (vermeende) mishandeling door verdachte. Naar aanleiding van haar melding bij politiebureau Zuiderpark stond verbalisant [X] de volgende avond voor haar deur. Hij drong erop aan dat zij naar het politiebureau zou komen. De volgende ochtend is zij naar het politiebureau gegaan en heeft ze hem verteld over haar werk als prostituee, namelijk dat zij vrijwillig in de prostitutie werkte, hoeveel zij kostte en waar zij werkte. Zij zag toen - zo verklaarde ze bij de rechter-commissaris - dat hij interesse in haar had.
Volgens aangeefster heeft zij op 6 december 2012 aan [X] aangegeven dat ze géén aangifte tegen verdachte wilde doen. Vervolgens kreeg zij e-mails, msn en whats-app berichten van hem, waarin hij aangaf met haar een seks-date te willen.
Verdachte is, ondanks dat aangeefster geen aangifte had gedaan en dit ook niet wilde doen, op 7 januari 2013 aangehouden. Daarna heeft aangeefster op dezelfde dag, bij andere verbalisanten, alsnog aangifte gedaan.
Over het doen van deze aangifte heeft aangeefster bij de rechter-commissaris verklaard dat zij verdachtes telefoon had gelezen, dacht dat hij vreemd ging en boos op hem was. Daarbij kwam dat verbalisant [X] haar zou hebben beloofd dat hij haar privé en financieel zou helpen. De avond van de aanhouding heeft zij met [X] contact gehad, waarbij ze hem toen nog als rechercheur zag en niet als klant.
Na 7 januari 2013 heeft ze iedere dag via whats app contact met [X] gehad en is ze ook een aantal malen bij hem thuis geweest. Ze heeft [X] gezegd dat ze vrijwillig in de prostitutie werkte, maar [X] gaf iedere keer aan dat zij door verdachte gedwongen werd.
Ook heeft ze bij de rechter-commissaris verklaard dat ze veel langer en vaker is verhoord door [X] en dat daarvan door hem dan steeds geen proces-verbaal werd opgemaakt
[X] is na 7 januari 2013 een aantal malen tegen betaling met haar naar bed geweest.
Uit het dossier blijkt dat verbalisant [X] ook na de aanhouding van de verdachte en in de periode dat hij met aangeefster een seksuele relatie had, actief bij het onderzoek betrokken is gebleven. Zo heeft hij processen-verbaal van relaas opgemaakt, onder meer betreffende het gedrag van verdachte, en heeft hij zelf verdachte en meerdere getuigen gehoord, onder wie ook aangeefster.
Door de ingetrokken verklaringen van aangeefster bij de rechter-commissaris, zowel met betrekking tot gedwongen prostitutie als met betrekking tot gepleegde mishandelingen door verdachte, komen de verdenkingen tegen verdachte in een ander daglicht te staan en kunnen terecht vraagtekens worden geplaatst bij het optreden van verbalisant [X].
Immers, een verdachte moet er onder alle omstandigheden op kunnen vertrouwen dat degenen die met onderzoek in zijn strafzaak zijn belast volstrekt onafhankelijk en met zuiver oogmerk aan waarheidsvinding doen.
De rechtbank is in deze zaak van oordeel dat ernstig getwijfeld kan worden aan de zuiverheid van oogmerk van de betrokken verbalisant, waardoor er geen vertrouwen in het door hem gerelateerde kan bestaan. Hij heeft immers de vereiste professionele en objectieve handelwijze, die van een verbalisant wordt verwacht, op ontoelaatbare wijze geschonden door met een aangeefster een seksuele relatie te beginnen tijdens het onderzoek in de zaak waarin zij stelt slachtoffer te zijn geworden.
Hierdoor en in combinatie met zijn aanzienlijke aandeel en betrokkenheid in het opsporingsonderzoek, is ernstig inbreuk gemaakt op de beginselen van een goede procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal voorts de voorlopige hechtenis van verdachte per heden opheffen.

4.De beslissing

De rechtbank,
verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk;
heft op de voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T. Renckens, voorzitter,
mrs. H.N. Pabbruwe en M. Kramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.K. Paap, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 april 2013.
Mr. H.N. Pabbruwe is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Arrest Hoge Raad 30 maart 2004, LJN: AM2553