ECLI:NL:RBDHA:2013:19697
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de beschikbaarheid van hiv-medicatie in Ghana en de toepassing van het mvv-vereiste
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd door de minister voor Immigratie en Asiel. Eiseres, een Ghanese vrouw geboren in 1952, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op medische gronden, specifiek voor de behandeling van haar hiv-infectie met het medicijn Atripla. De rechtbank heeft de procedure gevolgd die voortvloeide uit eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die de zaak terugverwees naar de rechtbank voor herbeoordeling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister zich zonder nader onderzoek op het standpunt heeft kunnen stellen dat Atripla in medisch-technische zin beschikbaar is in Ghana, ondanks de bezwaren van eiseres dat het medicijn niet aanwezig is en dat de levering ervan problematisch kan zijn. De rechtbank heeft benadrukt dat de prijs van het medicijn en de feitelijke toegankelijkheid van de behandeling geen invloed hebben op de juridische beoordeling van de beschikbaarheid in medisch-technische zin. Eiseres heeft ook aangevoerd dat de benodigde medische zorg in Ghana niet adequaat is, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de minister zich op basis van deskundigenadviezen van het Bureau Medische Advisering (BMA) op zijn standpunt heeft kunnen baseren.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de hardheidsclausule, die kan leiden tot vrijstelling van het mvv-vereiste, niet van toepassing is, omdat er onvoldoende bijzondere omstandigheden zijn aangetoond die een onbillijkheid van overwegende aard zouden opleveren. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de verblijfsvergunning door de minister in stand blijft. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.