ECLI:NL:RBDHA:2013:19693

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2013
Publicatiedatum
13 januari 2016
Zaaknummer
09/817843-13, 09/817682-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en diefstal met bijzondere voorwaarden

Op 7 oktober 2013 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1990, die werd beschuldigd van mishandeling en diefstal. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek dat plaatsvond op 1 juli en 23 september 2013. De officier van justitie, mr. R. van Geloven, eiste een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met reclasseringstoezicht. De verdachte werd bijgestaan door zijn advocaten, mrs. D.M. Drok en M. Bouwman.

De tenlastelegging omvatte onder andere poging tot zware mishandeling en mishandeling van een persoon genaamd [aangever] op 23 maart 2013, waarbij de verdachte meerdere vuiststoten in het gezicht heeft gegeven. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van diefstal van levensmiddelen uit een supermarkt in de periode van 28 februari tot 6 maart 2013. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de rechtbank de verdediging van de verdachte verwierp die stelde dat er sprake was van noodweer.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder reclasseringstoezicht. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 600,- aan de benadeelde partij, [aangever]. De rechtbank overwoog dat de verdachte eerder was veroordeeld en dat zijn gedrag een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van anderen vormde. De uitspraak benadrukte de noodzaak van begeleiding om recidive te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers 09/817843-13 (dagvaarding I) + 09/817682-13 (dagvaarding II)
(gev. ttz)
Datum uitspraak: 7 oktober 2013

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres] .

De terechtzitting.

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 1 juli 2013 en 23 september 2013.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadslieden mrs. D.M. Drok en M. Bouwman, advocaten te Den Haag, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
[aangever] (hierna ook: aangever) heeft zich als benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr. R. van Geloven heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding I onder 1 primair (poging zware mishandeling) en 3 (mishandeling) en bij dagvaarding II (diefstal) ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook indien dat inhoudt dat verdachte ambulant dient te worden behandeld.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.150,- ten behoeve van het slachtoffer.

De tenlastelegging.Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

Dagvaarding I:
1.
hij op of omstreeks 23 maart 2013 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [aangever] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet - meermalen althans eenmaal een vuiststoot in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 maart 2013 te 's-Gravenhage opzettelijk een persoon
(te weten [aangever] ), - meermalen althans eenmaal een vuiststoot in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft gegeven, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een gebroken bot onder het oog), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht
3.
ter berechting gevoegd: 09.797202.13
hij op of omstreeks 08 maart 2013 te 's-Gravenhage opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer] ), meerdere malen, althans één maal, op het hoofd en/of in het gezicht, heeft gestompt en/of geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Dagvaarding II:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks 28 februari 2013 tot en met 6 maart 2013 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, althans een of meer, levensmiddelen, in elk geval enig goed, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan Ekoplaza (filiaal [adres] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht

De bewijsmiddelen.

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

Bewijsoverwegingen.

De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte van de hem bij dagvaarding I onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dient te worden vrijgesproken, nu uit de handelingen van verdachte niet het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel valt af te leiden. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft toegegeven dat hij aangever tweemaal in het gezicht heeft gestompt. Dat dit met aanzienlijke kracht is gebeurd, blijkt uit het geconstateerde letsel van aangever (onder andere een gebroken oogkas), zoals omschreven in de geneeskundige verklaring van 23 maart 2013, en uit de door verbalisanten bij de voorgeleiding geconstateerde zwellingen aan de vingers en handen van verdachte. Voorts acht de rechtbank een feit van algemene bekendheid dat het met aanzienlijke kracht stompen in het gezicht zwaar lichamelijk letsel kan veroorzaken.
De rechtbank is op grond van deze feiten en omstandigheden van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard. Verdachte had derhalve het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde poging tot zware mishandeling.

De bewezenverklaring.

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte de op dagvaarding I onder 1 primair en 3 en bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat de rechtbank bewezen acht - zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, te weten dat verdachte:
Dagvaarding I:
1 primair
op 23 maart 2013 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [aangever] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
die [aangever]meermalen een vuiststoot in het gezicht heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
op 8 maart 2013 te 's-Gravenhage opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer] ), meerdere malen op het hoofd heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Dagvaarding II:
op tijdstippen in de periode van 28 februari 2013 tot en met 6 maart 2013 te 's‑Gravenhage, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen levensmiddelen, toebehorende aan Ekoplaza (filiaal [adres] ).

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde.

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, aangezien er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

Strafbaarheid van de verdachte.

De verdediging heeft ten aanzien van hetgeen verdachte bij dagvaarding I onder 1 is tenlastegelegd aangevoerd dat sprake was van noodweer, respectievelijk noodweer-exces, nu verdachte in de vooronderstelling verkeerde dat aangever verdachte wilde aanvallen en hij aangever daarom, in een schrikreactie, heeft geslagen. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Noch uit de verklaring van de (onafhankelijke) getuige [getuige] , noch uit de zich in het dossier bevindende prints van de van het incident gemaakte camerabeelden of de overige zich in het dossier bevindende stukken, valt af te leiden dat op het moment dat verdachte aangever sloeg, sprake was een onmiddellijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf waartegen verdediging noodzakelijk was. De rechtbank acht dan ook niet aannemelijk dat zich een dergelijke situatie heeft voorgedaan.
Nu de rechtbank van oordeel is dat geen sprake was van een noodweer-situatie, faalt een beroep op noodweer-exces evenzeer.
Voorzover de verdediging heeft bedoeld aan te voeren dat verdachte
in de vooronderstelling verkeerdedat zich een noodweer-situatie voordeed, is de rechtbank van oordeel dat voor verdachte in dat geval een andere, minder ingrijpende, uitweg mogelijk was, bijvoorbeeld door achteruit te stappen of weg te lopen.
De verdachte is deswege strafbaar, nu er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

Strafmotivering.

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in een supermarkt aangever tweemaal hard in het gezicht gestompt. Als gevolg hiervan heeft aangever een breuk van zijn oogkas opgelopen. Verdachte heeft hiermee op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Daarnaast wakkert een dergelijk agressief feit bij degenen die daarvan getuige zijn gevoelens van angst en onveiligheid aan.
Verdachte heeft voorts een man met wie hij zich in een cel bevond op het hoofd geslagen. Ook daarbij heeft hij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van die persoon.
Daarnaast heeft verdachte in een korte periode zeven winkeldiefstallen gepleegd en daarmee voor financiële schade en overlast voor de desbetreffende winkelier gezorgd.
De rechtbank heeft acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 25 maart 2013, waaruit blijkt dat verdachte eerder – in 2009 – wegens diefstal en poging tot zware mishandeling is veroordeeld.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd als uitgangspunt genomen.
Omtrent verdachte is zowel door een psychiater, een psycholoog als de reclassering getracht te rapporteren. Verdachte heeft telkens geweigerd aan rapportage mee te werken. Hoewel daardoor geen adviezen omtrent onder andere de strafmodaliteit en/of (noodzaak tot) behandeling/begeleiding zijn uitgebracht, acht de rechtbank evenals de officier van justitie het, gelet op het beeld omtrent de psychische gesteldheid van verdachte zoals dit uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting naar voren komt, ter voorkoming van recidive geboden dat verdachte hulp en begeleiding van de reclassering krijgt. De rechtbank zal daarom als stok achter de deur een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank na te melden straf passend en geboden.

De vordering van de benadeelde partij.

[aangever] , adres [adres] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot
€ 1.150,-.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bij dagvaarding I onder 1 primair bewezenverklaarde feit.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post materiële schade (€ 350,- eigen risico), is door de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij.
Ter zake van de gevorderde immateriële schadevergoeding zal de rechtbank naar billijkheid een bedrag van € 250,- toewijzen.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van in totaal
€ 600,-.
Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte, als de merendeels in het ongelijk gestelde partij, dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Schadevergoedingsmaatregel.

Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bij dagvaarding I onder 1 primair bewezenverklaarde feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 600,-, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever] voornoemd.

De toepasselijke wetsartikelen.

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 57, 302 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Beslissing.

De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1 primair en 3 en bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I feit 1 primair:
POGING TOT ZWARE MISHANDELING;
Ten aanzien van dagvaarding I feit 3:
MISHANDELING;
Ten aanzien van dagvaarding II:
DIEFSTAL, MEERMALEN GEPLEEGD;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 6 (ZES) MAANDEN;

bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot
2 (TWEE) MAANDEN nietzal worden
tenuitvoergelegd,
zulks onder de
algemene voorwaarden:
  • dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • dat de veroordeelde ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
alsmede onder de
bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal houden aan de richtlijnen, hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
aan de reclassering wordt opdracht gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
wijst de vordering tot
schadevergoedingvan de benadeelde partij [aangever] , adres [adres] , gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [aangever] voornoemd een bedrag van
€ 600,-;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst de vordering tot (immateriële) schadevergoeding voor het overige af;
legt aan verdachte op de
verplichting tot betaling aan de Staatvan een bedrag groot
€ 600,-ten behoeve van het slachtoffer [aangever] voornoemd;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting -
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
12 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.F.H. van Eijk, voorzitter,
mrs. A.L. Frenkel en K. Bozia, rechters,
in tegenwoordigheid van E.T. Rietbroek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 oktober 2013.
Mr. K. Bozia is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.