ECLI:NL:RBDHA:2013:19712

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
25 april 2016
Zaaknummer
AWB 13 / 15629
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Kinderpardonregeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 december 2013 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd onder de Kinderpardonregeling. De aanvraag was door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen, omdat de verzoeker niet voldeed aan het leeftijdscriterium van de regeling. De verzoeker, die al bijna vijftien jaar in Nederland verbleef, betoogde dat zijn lange verblijf en zijn gezinsleven in Nederland hem recht gaven op een verblijfsvergunning, ondanks het niet voldoen aan de leeftijdseis. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de Kinderpardonregeling een bewuste keuze van de overheid is en dat het leeftijdscriterium niet lichtvaardig kan worden genegeerd. De verzoeker was op de peildatum 29 jaar oud en viel daarmee buiten het toepassingsbereik van de regeling. Daarnaast werd er door de verweerder een contra-indicatie gesteld vanwege eerdere veroordelingen van de verzoeker. De voorzieningenrechter concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag, hoewel wellicht beter gemotiveerd, in bezwaar stand zou houden. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de verzoeker simpelweg niet onder de Kinderpardonregeling viel en er geen reden was om van het beleid af te wijken. De voorzieningenrechter merkte op dat de lange verblijfsduur en het gezinsleven van de verzoeker belangrijke factoren zijn, maar niet voldoende om de aanvraag te honoreren. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13 / 15629
uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 december 2013 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker
(gemachtigde: mr. A.J.P. Lemmen),
en
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juni 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘Overgangsregeling langdurig verblijvende kinderen’ afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, teneinde te bewerkstelligen dat uitzetting achterwege blijft totdat op zijn bezwaar is beslist.
Verweerder heeft een verweerschrift ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2013. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn partner. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Nu aan de formele vereisten van artikel 8:81 van de Awb is voldaan, zal de voorzieningenrechter beoordelen of voor het treffen van een voorlopige voorziening aanleiding bestaat. Daarbij speelt een belangrijke rol het antwoord op de vraag of het bezwaar van verzoeker kans van slagen heeft.
3. Op 15 maart 2013 heeft verzoeker een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘Overgangsregeling langdurig verblijvende kinderen’ (hierna: de Kinderpardonregeling). Bij het primaire besluit heeft verweerder die aanvraag afgewezen. Verweerder heeft aan die afwijzing ten grondslag gelegd dat verzoeker op twee punten niet aan de Kinderpardonregeling voldoet: verzoeker was op de startdatum van de peilperiode niet jonger dan 21 jaar en in de tweede plaats is sprake van een contra-indicatie, omdat verzoeker (kort gezegd) een strafblad heeft. Gelet hierop ziet verweerder geen reden verzoeker vrij te stellen van het vereiste van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het doel waarvoor de vergunningaanvraag is ingediend.
4. Verzoeker is het hiermee oneens. Hij erkent dat hij niet aan de leeftijdsgrens uit Kinderpardonregeling voldoet, maar wijst er kort samengevat op dat hij al meer dan veertien jaar in Nederland verblijft en hier een partner en drie kleine kinderen heeft. Aan de strafbare feiten die verzoeker heeft gepleegd, wordt volgens hem een te zwaar gewicht toegekend en daar komt bij dat deze feiten hem niet eindeloos kunnen worden tegengeworpen. Verweerder had gelet op deze bijzondere omstandigheden op grond artikel 4:84 van de Awb van het beleid moeten afwijken en verzoeker in het bezit moeten stellen van de gevraagde verblijfsvergunning, zo betoogt verzoeker.
5. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat de Kinderpardonregeling begunstigend beleid is, dat een nadere invulling behelst van de hardheidsclausule, op grond van welke clausule een uitzondering kan worden gemaakt op het mvv-vereiste. Het betreft dus als het ware een uitzondering op een uitzondering en dit gegeven alleen al maakt dat niet gauw in een individueel geval van dit beleid zal kunnen of moet worden afgeweken. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat het leeftijdscriterium in de Kinderpardonregeling een bewuste keuze van verweerder is geweest, ingegeven door het feit dat hij langdurig in Nederland verblijvende minderjarige kinderen onder voorwaarden in aanmerking wilde laten komen voor een verblijfsvergunning. Verweerder heeft die grens uiteindelijk op 21 jaar gelegd, waarbij nadrukkelijk in ogenschouw is genomen dat vreemdelingen die op de startdatum van de peilperiode ouder waren dan 21 jaar niet onder het beleid zouden vallen. Ook dit is een aspect dat tot gevolg heeft dat in het geval van een vreemdeling die niet aan het leeftijdscriterium voldoet, slechts in zeer uitzonderlijke situaties tot afwijken van de Kinderpardonregeling kan worden gekomen.
6. In dit geval staat niet ter discussie dat verzoeker op de peildatum 29 jaar oud was en daarom dus niet binnen het toepassingsbereik van de Kinderpardonregeling valt. Verzoeker heeft omstandigheden naar voren gebracht, die volgens hem zijn situatie zo bijzonder maken dat de aanvraag desondanks zou moeten worden toegewezen. Zo heeft verzoeker gewezen op de lange duur van zijn verblijf (bijna 15 jaar) in Nederland, het feit dat hij zich altijd aan zijn meldplicht heeft gehouden, dat hij altijd in zijn eigen onderhoud heeft voorzien en het feit dat hij drie jonge kinderen heeft. Verzoeker woont samen met zijn partner en hun gezamenlijke kind en met het oudste kind uit een vorige relatie stelt eiser frequent contact te hebben. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn deze omstandigheden niet zodanig bijzonder dat verweerder op grond hiervan verzoeker onder het toepassingsbereik van de Kinderpardonregeling moet laten vallen ondanks dat hij evident niet aan het leeftijdscriterium en dus niet aan het doel van die regeling voldoet. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoeker het als zeer onrechtvaardig ervaart dat jongeren/minderjarigen met een veel kortere verblijfsduur op grond van de Kinderpardonregeling een verblijfsvergunning krijgen en hij niet.
De voorzieningenrechter ziet thans echter geen ruimte voor een ander oordeel dan dat verzoeker simpelweg niet onder de Kinderpardonregeling valt en verweerder geen reden heeft hoeven zien die regeling zo ver op te rekken als verzoeker voor ogen heeft. Daarbij merkt de voorzieningenrechter nog op dat het geworteld zijn in de Nederlandse samenleving, waarvan in verzoekers situatie zonder meer sprake zal zijn, geen criterium is op grond waarvan kinderen op grond van de Kinderpardonregeling een verblijfsvergunning krijgen. Uit de toelichting bij het beleid neergelegd in de WBV 2013/1 leidt de voorzieningenrechter af dat verweerder met de Kinderpardonregeling duidelijkheid heeft willen bieden aan kinderen die door procedures al vele jaren in Nederland verblijven zonder uitzicht op een verblijfsvergunning. Geworteld zijn in de Nederlandse samenleving zal vaak een bijkomend gevolg daarvan zijn, maar is geen vereiste in de regeling. Dit neemt echter niet weg dat verzoeker terecht aandacht vraagt voor zijn situatie. Daarbij spelen zijn lange verblijfsduur en het feit dat verzoeker in Nederland een gezins- en familieleven is aangegaan een belangrijke rol. Voor wat betreft het ter zitting naar voren gebrachte gezinsleven, wat de voorzieningenrechter opvat als een beroep op artikel 8 van het EVRM, merkt de voorzieningenrechter op dat verzoeker dit aspect in bezwaar nader kan onderbouwen. Verweerder kan hierover vervolgens in de beslissing op bezwaar een standpunt innemen. Op dit moment ziet de voorzieningenrechter hierin onvoldoende aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
7. Naast het niet voldoen aan het leeftijdscriterium heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een contra-indicatie. Verzoeker is volgens verweerder namelijk (meermaals) wegens een misdrijf veroordeeld tot een gevangenisstraf. Volgens verweerder is bovendien geen verjaringstermijn van toepassing, omdat verzoeker bij herhaling misdrijven heeft gepleegd. Verzoeker heeft kort samengevat betoogd dat er geen sprake is van een contra-indicatie. De veroordelingen zijn volgens verzoeker minder ernstig dan verweerder aanneemt, omdat het kwesties uit de relationele sfeer betrof. Daarnaast vindt verzoeker onrechtvaardig dat dezelfde veroordelingen ook al in de weg hebben gestaan aan een verblijfsvergunning op grond van de zogenoemde RANOV-regeling.
8. Uit de Kinderpardonregeling blijkt dat sprake is van een contra-indicatie wanneer de vreemdeling een gevaar voor de openbare orde is. Dit is volgens de Kinderpardonregeling het geval indien:
“- wegens misdrijf een veroordeling tot een gevangenisstraf heeft plaatsgevonden of een
vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd en het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf(fen) of maatregel(en) in totaal ten minste één maand bedraagt”.
Er dient dus sprake te zijn van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van in totaal ten minste één maand. Uit de bijlage bij het verweerschrift (een uittreksel uit Justitieel Documentatie Systeem) komt naar voren dat verzoeker voor drie misdrijven is veroordeeld, namelijk voor mishandeling (wederspannigheid) in 2006 en voor mishandeling van zijn levensgezel en verduistering in 2008. Verzoeker heeft hiervoor primair werkstraffen gekregen. Uit dit uittreksel blijkt niet dat de subsidiaire dagen hechtenis ten uitvoer zijn gelegd en overigens ook niet dat deze gevangenisstraffen in totaal ten minste één maand bedroegen. Verweerder zal in zijn beslissing op bezwaar daarom nader moeten onderbouwen waarom hij zich op het standpunt stelt dat in het geval van verzoeker een contra-indicatie geldt. Echter, omdat verzoeker vanwege zijn leeftijd niet binnen het toepassingsbereik van de Kinderpardonregeling valt, ziet de voorzieningenrechter in het vorenstaande geen reden het verzoek toe te wijzen.
9. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de afwijzing van de aanvraag, wellicht met een betere motivering, in bezwaar stand zal houden. Zij zal het verzoek daarom afwijzen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Nollen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.A.J. Monnens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
18 december 2013.
w.g. mr. S.A.J. Monnens,
griffier
w.g. mr. C.M. Nollen,
voorzieningenrechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 18 december 2013
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.