5.3De beoordeling van de tenlastelegging
Op 25 mei 2012 rond 03.10 uur is de politie naar aanleiding van een melding van een explosie met binnenbrand in een woning aan de [adres benadeelde] 18 te [woonplaats benadeelde] ter plaatse gegaan.
Het betreft een parterre-tweekamerwoning, bestaande uit een gang, toilet/badkamer, woonkamer met open keuken en slaapkamer. De slaapkamer is aan de straatzijde gesitueerd, en in die slaapkamer had kennelijk een explosie plaatsgevonden, gelet op de aangetroffen situatie.
Technisch onderzoek ter plaatse heeft uitgewezen dat de explosie naar alle waarschijnlijkheid het gevolg was van het ontploffen van een handgranaat. Op straat voor de woning zijn onderdelen aangetroffen van een fragmentatiehandgranaat model nr. 330 C1/C2 die in gebruik is bij de Nederlandse Strijdkrachten. Die onderdelen zijn: een veiligheidsclip, een veiligheidspin met daarbij een groen gekleurd dekseltje en een groen gekleurde beugel met opschrift. Een dergelijke handgranaat is een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie II sub 7 van de wet wapens en munitie.
De woning aan de [adres benadeelde] werd bewoond door [benadeelde] . Blijkens zijn verklaring was hij die nacht thuis, maar hij bevond zich niet in de slaapkamer waar de ontploffing plaatsvond, omdat hij rond 23.30 uur in de woonkamer op de bank in slaap was gevallen.
Bij nader onderzoek aan de aangetroffen onderdelen van de handgranaat is op de pin een spoor veiliggesteld (AAFB4593NL#1) waaruit celmateriaal is verkregen dat geschikt was voor vergelijkend DNA-onderzoek. Bij die vergelijking met in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken aanwezig profielen is een match gevonden met het DNA profiel van verdachte, met een matchkans kleiner dan één op één miljard.
Naar aanleiding van de DNA-match is verdachte op 10 augustus 2012 aangehouden.
In de binnenzak van een jas op de achterbank van zijn auto werd een aantal papieren aangetroffen, waarop foto’s voorkwamen van [benadeelde] , alsmede nadere gegevens over hem, zoals een signalement, adressen waar hij zou verblijven en tijden waarop hij zou trainen. Bij nader onderzoek is gebleken dat één van de op die papieren voorkomende foto’s moet zijn gemaakt (kort) nadat de ontploffing heeft plaatsgevonden. Op die papieren is ook een vingerafdruk van verdachte gevonden.
De verklaring van verdachte
Aan [verdachte] is gevraagd hoe hij aan de papieren kwam met daarop de afbeelding en nadere gegevens van [benadeelde] die bij hem zijn aangetroffen. Hij verklaart daarover dat hij die heeft gekregen van een meid, genaamd [betrokkene 1] , die hij later op een foto aanwijst als medeverdachte [medeverdachte 2] . Deze vroeg of hij haar vriend wilde schaduwen. Zij wilde weten of hij vreemd ging. [verdachte] heeft haar, naar hij verklaart, twee keer gezien. De eerste keer was zij samen met een grote jongen, een Feyenoord Hooligan met bijbehorende tatoeage. Deze man was groot, blank, en kaal. [verdachte] verklaart tevens dat die grote jongen hem een ding (waarmee hij kennelijk bedoelt een handgranaat) heeft laten zien met de vraag of het een echte was. [verdachte] heeft toen, naar hij verklaart, gekeken en gezegd dat het volgens hem inderdaad een echte was. Dat was achterin een auto.
Medeverdachte [medeverdachte 1]
heeft niets willen verklaren over de wijze waarop hij de handgranaat heeft verkregen.
Op grond van de in het voorafgaande weergegeven inhoud van het dossier staat vast dat [medeverdachte 1] op 25 mei 2012 rond 03.00 uur in de [adres benadeelde] te [woonplaats benadeelde] een fragmentatiegranaat tot ontploffing heeft gebracht door de pin uit die granaat te verwijderen. Die ontploffing heeft bovendien plaatsgevonden in de slaapkamer van een aan die straat gelegen woning, en wel als gevolg van het feit dat [medeverdachte 1] de granaat, na het verwijderen van de pin daarvan, in die slaapkamer heeft geworpen.
De vraag die in verband met het onder 1 en 2 ten laste gelegde door de rechtbank moet worden beantwoord is of verdachte de handgranaat aan [medeverdachte 1] heeft geleverd.
De officier heeft haar conclusie dat de rechtbank tot een dergelijke bewezenverklaring behoort te komen gegrond op de volgende feiten en omstandigheden:
Het aantreffen van het DNA van [verdachte] op de pin van de handgranaat;
Het aantreffen bij [verdachte] van de papieren met betrekking tot [benadeelde] ;
De aanwezigheid van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in de avond van 18 mei 2012 in Hoogvliet, de plaats waar verdachte mogelijk zou verblijven, wat volgens de officier van justitie betekent dat op die avond de handgranaat feitelijk is afgeleverd;
Een door [medeverdachte 2] eerder op diezelfde avond aan haar moeder gestuurde SMS, inhoudende het verzoek om € 140,-- te lenen met de vermelding: “
het gaat om leven en dood”, wat volgens de officier van justitie betekent dat het desbetreffende geld was bedoeld voor aanschaf van de handgranaat;
Het feit dat [verdachte] telefonisch contact onderhield met een zekere [betrokkene 2] , die weer contact onderhield met [medeverdachte 2] ;
De verklaring van de (ex)vriendin van [verdachte] dat [verdachte] zegt granaten te hebben, dat hij het vaak over granaten heeft en dat hij heeft gedreigd met het gooien van een handgranaat in haar woning waarvoor de politie hem heeft aangehouden.
De verklaring van [verdachte] dat hij de handgranaat slechts op echtheid heeft bestudeerd dient volgens de officier als ongeloofwaardig terzijde te worden gesteld.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen die de officier van justitie naar voren heeft gebracht onvoldoende concreet komt vast te staan dat hij de leverancier van de handgranaat is geweest. Daartoe is het volgende redengevend.
Er zijn slechts twee bewijsmiddelen die verdachte rechtstreeks in verband zouden kunnen brengen met hetgeen op 25 mei 2012 in de [adres benadeelde] in [woonplaats benadeelde] is gebeurd, te weten het aantreffen van zijn DNA op de daar ontplofte handgranaat en het aantreffen van de papieren met foto’s en gegevens van [benadeelde] , de bewoner van dat pand, in de jaszak van verdachte, die overigens op een later tijdstip dan 25 mei 2012 lijken te zijn opgemaakt.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verklaring die verdachte geeft over het aantreffen van zijn DNA op de pin van de handgranaat en zijn ontmoetingen met [medeverdachte 2] /het verkrijgen van de papieren met betrekking tot [benadeelde] , niet geloofwaardig overkomt. De verklaring van verdachte dat hij de bij hem aangetroffen papieren in april 2012 van [medeverdachte 2] heeft gekregen, strookt immers niet met het feit dat daarop een foto staat die kort na de ontploffing op 25 mei 2012 is gemaakt. Ook zet de rechtbank vraagtekens bij de verklaring die verdachte geeft over het aantreffen van zijn DNA op de pin van de handgranaat, nu niet goed denkbaar is - en niet duidelijk is geworden waarom dat in dit geval toch zou zijn gebeurd - dat een onbekende man juist aan [verdachte] , naar eigen zeggen geen expert op het gebied van wapens, vragen zou stellen over de echtheid van een handgranaat.
De gerechtvaardigde twijfel aan de geloofwaardigheid van de verklaring van verdachte betekent echter nog niet dat alleen op grond daarvan reeds vast staat dat verdachte, gelet op de door de officier van justitie ingeroepen omstandigheden, ook als die in onderling verband worden bezien, de handgranaat aan [medeverdachte 1] heeft geleverd. Daarvoor is meer concreet bewijs nodig, dat ontbreekt. Het aantreffen van de papieren met foto’s en gegevens van [benadeelde] bij verdachte roept vele vragen op, maar van een rechtstreekse relatie met het gebeurde op 25 mei 2012 is -zeker nu deze papieren en foto’s kennelijk van na die datum stammen- niet gebleken.
Wat het aantreffen van het DNA van verdachte op de pin van de handgranaat betreft moet worden vastgesteld dat dit ook zonder de verklaring van verdachte niet meer en anders oplevert dan de sterke aanwijzing dat verdachte die handgranaat op enig moment heeft vastgehouden. De overige omstandigheden waarop de officier van justitie zich beroept, zijn te onbepaald om daaraan enig rechtstreeks of aanvullend bewijs voor de aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten te kunnen ontlenen.
De rechtbank acht evenmin bewezen dat verdachte de handgranaat voorhanden heeft gehad, zoals onder 3 is ten laste gelegde. Hoewel de rechtbank er van uit gaat dat verdachte de handgranaat inderdaad op enig moment heeft vastgehouden, betekent dat niet zonder meer dat verdachte dit -als een wapen aan te merken- object ook voorhanden heeft gehad.
Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, vindt de rechtbank (ook) voor het voorhanden hebben van die handgranaat geen ondersteuning in de verklaring van D.J. Uittenbogaard, de ex-vriendin van verdachte, nu zij weliswaar heeft verklaard dat [verdachte] tegen haar heeft gezegd dat hij granaten heeft, maar zij eveneens heeft verklaard geen granaten bij hem te hebben gevonden.
De rechtbank acht de aan verdachte ten laste gelegde feiten op grond van het vorenstaande niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.