ECLI:NL:RBDHA:2013:19696

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2013
Publicatiedatum
14 maart 2016
Zaaknummer
AWB 12/25592
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een inreisverbod voor een ernstig invalide vreemdeling met humanitaire omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2013 uitspraak gedaan in een geschil over een inreisverbod van tien jaar dat was opgelegd aan een vreemdeling van Surinaamse nationaliteit. De vreemdeling, die ernstig invalide is geraakt door een schotverwonding, had een aanvraag ingediend om zijn ongewenstverklaring op te heffen. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had echter besloten om een inreisverbod op te leggen, ondanks de humanitaire omstandigheden van de vreemdeling. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de individuele omstandigheden van de vreemdeling geen aanleiding vormden om van het inreisverbod af te zien of de duur ervan te beperken. De rechtbank benadrukte dat de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden in de beoordeling moest betrekken, en dat het ontbreken van recidivegevaar ook een factor zou moeten zijn in de overwegingen. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond en vernietigde het besluit van de staatssecretaris met betrekking tot het inreisverbod. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/25592
V-nr: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser],
geboren op [geboortedag] 1985, van Surinaamse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. J. Jager, advocaat te Amsterdam,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, rechtsopvolger van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. S.O. Naarendorp, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2011 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 30 mei 2011 om opheffing van zijn ongewenstverklaring afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 21 december 2011 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 9 augustus 2012 heeft verweerder het eerdere besluit van 21 december 2011 ingetrokken, het bezwaar tegen het niet opheffen van de ongewenstverklaring gegrond verklaard en de ongewenstverklaring opgeheven. Verweerder heeft dit besluit tevens aangemerkt als een terugkeerbesluit en voorts aan eiser een inreisverbod als bedoeld in artikel 66a, tweede lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 opgelegd, voor de duur van tien jaar.
Op 10 augustus 2012 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig [naam moeder van eiser], de moeder van eiser. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1
Uit het uittreksel van de Justitiële Informatiedienst van 7 augustus 2012 blijkt dat:
- eiser bij vonnis van 12 juni 2007 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam is veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, wegens overtreding van artikel 310 en artikel 312, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (diefstal met geweld, gepleegd door twee of meer verenigde personen, straatroof);
- eiser bij vonnis van 9 december 2005 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam is veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, wegens overtreding van artikel 310 en artikel 312, tweede lid, aanhef, sub 2, van het Wetboek van Strafrecht (diefstal met geweld, gepleegd door twee of meer verenigde personen).
1.2
Uit medische adviezen, die verweerder tijdens de besluitvorming heeft opgevraagd bij het Bureau Medische Advisering (BMA) van de IND, blijkt dat eiser ernstige invalide is. Eiser is momenteel opgenomen in [verblijfplaats]. Het meest recente BMA-advies van 15 november 2011 beschrijft - samengevat weergegeven - dat eiser hersenletsel heeft ten gevolge van een schotverwonding, waardoor eiser rechtszijdig verlamd is geraakt en er sprake is van taal- en gedragsstoornissen, cognitieve problematiek en wisselende aandachtsspanne. Eiser is volledig ADL-afhankelijk en rolstoelafhankelijk. Eiser kan heel moeilijk praten en er zijn slikstoornissen. Eiser is uitbehandeld bij de neurochirurg. Hij slikt verschillende medicijnen en verpleeghuiszorg is blijvend noodzakelijk. Het uitblijven van behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. De behandelmogelijkheden in Suriname zijn volgens de medisch adviseur onvoldoende, omdat verpleeghuiszorg in Suriname niet mogelijk is en eiser 24-uurs zorg/begeleiding nodig heeft. Tussen partijen is niet in geschil dat ook de moeder van eiser zorg aan hem verleent.
1.3
Verweerder heeft aan eiser sinds 23 november 2010 uitstel van vertrek verleend, analoog aan artikel 64 van de Vw 2000, laatstelijk tot 21 december 2013.
1.4
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser bij uitzetting naar Suriname een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

Wettelijk kader

2.1
Op grond van artikel 11, eerste lid, van Richtlijn 2008/115/EG (Terugkeerrichtlijn) gaat het terugkeerbesluit gepaard met een inreisverbod:
a.) indien er geen termijn voor vrijwillig vertrek is toegekend, of
b.) indien niet aan de terugkeerverplichting is voldaan.
In de overige gevallen kan het terugkeerbesluit een inreisverbod omvatten.
Op grond van het tweede lid wordt de duur van het inreisverbod volgens alle relevante
omstandigheden van het individuele geval bepaald, en bedraagt deze in principe niet meer dan vijf jaar. De duur kan meer dan vijf jaar bedragen indien de onderdaan van een derde land een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid.
Op grond van het derde lid, voorlaatste alinea, kunnen de lidstaten in individuele gevallen om humanitaire of andere redenen afzien van een inreisverbod, dan wel het verbod intrekken of schorsen.
2.2
Op grond van artikel 67, eerste lid, van de Vw 2000 kan verweerder de vreemdeling ongewenst verklaren, tenzij - voor zover van belang - artikel 66a van deze wet van toepassing is.
2.3
Op grond van artikel 66a, tweede lid, van de Vw 2000 kan verweerder een inreisverbod uitvaardigen tegen de vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is en die Nederland niet onmiddellijk moet verlaten.
Op grond van het vierde lid wordt het inreisverbod gegeven voor een bepaalde duur, die ten hoogste vijf jaren bedraagt, tenzij de vreemdeling naar het oordeel van verweerder een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid. De duur wordt berekend met ingang van de datum waarop de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.
Op grond van het achtste lid kan verweerder, in afwijking van het eerste lid, om humanitaire of andere redenen afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod.
2.4
Op grond van artikel 6.5a, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 bedraagt, in afwijking van het eerste tot en met vierde lid, de duur van het inreisverbod ten hoogste tien jaren, indien het betreft een vreemdeling die een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde of de openbare veiligheid. Deze ernstige bedreiging kan blijken uit onder meer:
a. een veroordeling naar aanleiding van een geweldsdelict of opiumdelict;
b. een veroordeling tot een vrijheidsstraf wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van meer dan zes jaren is bedreigd;
[..].
2.5
In A5/2.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 heeft verweerder het volgende beleid opgenomen. De gronden uit artikel 66a, eerste lid, Vw zijn imperatief. Op grond van artikel 66a, achtste lid Vw is het echter mogelijk om vanwege humanitaire of andere redenen af te zien van het uitvaardigen van een inreisverbod. Daarnaast kan op grond van artikel 66a, tweede lid, van de Vw 2000 een inreisverbod worden opgelegd aan de vreemdeling, niet zijnde een gemeenschapsonderdaan, die Nederland niet onmiddellijk moet verlaten. Hierbij kan gedacht worden aan een vreemdeling die een gevaar is voor de openbare orde, openbare veiligheid of nationale veiligheid, indien er redenen bestaan om in een dergelijk geval de vreemdeling - in afwijking van artikel 62, tweede lid, onder c, Vw - een vertrektermijn te gunnen dan wel indien er redenen bestaan (de ratio van) artikel 64 Vw op hem van toepassing te achten.
2.6
In A5/5 Vc heeft verweerder het volgende beleid opgenomen. Op grond van artikel 66a, vierde lid, Vw, bedraagt de duur van een inreisverbod niet langer dan vijf jaren, tenzij het inreisverbod is gegeven op grond dat de vreemdeling naar het oordeel van verweerder een ernstige bedreiging vormt van de openbare orde, openbare veiligheid of nationale veiligheid. Om te voldoen aan de verplichting die is neergelegd in de Terugkeerrichtlijn om de duur te bepalen volgens alle relevante omstandigheden van het individuele geval is in artikel 6.5a Vb opgenomen dat de duur niet meer mag bedragen dan de daar vermelde maximumduur, die afhankelijk is van de reden waarom het inreisverbod wordt opgelegd. De maximale duur van het inreisverbod is afhankelijk van het bepaalde in artikel 6.5a Vb. In dit artikel is reeds verdisconteerd de ernst van de aanleiding om tot het opleggen van een inreisverbod over te gaan. Om die reden wordt, behoudens door de vreemdeling aangevoerde en nader onderbouwde bijzondere individuele omstandigheden, de maximale duur opgelegd zoals die in de verschillende onderdelen van artikel 6.5a Vb staan genoemd.

Beoordeling

3. Verweerder heeft de ongewenstverklaring van eiser opgeheven, omdat eiser gezien de wijziging van artikel 67 van de Vw 2000 niet meer ongewenst kan worden verklaard. Aan eiser is in het besluit nu op grond van het nieuwe artikel 66a, tweede lid, van de Vw 2000 een inreisverbod opgelegd. Dit inreisverbod heeft een geldigheidsduur van tien jaar. Verweerder heeft daaraan - samengevat weergegeven - ten grondslag gelegd dat eiser meerdere malen is veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen voor het plegen van ernstige (gewelds)misdrijven. Verweerder ziet geen aanleiding om het inreisverbod achterwege te laten of de duur ervan te beperken. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het inreisverbod ook niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
4.1
Eiser voert aan dat er voldoende humanitaire en andere redenen zijn om af te zien van een inreisverbod dan wel de duur ervan te beperken. Het opleggen van het inreisverbod is volgens eiser vreemd en prematuur, nu verweerder al herhaaldelijk heeft beslist dat eiser Nederland niet hoeft uit te reizen vanwege zijn medische situatie. Verweerder erkent dat eiser niet kan terugkeren naar Suriname, maar dwingt hem desondanks een strafbaar feit te plegen door in Nederland te zijn terwijl hem een inreisverbod wordt opgelegd. Eiser levert geen gevaar meer op voor de openbare orde. Recidive is, gezien zijn situatie, uitgesloten. De situatie dat iemand geen verblijfstitel krijgt maar ook niet wordt uitgezet, moet zoveel mogelijk worden vermeden. De daarbij door verweerder aangehouden termijn van tien jaar berust niet op enige wettelijke of verdragsrechtelijke bepaling. Bovendien staat nergens dat in bijzondere omstandigheden niet van deze termijn kan worden afgeweken. De suggestie van verweerder dat de medische situatie in Suriname wellicht wijzigt, is niet onderbouwd. Het vasthouden aan het inreisverbod is daarom disproportioneel en onevenredig.
Verder blijft eiser in deze situatie verstoken van een aantal voorzieningen, nu hij zonder een ‘gewone’ artikel 64-status geen verzekering kan afsluiten en hij daarom ook niet kan revalideren. Revalidatie zou kunnen leiden tot meer zelfstandigheid bij eiser en tot vergroting van de mogelijkheid om naar Suriname terug te keren. Verder beroept eiser zich op artikel 8 van het EVRM.
4.2.1
De rechtbank overweegt allereerst dat eiser niet wordt gevolgd in zijn stelling dat indien artikel 64 van de Vw 2000 ‘normaal’ zou worden toegepast, de kans op terugkeer de naar Suriname zou worden vergroot, omdat hij dan beter zou kunnen revalideren. De daartoe in beroep overgelegde brief van [medewerker Cordaan], maatschappelijk werker bij Cordaan, is ter onderbouwing van die stelling onvoldoende.
4.2.2
De rechtbank is echter van oordeel dat de beroepsgrond van eiser, dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de aangevoerde humanitaire omstandigheden geen reden zijn om van het inreisverbod af te zien, de duur ervan te beperken, dan wel de gevolgen ervan te schorsen, wel slaagt. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
4.2.3
Gelet op artikel 66a, tweede lid, van de Vw 2000, en de door eiser gepleegde misdrijven heeft verweerder weliswaar de bevoegdheid om aan eiser een inreisverbod op te leggen, maar verweerder is daartoe, nu het een “kan-bepaling” betreft, niet verplicht. Verder volgt uit de tekst van artikel 11 van de Terugkeerrichtlijn en artikel 66a van de Vw 2000, zoals weergegeven in overweging 2.1 en 2.3, dat in individuele gevallen om humanitaire of andere redenen kan worden afgezien van het opleggen van een inreisverbod, dan wel het verbod kan worden ingetrokken of geschorst. Verweerder dient dan ook alle relevante feiten en omstandigheden te betrekken bij de beoordeling of er aanleiding bestaat een inreisverbod op te leggen en zo ja, voor welke duur. De rechtbank is van oordeel dat uit het besluit onvoldoende blijkt dat verweerder aan de hand van alle relevante omstandigheden van het individuele geval van eiser deze belangenafweging heeft gemaakt. Verweerder heeft in het besluit immers slechts verwezen naar de veroordelingen voor geweldsdelicten en het feit dat eiser na zijn uitzetting in 2008 op enig moment Nederland weer is ingereisd, terwijl zijn verblijf in Nederland als ongewenst verklaarde vreemdeling strafbaar was. Verweerder heeft vervolgens zonder nadere motivering gesteld dat de door eiser aangevoerde individuele omstandigheden geen aanleiding zijn om van het inreisverbod af te zien. Verweerder stelt in het besluit, wederom zonder nadere motivering, dat het ontbreken van recidivegevaar geen onderdeel vormt van de beoordeling voor het opleggen van een inreisverbod. De rechtbank ziet niet in waarom dit geen onderdeel van die beoordeling zou kunnen vormen.
Verweerder heeft de aangevoerde omstandigheden voorts enkel beoordeeld in het kader van zijn beleid inzake vreemdelingen op wie artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is, waarbij wordt gekeken of al duurzaam sprake is van de situatie dat de vreemdeling vanwege artikel 3 van het EVRM niet kan worden uitgezet terwijl hem evenmin een verblijfsvergunning wordt verleend. Verweerder heeft echter niet getoetst of de aangevoerde humanitaire omstandigheden - waaronder de omstandigheid dat eiser al in ieder geval sinds 23 november 2010 niet naar Suriname kan vertrekken wegens zijn medische situatie, dat zijn uitzetting naar Suriname zou leiden tot een medische noodsituatie en tot een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM, dat er gezien zijn medische situatie geen gevaar meer bestaat voor recidive, dat eiser een groot deel van zijn leven in Nederland heeft doorgebracht en dat zijn moeder in Nederland woont en de Nederlandse nationaliteit heeft - op zichzelf aanleiding zijn om af te zien van oplegging van het inreisverbod, tot verkorting van de duur ervan of tot (al dan niet tijdelijke) schorsing van het inreisverbod.
Ook heeft verweerder in het besluit niet gemotiveerd wat het belang van verweerder is om in dit geval het inreisverbod voor de duur van tien jaar onverkort te handhaven. De stelling in het bestreden besluit dat in artikel 6.5a van het Vb 2000, waarin standaard termijnen zijn opgenomen, al rekening is gehouden met de in de Terugkeerrichtlijn bedoelde relevante individuele omstandigheden, volgt de rechtbank niet. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder ook ter zitting in gebreke is gebleven een motivering te geven. De enkele stelling dat wellicht in de toekomst in Suriname wel verpleeghuiszorg beschikbaar zal zijn, acht de rechtbank in dit kader onvoldoende.
5. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond. Aan de overige door eiser aangevoerde beroepsgronden komt de rechtbank niet toe.
6. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het betrekking heeft op het inreisverbod.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 9 augustus 2012 voor zover het betrekking heeft op oplegging van het inreisverbod;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,-- (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Kreb, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2013.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: EK
Coll.:
D: C
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.