ECLI:NL:RBDHA:2013:19686

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
15 september 2015
Zaaknummer
AWB 13/16519
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldigheid van vreemdelingenbewaring en uitzettingsmaatregelen van Guinese eiser

In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van de vreemdelingenbewaring van een Guinese eiser, die eerder op 8 januari 2013 in bewaring was gesteld. De rechtbank Den Haag heeft op 17 juli 2013 uitspraak gedaan in het beroep van de eiser tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring die op 25 juni 2013 opnieuw was opgelegd. De eiser had eerder een laissez passer ontvangen, maar zijn uitzetting op 14 juni 2013 was mislukt. De rechtbank oordeelde dat de nieuwe maatregel van bewaring rechtmatig was, omdat de eiser de gronden van de maatregel niet had bestreden. De rechtbank verwierp ook het betoog van de eiser dat er geen zicht was op uitzetting, omdat het document 'titre de voyage' niet vals zou zijn. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren en dat de eiser niet had aangetoond dat zijn gezondheidstoestand of de authenticiteit van het document een belemmering vormden voor zijn uitzetting. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Afdeling bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/16519
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2013 in de zaak tussen
[eiser] , eiser,
geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 3] , Guinee,
van Guinese nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
ook bekend onder de aliassen:
[naam alias 1] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] , Sierra Leone; en
[naam alias 2] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] , Sierra Leone,
gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld, advocaat te Groningen,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
gemachtigde: mr. W. Steenstra.

1.Procesverloop

1.1.
Bij besluit van 25 juni 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder eiser in vreemdelingenbewaring gesteld.
1.2.
Bij op 26 juni 2013 bij de rechtbank ingekomen formulier heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld. Daarbij heeft eiser verzocht om toekenning van schadevergoeding.
1.3.
Bij faxbericht van 1 juli 2013 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
1.4.
Bij faxbericht van 8 juli 2013, 12:02 uur, heeft eiser de gronden van het beroep (met bijlagen) ingediend.
1.5.
Bij faxbericht van 8 juli 2013, 12:47 uur, is bij de rechtbank een schrijven ingekomen met als onderwerp ‘Medische afstandsverklaring’. Het schrijven is ondertekend door [naam] , Justitieel Geneeskundige, verbonden aan het Justitieel Medisch Centrum te Den Haag. In het schrijven is vermeld dat eiser om medische redenen niet kan worden vervoerd naar de rechtbank en dat vanwege het medisch beroepsgeheim hierover verder geen informatie kan worden gegeven.
1.6.
Bij faxbericht van 8 juli 2013, 14:38 uur, heeft verweerder nadere informatie verstrekt en voorts nadere stukken ingezonden.
1.7.
Ter openbare zitting van 9 juli 2013 heeft de rechtbank (met als behandelend rechter mr. A.S. Venema-Dietvorst) een aanvang gemaakt met de behandeling van het beroep.
Eiser is aldaar verschenen bij zijn gemachtigde.Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. H.R.D. Leene.
Aan het begin van de zitting van 9 juli 2013 heeft de rechtbank aan partijen het bij
faxbericht van 8 juli 2013 ingekomen schrijven met als onderwerp ‘Medische afstandsverklaring’ voorgelezen. Desgevraagd hebben partijen aangegeven, die medische verklaring niet te kennen.
De gemachtigde van eiser heeft ter zitting aangegeven dat zij namens eiser protest aantekent tegen het feit dat hij niet bij de zitting aanwezig is. Eiser stelt dat hij medisch gezien wel degelijk in staat is om naar de rechtbank in Groningen te worden vervoerd; in elk geval had hij kunnen worden getelehoord.
Daarop heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting onderbroken teneinde de gemachtigde van eiser in de gelegenheid te stellen, telefonisch contact op te nemen met de vertrouwensarts van eiser, mevrouw [naam 2] .
Na hervatting van het onderzoek heeft de gemachtigde van eiser aan de rechtbank meegedeeld dat de vertrouwensarts haar heeft gezegd dat eiser “natuurlijk” in staat is om naar de rechtbank in Groningen te reizen en dat zij (de vertrouwensarts) onder meer heeft aangegeven - aldus het gestelde in de aantekeningen van het verhandelde ter zitting - dat er bij eiser geen sprake is van fysieke en mentale belasting “nu eiser gaat voor zijn eigen zaak”.
Vervolgens heeft de rechtbank, gehoord partijen, op de voet van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek ter zitting geschorst teneinde eiser op een nadere zitting alsnog in persoon te horen. Daarbij heeft de rechtbank aangegeven dat zij, gelet op het verhandelde ter zitting, uitgaat van een redelijke verwachting dat eiser “volgende week” wel kan worden gehoord, door middel van telehoren vanuit het Detentiecentrum (DC) Rotterdam.
1.8.
Bij twee afzonderlijke faxberichten van 15 juli 2013, ingekomen bij de rechtbank om 16:03 uur respectievelijk 17:19 uur, heeft verweerder nadere informatie verstrekt en voorts nadere stukken ingezonden.
1.9.
Bij faxbericht van 16 juli 2013, 08:38 uur, heeft mr. L.J. Meijering, advocaat te Assen, op voorhand de pleitnota (met bijlagen) ingezonden, met het oog op de voortgezette behandeling van het beroep ter zitting van 16 juli 2013 (aanvang 12:15 uur).
1.10.
Ter openbare zitting van 16 juli 2013 heeft de rechtbank het onderzoek hervat.
Op die zitting is de zaak behandeld door een andere rechter wegens verhindering van
mr. Venema-Dietvorst.
Eiser is in persoon verschenen in het DC Rotterdam, vanwaaruit hij is gehoord door middel van telehoren. Eiser is in het DC Rotterdam bijgestaan door mr. Meijering, voornoemd,
die heeft verklaard op te treden als waarnemend voor de gemachtigde van eiser.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. W. Steenstra.
1.11.
Ter zitting van 16 juli 2013 is namens eiser meegedeeld dat er, naast de beroepsgronden van 8 juli 2013, ook aanvullende beroepsgronden van 9 juli 2013 zijn.
De rechtbank heeft partijen meegedeeld dat zij geen aanvullende beroepsgronden van
9 juli 2013 in het dossier heeft aangetroffen. Verweerder heeft aangegeven dat ook hij niet bekend is met aanvullende beroepsgronden van 9 juli 2013. Daarop heeft mr. Meijering
ter zitting die aanvullende beroepsgronden voorgelezen.
De rechtbank heeft mr. Meijering verzocht om de aanvullende beroepsgronden van
9 juli 2013 - na het sluiten van het onderzoek ter zitting - zo spoedig mogelijk nog in te zenden aan de rechtbank, ter completering van het dossier. Mr. Meijering heeft hiermee ingestemd. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting desgevraagd aangegeven ook hiermee te kunnen instemmen.
1.12.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

2.Rechtsoverwegingen

2.1.
Gebleken is dat eerder op 8 januari 2013 aan eiser de maatregel van vreemdelingenbewaring is opgelegd.
2.2.
Uit de op de zaak betrekking hebbende stukken blijkt dat verweerder op 28 mei 2013 een laissez passer Guinee no. [nummer 1] ten behoeve van eiser heeft ontvangen, na contact met de diplomatieke vertegenwoordiging van Guinee. Bij de stukken bevindt zich een kopie van dit laissez passer, met opschrift ‘TITRE DE VOYAGE’, afgegeven op 28 mei 2013, met een geldigheidsduur van 90 dagen (hierna: titre de voyage).
Niet in geschil is dat verweerder met (het origineel van) dit document de uitzetting van eiser naar Guinee poogt te bewerkstelligen.
2.3.
De op 8 januari 2013 opgelegde maatregel is op 14 juni 2013 opgeheven wegens uitzetting van eiser. Deze uitzetting is mislukt wegens door eiser geboden verzet op
de luchthaven van Parijs. Eiser is daarop teruggekeerd naar Nederland, waar diezelfde dag (14 juni 2013) aan hem opnieuw de maatregel van vreemdelingenbewaring is opgelegd.
De maatregel is op 25 juni 2013 opnieuw opgeheven wegens uitzetting van eiser.
Deze uitzetting is mislukt omdat een arts op de luchthaven van Brussel een ‘niet-fit-to-fly’ verklaring heeft afgegeven voor verder vervoer naar Guinee. Eiser is daarop teruggekeerd naar Nederland, waar diezelfde dag (25 juni 2013) aan hem opnieuw de maatregel van vreemdelingenbewaring is opgelegd.
Deze bij besluit van 25 juni 2013 opgelegde maatregel is het onderwerp van het onderhavige beroep.
2.4.
Bij het besluit van 25 juni 2013 is eiser in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
In het besluit is vermeld dat het standpunt van verweerder is dat de maatregel wordt gevorderd in het belang van de openbare orde omdat er een risico bestaat dat eiser zich zal onttrekken aan het toezicht en omdat hij de voorbereiding van de terugkeer of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Verweerder baseert zijn standpunt op de volgende gronden:
1) eiser is Nederland niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen en heeft zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken;
2) eiser heeft zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen gehouden als bedoeld in hoofdstuk 4 (grensbewaking, toezicht en uitvoering) van het Vreemdelingenbesluit 2000;
3) eiser heeft eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij heeft daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg gegeven;
4) eiser heeft meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
5) eiser heeft geen vaste woon- of verblijfplaats;
6) eiser beschikt niet over voldoende middelen van bestaan;
7) eiser is verdachte van enig misdrijf dan wel is daarvoor veroordeeld; en
8) eiser is tot ongewenst vreemdeling verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem is een inreisverbod uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet.
In het besluit heeft verweerder deze gronden vervolgens nader gemotiveerd.
2.5.
De rechtbank stelt vast dat eiser deze gronden van de maatregel niet heeft bestreden.
2.6.
Eiser heeft ter zitting van 16 juli 2013, onder overlegging van de pleitnota, de beroepsgronden nader toegelicht en deze ook aangevuld.
Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
2.7.
In het hiernavolgende gaat de rechtbank in op de beroepsgronden.
2.8.
Eiser betoogt allereerst (primair) dat de nieuwe inbewaringstelling op 25 juni 2013 niet mogelijk was omdat er op dat moment geen sprake was van een novum (een nieuw feit).
Eiser beroept zich hiertoe op een uitspraak van 21 oktober 2009 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: AbRS) in de zaak, bekend onder nummers 200907141/1/V3 en 200907811/1/V3. Eiser voert aan dat uit deze uitspraak blijkt dat indien de bewaring wordt opgeheven en de vreemdeling niet tussentijds uit de macht van de tot inbewaringstelling en uitzetting bevoegde autoriteiten is geweest, er sprake moet zijn van
een novum, wil herhaalde inbewaringstelling mogelijk zijn. Nu in zijn geval geen sprake is van een rechtens relevant novum, is de herhaalde inbewaringstelling niet mogelijk, aldus eiser.
Eiser voert voorts aan dat ook uit de Terugkeerrichtlijn volgt dat een mislukte uitzetting, zoals in zijn geval, niet aan een hernieuwde bewaring ten grondslag kan worden gelegd. Ware dat anders, dan zou het nuttig effect van de Terugkeerrichtlijn waarin uitdrukkelijk een maximale bewaringstermijn is opgenomen, worden ontnomen, aldus eiser.
2.8.1.
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond faalt. Daartoe overweegt
de rechtbank als volgt.
In de zaak die heeft geleid tot de door eiser aangehaalde uitspraak van 21 oktober 2009 van de AbRS was er sprake van dat de eerdere maatregel van bewaring was opgeheven wegens een daaraan klevend gebrek, te weten dat verweerder onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van de betreffende vreemdeling had gewerkt. Aangezien de vreemdeling op het moment van het opleggen van de nieuwe bewaringsmaatregel niet uit de macht van de tot inbewaringstelling en uitzetting bevoegde autoriteiten was geweest, kleefde datzelfde gebrek ook aan de nieuwe bewaringsmaatregel. Nu niet was gebleken dat op dat moment sprake was van gewijzigde omstandigheden met inachtneming waarvan een hernieuwde inbewaringstelling gerechtvaardigd was, heeft de AbRS in haar uitspraak van 21 oktober 2009 geconcludeerd dat de nieuwe bewaringsmaatregel van meet af aan onrechtmatig was.
De rechtbank stelt vast dat de zaak van eiser anders is. De aan eiser opgelegde maatregel van bewaring is op 25 juni 2013 opgeheven wegens uitzetting van eiser (en dus niet wegens een aan die maatregel klevend gebrek). Aan eiser is diezelfde dag opnieuw de maatregel van bewaring opgelegd, nadat de uitzetting was mislukt. Nu de zaak van eiser anders is, kan zijn beroep op de uitspraak van 21 oktober 2009 niet slagen.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat (ook) uit de Terugkeerrichtlijn volgt dat
een mislukte uitzetting niet aan een hernieuwde bewaring ten grondslag kan worden gelegd, reeds nu daarvan geen sprake is. Aan de, na de mislukte uitzetting op 25 juni 2013, op diezelfde dag aan eiser opgelegde (nieuwe) bewaringsmaatregel is niet de mislukte uitzetting ten grondslag gelegd, maar daaraan zijn de hiervoor onder 2.4. vermelde gronden
ten grondslag gelegd. Zoals de rechtbank hiervoor onder 2.5. heeft overwogen, heeft eiser deze gronden niet bestreden.
2.9.
Eiser betoogt vervolgens (subsidiair) dat, zo de rechtbank zou oordelen dat hernieuwde inbewaringstelling rechtens wèl mogelijk is, in zijn geval de (voortduring van de) onderhavige vreemdelingendetentie onrechtmatig is omdat de maximumduur van zes maanden is overschreden en er ten aanzien van hem geen verlengingsbesluit is genomen.
Eiser voert daartoe aan - de rechtbank vat samen - dat hij in feite vanaf 8 januari 2013 in vreemdelingenbewaring zit, nu de uitzettingen van 14 juni 2013 en 25 juni 2013 zijn mislukt. Uitgaande van 8 januari 2013, zijn er inmiddels meer dan zes maanden verstreken zonder dat er een verlengingsbesluit is genomen waardoor de bewaringsmaatregel vanaf 8 juli 2013 onrechtmatig is geworden, aldus eiser. Ter onderbouwing hiervan, beroept eiser zich op
de Terugkeerrichtlijn, het verslag van een bijeenkomst van de Expert Group Return Directive (EO2232) van de Europese Commissie en op het arrest Kadzoev van het Hof van Justitie van 30 november 2009, C-357/09.
2.9.1.
Ook deze beroepsgrond faalt. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van 15 april 2011 van de AbRS in de zaak, bekend onder nummer 201101460/1/V3. Daarin heeft de AbRS overwogen dat de Terugkeerrichtlijn noch de considerans daarvan aanknopingspunten biedt op grond waarvan moet worden aangenomen dat bij de beoordeling van de in artikel 15, vijfde en zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn gestelde termijnen tevens de onmiddellijk aan de ter beoordeling staande bewaringsmaatregel voorafgaande periode van aansluitende vreemdelingenrechtelijke en strafrechtelijke detentie dient te worden betrokken. De rechtbank ziet in het door eiser aangehaalde verslag van de Expert Group Return Directive en het arrest Kadzoev geen aanleiding voor een ander oordeel.
Verweerder behoefde derhalve geen verlengingsbesluit te nemen.
2.9.2.
Overigens laat de rechtbank hier uitdrukkelijk daar of de op 25 juni 2013 aan eiser opgelegde maatregel van bewaring wel kan worden aangemerkt als maatregel die is opgelegd “aansluitend op” de vorige - op 25 juni 2013 opgeheven - maatregel van bewaring. Immers, er is enige tijd gelegen tussen de opheffing van de maatregel en het opleggen van de nieuwe maatregel, gelet op de tijd die is gemoeid geweest met de (mislukte) uitzetting.
Voor de goede orde en ter voorkoming van mogelijk misverstand merkt de rechtbank hierbij nog wel op dat, volgens vaste rechtspraak van de AbRS (bijvoorbeeld de uitspraak van
14 november 2008 in de zaak, bekend onder nummer 200806705/1), bij de belangenafweging bij de oplegging van de bewaring alle relevante omstandigheden, waaronder ook de duur van de eerdere bewaring in een recent verleden en de periode gedurende welke de vreemdeling sinds de opheffing van die bewaring in vrijheid is geweest, dienen te worden betrokken.
2.10.
Ten slotte betoogt eiser dat geen sprake is van een redelijk vooruitzicht op verwijdering binnen een redelijke termijn, gelet op de twijfel aan de authenticiteit van de titre de voyage en voorts gelet op zijn gezondheidstoestand. Wat het eerste punt betreft, benadrukt eiser dat onlangs meerdere personen die met valse documenten naar Guinee gepoogd zijn uit te zetten aan de grens zijn geweigerd. Wat het tweede punt betreft, benadrukt eiser dat eerdere uitzetting van hem is geannuleerd nu hij niet ‘fit-to-fly’ is bevonden.
Ter zitting van 16 juli 2013 heeft eiser zelf (dat wil zeggen: in persoon, dus niet bij gemachtigde), in zijn laatste woord, aangegeven dat de kwestie rond de titre de voyage hem hoog zit en dat hij oprecht gelooft dat dit document vals is, ook omdat hij nooit in persoon is gepresenteerd bij de Guinese ambassade of bij de taskforce Guinee. Verder heeft eiser in zijn laatste woord aangegeven dat zijn honger- en dorststaking niet is bedoeld om zijn uitzetting
te frustreren, maar verband houdt met het feit dat verweerder hem met gebruikmaking van de in zijn ogen valse titre de voyage wil uitzetten en hij het daar niet mee eens is.
2.10.1.
Deze beroepsgrond faalt evenzeer.
Daartoe overweegt de rechtbank als volgt met betrekking tot het betoog van eiser dat er geen zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn wegens twijfel aan de authenticiteit (de echtheid) van de titre de voyage.
Bij de op de zaak betrekking hebbende stukken bevindt zich een (op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakt) proces-verbaal van bevindingen van 5 juli 2013 van de Koninklijke Marechaussee (KMar), Brigade Recherche/Recherche bureau Falsificaten, naar aanleiding van aan het document ‘titre de voyage’ verricht onderzoek. In het proces-verbaal is als resultaat van het onderzoek vermeld dat aan het document geen kenmerken van valsheid en/of vervalsing zijn aangetroffen en voorts dat (door verbalisanten) geen uitspraak kan worden gedaan omtrent de wijze waarop en de omstandigheden waaronder dit document is afgegeven.
De rechtbank merkt op dat het aan eiser is om, als hij desondanks meent dat het document vals is, een contra-expertise te laten verrichten.
De rechtbank heeft ter zitting aan eiser voorgehouden dat zij acht heeft geslagen op hetgeen over de titre de voyage is opgemerkt in de beroepsgronden van 8 juli 2013, onder 3, te weten:
“Inmiddels is op YouTube een video te zien waarin de vertrouwensarts van eiser toelicht dat de titre de voyage een vals document betreft. Bij inzoomen op de details van het document blijken onder de gegevens van eiser andere gegevens schuil te gaan. Deze informatie is afkomstig van een Duitse documenten-deskundige, die zich nog beraadt op het opstellen van een deskundigenrapport. Eiser stelt dat het document op echtheid onderzocht behoord te worden door Bureau Documenten van de IND in Zwolle.”
Desgevraagd is namens eiser ter zitting meegedeeld dat er nog geen deskundigenrapport is opgesteld en dat de naam van bedoelde Duitse documentendeskundige nog niet kan worden gegeven.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat hetgeen eiser heeft aangevoerd
ter onderbouwing van zijn verklaring dat hij twijfelt aan de echtheid van de titre de voyage, onvoldoende is. Daarbij heeft de rechtbank met name gelet op het proces-verbaal van bevindingen van de KMar van 5 juli 2013. De rechtbank merkt nog op dat zij ook overigens
in de op de zaak betrekking hebbende stukken geen aanknopingspunt heeft gevonden voor eisers stelling dat de titre de voyage vals is of zou zijn.
Voor de goede orde merkt de rechtbank hierbij nog op dat zij ook in de verklaring van eiser dat zijn broer naar de ambassade in Brussel is gegaan en het onderhoud aldaar heeft gefilmd, met welk filmfragment - naar eiser stelt - duidelijk is dat een titre de voyage alleen kan worden afgegeven op vertoon van een document hetgeen in het geval van eiser niet is gebeurd, geen aanleiding ziet voor een ander oordeel aangaande eisers betoog op dit punt.
De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is omdat de titre de voyage vals is of zou zijn.
De rechtbank overweegt als volgt met betrekking tot het betoog van eiser dat er geen zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn wegens zijn gezondheidstoestand.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog. Eiser heeft geen (medische) stukken overgelegd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat zijn gezondheidstoestand maakt dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is komen te ontbreken.
Voor zover nodig, merkt de rechtbank nog op dat niet is gesteld dat sprake is van detentieongeschiktheid van eiser.
2.11.
Gelet op al hetgeen hierboven is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit rechtmatig is. Het beroep is daarom ongegrond. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.12.
Voor de goede orde merkt de rechtbank nog op dat ter zitting van 16 juli 2013 eiser zelf, in zijn laatste woord, heeft aangegeven dat zijn gemachtigde hem heeft verteld dat zij van verweerder heeft vernomen dat verweerder donderdag 18 juli 2013 opnieuw zal proberen hem uit te zetten naar Guinee en dat hij de rechtbank daarom verzoekt om zo spoedig mogelijk uitspraak te doen op het onderhavige beroep.
De rechtbank heeft de gemachtigde van verweerder daarop gevraagd of juist is dat verweerder op 18 juli 2013 opnieuw tot uitzetting van eiser zal overgaan. De gemachtigde van verweerder heeft geantwoord dat dat juist is en dat verweerder heeft gemeend, dit niet aan de rechtbank te hoeven meedelen, onder meer omdat dit een omstandigheid betreft die niet relevant is voor
de bij de rechtbank ter toetsing voorliggende vraag, te weten of de thans aan de orde zijnde bewaringsmaatregel rechtmatig is.
De rechtbank heeft vervolgens aan partijen meegedeeld dat zij, gelet op de voorgenomen uitzetting van eiser op donderdag 18 juli 2013, ernaar zal streven om op woensdag 17 juli 2013 om 14:00 uur uitspraak te doen op het onderhavige beroep en dat, mocht dit tijdstip niet worden gehaald, zij partijen daarover bijtijds zal berichten.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Depping, rechter, in aanwezigheid van mr. R.A. Schaapsmeerders, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2013.
De griffier, De rechter,
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.