ECLI:NL:RBDHA:2013:19717

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2013
Publicatiedatum
24 mei 2016
Zaaknummer
09/754158-12
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Explosie veroorzaakt door fragmentatiehandgranaat in woning met verdachte als leverancier

In deze strafzaak, die op 18 oktober 2013 door de Rechtbank Den Haag werd behandeld, stond de verdachte terecht voor zijn vermeende rol in een explosie die op 25 mei 2012 plaatsvond in een woning te 's-Gravenhage. De explosie werd veroorzaakt door een fragmentatiehandgranaat die in de woning werd gegooid. De verdachte werd beschuldigd van het leveren van deze handgranaat aan medeverdachten, die ervan verdacht werden samen te hebben geprobeerd de bewoner, [benadeelde], van het leven te beroven. Tijdens de zittingen werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder een DNA-match op de handgranaat en documenten met informatie over [benadeelde] die bij de verdachte werden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er sterke aanwijzingen waren dat de verdachte de handgranaat had vastgehouden, er onvoldoende bewijs was om hem schuldig te verklaren aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, en concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de handgranaat had geleverd of voorhanden had gehad. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank [woonplaats benadeelde]

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/754158-12
Datum uitspraak: 18 oktober 2013
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank [woonplaats benadeelde] heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting gedetineerd in de [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 23 november 2012, 15 februari 2013, 14 mei 2013, 12 juli 2013, 3 oktober 2013 en 4 oktober 2013.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.A.C. Banning en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. T. Arkesteijn, advocaat te Rotterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.
[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij gevoegd.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 25 mei 2012 te 's- Gravenhage ter uitvoering van het door die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] voorgenomen misdrijf, om tezamen en in vereniging met elkaar, althans met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade [benadeelde] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een handgranaat van de pin heeft ontdaan en/of (vervolgens) die handgranaat in de woning van die [benadeelde] heeft gegooid en/of tot ontploffing heeft gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op een tijdstip in of omstreeks de periode van 1 april 2012 tot en met 25 mei 2012 te 's-Gravenhage en/of Schiedam en/of Rotterdam, althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door toen en daar opzettelijk een handgranaat te leveren;
2.
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 25mei 2012 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met elkaar, althans met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft/hebben gebracht door een handgranaat van de pin te ontdoen en/of (vervolgens) die handgranaat door de ruit van een woning (gelegen aan de [adres benadeelde] ) te gooien, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of in die woning aanwezige goederen en/of een of meer omliggende woning(en) en/of de inboedel/inrichting van een of meer omliggende woning(en) , in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [benadeelde] en/of de bewoner(s) van omliggende woning(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf, hij, verdachte, op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 01 april 2012 tot en met 25 mei 2012 te 's-Gravenhage en/of Schiedam en/of Rotterdam, althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door toen en daar opzettelijk aan die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] voornoemde handgranaat te leveren;
3.
hij op een (of meer) tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 april 2012 tot en met 25 mei 2012 te 's-Gravenhage en/of Rotterdam en/of Schiedam, in elk geval in Nederland, een handgranaat (Fabrikant: RUAG Ammotec AG, model Nr 330 C1/C2), zijnde (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

3.Inleiding: samenvatting van de zaak

Deze zaak heeft betrekking op een gebeurtenis die op 25 mei 2012 heeft plaatsgevonden in de [adres benadeelde] in [woonplaats benadeelde] . Rond 03.00 uur die nacht vond in een woning in die straat, bewoond door [benadeelde] , een explosie plaats. Vastgesteld is dat die explosie werd veroorzaakt door het ontploffen van een fragmentatiehandgranaat. Bij die explosie is [benadeelde] , die wel in de woning aanwezig was, niet gewond geraakt; hij bevond zich niet in de slaapkamer, waar de granaat ontplofte, maar in de woonkamer. Omdat op de pin van de handgranaat celmateriaal werd aangetroffen dat matchte met het DNA profiel van [verdachte] , werd hij als verdachte aangehouden. Later in het onderzoek kwamen medeverdachten [medeverdachte 1] en zijn vriendin [medeverdachte 2] (de ex-echtgenote van [benadeelde] ) in beeld. Uiteindelijk kwam vast te staan dat [verdachte] niet degene was die de ontploffing heeft veroorzaakt, maar dat [medeverdachte 1] de handgranaat in de slaapkamer van de woning van [benadeelde] heeft gegooid. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] worden er van verdacht samen en in vereniging de ontploffing te weeg te hebben gebracht en getracht te hebben [benadeelde] met voorbedachten rade van het leven te beroven. [verdachte] wordt er van verdacht als leverancier van de handgranaat te zijn opgetreden.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of [verdachte] schuldig kan worden bevonden aan het voorhanden hebben van een handgranaat en van medeplichtigheid aan het teweeg brengen van een ontploffing en poging tot moord op [benadeelde] .
Voorafgaand aan al die vragen dient de rechtbank te oordelen over een door de verdediging opgeworpen verweer dat ziet op de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging.

4.Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie4.1. Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging. Zij heeft daartoe aangevoerd dat aan haar onnodig lang (voor de medeverdachten) ontlastend beeldmateriaal onthouden is en een deskundige onnodig laat is opgeroepen ten einde ter terechtzitting te worden gehoord.
Aldus is volgens de verdediging een ernstige inbreuk gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte tekort is gedaan aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak, en is de rechtbank misleid bij de beoordeling van de verdenkingen. Een en ander dient tevens te leiden tot het oordeel dat artikel 6 EVRM is geschonden.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat van niet-ontvankelijkheid geen sprake kan zijn.
Meer in het bijzonder heeft zij ten aanzien van het aanleveren van stukken aangevoerd dat het juist is dat een aantal stukken laat is verspreid, waarvoor zij ook haar excuses heeft gemaakt, maar dat neemt volgens haar niet weg dat alle stukken uiteindelijk wel drie maanden voor de inhoudelijke behandeling van de strafzaak in handen van de verdediging waren.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt op het door de verdediging gevoerde verweer als volgt. Art. 359a lid 1 Sv bepaalt dat indien bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk kan worden verklaard, indien door het verzuim geen sprake kan zijn van een behandeling van die zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet. Blijkens vaste jurisprudentie is deze sanctie slechts geïndiceerd indien het vormverzuim daarin bestaat dat de met opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
De rechtbank stelt vast dat het verweer van de verdediging in feite is gestoeld op twee pijlers, die gezamenlijk tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie zouden moeten leiden
.
De verdediging zou in haar belangen zijn geschaad, zo begrijpt de rechtbank, doordat haar pas op 24 september 2013 te kennen is gegeven dat een deskundige is opgeroepen voor de terechtzitting van 3 oktober 2013, terwijl deze zo nodig ook reeds in een eerder stadium bij de rechter-commissaris had kunnen worden gehoord.
Daarnaast zou door het openbaar ministerie doelbewust ontlastend beeldmateriaal uit het dossier zijn gehouden, althans pas op een laat moment in de procedure aan de verdediging zijn verstrekt. Hoewel dit beeldmateriaal niet rechtstreeks ontlastend is voor de verdachte doch slechts voor zijn medeverdachten, is door het achterhouden van die beelden een dermate grove inbreuk gemaakt op de beginselen van een goede procesorde en artikel 6 EVRM, dat dit ook in de zaak tegen verdachte moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Voor wat betreft de opgeroepen deskundige geldt dat de verdediging noch voorafgaand, noch na afloop van het verhoor van de deskundige ter terechtzitting van 3 oktober 2013 te kennen heeft gegeven (nadere) vragen aan de deskundige te willen stellen doch zich daarin beperkt te voelen vanwege de in haar ogen geringe voorbereidingstijd. De rechtbank vermag dan ook niet in te zien welk belang van de verdediging door de hier gevolgde gang van zaken is geschaad.
Voor wat betreft het verstrekte beeldmateriaal geldt het volgende.
Kennelijk is aan de verdediging op 16 juli 2013 een dvd met beeldmateriaal verstrekt waarbij een aantal bestanden miste, althans niet kon worden geopend. Pas op 24 september 2012 heeft de verdediging de beschikking gekregen over alle camerabeelden, waaronder de beelden van een kapperszaak, genaamd [naam kapperszaak] .
Dat de verdediging pas daags na de vorige pro forma zitting op 15 juli 2013 de beschikking heeft gekregen over alle beelden acht de rechtbank een ongelukkige gang van zaken. Het enkele laat verspreiden van stukken kan echter niet zonder meer leiden tot het oordeel dat het openbaar ministerie doelbewust of met ernstige veronachtzaming van de belangen van de verdediging heeft gehandeld. Dat dit in deze zaak is gebeurd met de intentie een goede verdediging te frustreren, blijkt verder nergens uit.
Verder geldt dat de rechtbank de mening van de verdediging dat het openbaar ministerie zich schuldig zou hebben gemaakt aan misleiding, door evident ontlastend beeldmateriaal te weten de beelden van [naam kapperszaak] - onnodig laat te verstrekken, reeds gelet op de aard en kwaliteit van die beelden niet deelt.
Van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde is dan ook geen sprake. Evenmin is artikel 6 EVRM geschonden.
Dit betekent dat de hiervoor genoemde omstandigheden, noch op zichzelf noch in onderlinge samenhang bezien, kunnen leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar
ministerie. Het verweer wordt dan ook verworpen.

5.Beslissingen omtrent het bewijs en de motivering daarvoor

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd bewezen te verklaren dat [verdachte] de handgranaat voorhanden heeft gehad en medeplichtig is aan de aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ten laste gelegde poging tot moord en aan het opzettelijk teweeg brengen van een ontploffing, nu hij de handgranaat op 18 mei 2012 aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft geleverd.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat [verdachte] van alle feiten dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
5.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Algemeen
Aanleiding onderzoek
Op 25 mei 2012 rond 03.10 uur is de politie naar aanleiding van een melding van een explosie met binnenbrand in een woning aan de [adres benadeelde] 18 te [woonplaats benadeelde] ter plaatse gegaan.
Het betreft een parterre-tweekamerwoning, bestaande uit een gang, toilet/badkamer, woonkamer met open keuken en slaapkamer. De slaapkamer is aan de straatzijde gesitueerd, en in die slaapkamer had kennelijk een explosie plaatsgevonden, gelet op de aangetroffen situatie.
Technisch onderzoek ter plaatse heeft uitgewezen dat de explosie naar alle waarschijnlijkheid het gevolg was van het ontploffen van een handgranaat. Op straat voor de woning zijn onderdelen aangetroffen van een fragmentatiehandgranaat model nr. 330 C1/C2 die in gebruik is bij de Nederlandse Strijdkrachten. Die onderdelen zijn: een veiligheidsclip, een veiligheidspin met daarbij een groen gekleurd dekseltje en een groen gekleurde beugel met opschrift. Een dergelijke handgranaat is een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie II sub 7 van de wet wapens en munitie.
De woning aan de [adres benadeelde] werd bewoond door [benadeelde] . Blijkens zijn verklaring was hij die nacht thuis, maar hij bevond zich niet in de slaapkamer waar de ontploffing plaatsvond, omdat hij rond 23.30 uur in de woonkamer op de bank in slaap was gevallen.
Verder onderzoek
Bij nader onderzoek aan de aangetroffen onderdelen van de handgranaat is op de pin een spoor veiliggesteld (AAFB4593NL#1) waaruit celmateriaal is verkregen dat geschikt was voor vergelijkend DNA-onderzoek. Bij die vergelijking met in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken aanwezig profielen is een match gevonden met het DNA profiel van verdachte, met een matchkans kleiner dan één op één miljard.
Aanhouding verdachte
Naar aanleiding van de DNA-match is verdachte op 10 augustus 2012 aangehouden.
In de binnenzak van een jas op de achterbank van zijn auto werd een aantal papieren aangetroffen, waarop foto’s voorkwamen van [benadeelde] , alsmede nadere gegevens over hem, zoals een signalement, adressen waar hij zou verblijven en tijden waarop hij zou trainen. Bij nader onderzoek is gebleken dat één van de op die papieren voorkomende foto’s moet zijn gemaakt (kort) nadat de ontploffing heeft plaatsgevonden. Op die papieren is ook een vingerafdruk van verdachte gevonden.
De verklaring van verdachte
Aan [verdachte] is gevraagd hoe hij aan de papieren kwam met daarop de afbeelding en nadere gegevens van [benadeelde] die bij hem zijn aangetroffen. Hij verklaart daarover dat hij die heeft gekregen van een meid, genaamd [betrokkene 1] , die hij later op een foto aanwijst als medeverdachte [medeverdachte 2] . Deze vroeg of hij haar vriend wilde schaduwen. Zij wilde weten of hij vreemd ging. [verdachte] heeft haar, naar hij verklaart, twee keer gezien. De eerste keer was zij samen met een grote jongen, een Feyenoord Hooligan met bijbehorende tatoeage. Deze man was groot, blank, en kaal. [verdachte] verklaart tevens dat die grote jongen hem een ding (waarmee hij kennelijk bedoelt een handgranaat) heeft laten zien met de vraag of het een echte was. [verdachte] heeft toen, naar hij verklaart, gekeken en gezegd dat het volgens hem inderdaad een echte was. Dat was achterin een auto.
Medeverdachte [medeverdachte 1]
heeft niets willen verklaren over de wijze waarop hij de handgranaat heeft verkregen.
Nadere overwegingen
Op grond van de in het voorafgaande weergegeven inhoud van het dossier staat vast dat [medeverdachte 1] op 25 mei 2012 rond 03.00 uur in de [adres benadeelde] te [woonplaats benadeelde] een fragmentatiegranaat tot ontploffing heeft gebracht door de pin uit die granaat te verwijderen. Die ontploffing heeft bovendien plaatsgevonden in de slaapkamer van een aan die straat gelegen woning, en wel als gevolg van het feit dat [medeverdachte 1] de granaat, na het verwijderen van de pin daarvan, in die slaapkamer heeft geworpen.
De vraag die in verband met het onder 1 en 2 ten laste gelegde door de rechtbank moet worden beantwoord is of verdachte de handgranaat aan [medeverdachte 1] heeft geleverd.
De officier heeft haar conclusie dat de rechtbank tot een dergelijke bewezenverklaring behoort te komen gegrond op de volgende feiten en omstandigheden:
 Het aantreffen van het DNA van [verdachte] op de pin van de handgranaat;
 Het aantreffen bij [verdachte] van de papieren met betrekking tot [benadeelde] ;
 De aanwezigheid van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in de avond van 18 mei 2012 in Hoogvliet, de plaats waar verdachte mogelijk zou verblijven, wat volgens de officier van justitie betekent dat op die avond de handgranaat feitelijk is afgeleverd;
 Een door [medeverdachte 2] eerder op diezelfde avond aan haar moeder gestuurde SMS, inhoudende het verzoek om € 140,-- te lenen met de vermelding: “
het gaat om leven en dood”, wat volgens de officier van justitie betekent dat het desbetreffende geld was bedoeld voor aanschaf van de handgranaat;
 Het feit dat [verdachte] telefonisch contact onderhield met een zekere [betrokkene 2] , die weer contact onderhield met [medeverdachte 2] ;
 De verklaring van de (ex)vriendin van [verdachte] dat [verdachte] zegt granaten te hebben, dat hij het vaak over granaten heeft en dat hij heeft gedreigd met het gooien van een handgranaat in haar woning waarvoor de politie hem heeft aangehouden.
De verklaring van [verdachte] dat hij de handgranaat slechts op echtheid heeft bestudeerd dient volgens de officier als ongeloofwaardig terzijde te worden gesteld.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen die de officier van justitie naar voren heeft gebracht onvoldoende concreet komt vast te staan dat hij de leverancier van de handgranaat is geweest. Daartoe is het volgende redengevend.
Er zijn slechts twee bewijsmiddelen die verdachte rechtstreeks in verband zouden kunnen brengen met hetgeen op 25 mei 2012 in de [adres benadeelde] in [woonplaats benadeelde] is gebeurd, te weten het aantreffen van zijn DNA op de daar ontplofte handgranaat en het aantreffen van de papieren met foto’s en gegevens van [benadeelde] , de bewoner van dat pand, in de jaszak van verdachte, die overigens op een later tijdstip dan 25 mei 2012 lijken te zijn opgemaakt.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verklaring die verdachte geeft over het aantreffen van zijn DNA op de pin van de handgranaat en zijn ontmoetingen met [medeverdachte 2] /het verkrijgen van de papieren met betrekking tot [benadeelde] , niet geloofwaardig overkomt. De verklaring van verdachte dat hij de bij hem aangetroffen papieren in april 2012 van [medeverdachte 2] heeft gekregen, strookt immers niet met het feit dat daarop een foto staat die kort na de ontploffing op 25 mei 2012 is gemaakt. Ook zet de rechtbank vraagtekens bij de verklaring die verdachte geeft over het aantreffen van zijn DNA op de pin van de handgranaat, nu niet goed denkbaar is - en niet duidelijk is geworden waarom dat in dit geval toch zou zijn gebeurd - dat een onbekende man juist aan [verdachte] , naar eigen zeggen geen expert op het gebied van wapens, vragen zou stellen over de echtheid van een handgranaat.
De gerechtvaardigde twijfel aan de geloofwaardigheid van de verklaring van verdachte betekent echter nog niet dat alleen op grond daarvan reeds vast staat dat verdachte, gelet op de door de officier van justitie ingeroepen omstandigheden, ook als die in onderling verband worden bezien, de handgranaat aan [medeverdachte 1] heeft geleverd. Daarvoor is meer concreet bewijs nodig, dat ontbreekt. Het aantreffen van de papieren met foto’s en gegevens van [benadeelde] bij verdachte roept vele vragen op, maar van een rechtstreekse relatie met het gebeurde op 25 mei 2012 is -zeker nu deze papieren en foto’s kennelijk van na die datum stammen- niet gebleken.
Wat het aantreffen van het DNA van verdachte op de pin van de handgranaat betreft moet worden vastgesteld dat dit ook zonder de verklaring van verdachte niet meer en anders oplevert dan de sterke aanwijzing dat verdachte die handgranaat op enig moment heeft vastgehouden. De overige omstandigheden waarop de officier van justitie zich beroept, zijn te onbepaald om daaraan enig rechtstreeks of aanvullend bewijs voor de aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten te kunnen ontlenen.
De rechtbank acht evenmin bewezen dat verdachte de handgranaat voorhanden heeft gehad, zoals onder 3 is ten laste gelegde. Hoewel de rechtbank er van uit gaat dat verdachte de handgranaat inderdaad op enig moment heeft vastgehouden, betekent dat niet zonder meer dat verdachte dit -als een wapen aan te merken- object ook voorhanden heeft gehad [1] .
Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, vindt de rechtbank (ook) voor het voorhanden hebben van die handgranaat geen ondersteuning in de verklaring van D.J. Uittenbogaard, de ex-vriendin van verdachte, nu zij weliswaar heeft verklaard dat [verdachte] tegen haar heeft gezegd dat hij granaten heeft, maar zij eveneens heeft verklaard geen granaten bij hem te hebben gevonden.
De rechtbank acht de aan verdachte ten laste gelegde feiten op grond van het vorenstaande niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.

6.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 6.081,24, bestaande uit € 3.250,-- ter zake van immateriële schade en € 2.831,24 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade en met het verzoek tot toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met uitzondering van de posten 6 en 7, te weten
rendierenhuiden
laptop, en tevens verminderd met de kosten voor de trolley als onderdeel van de post
bedtextiel(post 3). Zij acht derhalve een bedrag van € 5.464,25 hoofdelijk toewijsbaar. Zij verzoekt de rechtbank daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
In het geval van bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft de verdediging zich gerefereerd aan het standpunt van de officier van justitie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten waarop de vordering betrekking heeft.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vorderingen heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

7.De beslissing

De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
bepaalt dat de vordering niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.W. du Pon, voorzitter,
mrs M.M. Meessen en J.J. Peters, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Woertman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 oktober 2013.

Voetnoten

1.Vgl. HR 23-11-2010, LJN BN7725