ECLI:NL:RBDHA:2013:19644
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- J.J. Klomp
- A. van ’t Laar
- A.P. Hameete
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juni 2013 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel door de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. De intrekking vond plaats op basis van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, omdat eiser als (onder-)officier bij de Afghaanse inlichtingen- en veiligheidsdienst KhAD/WAD zou zijn betrokken bij ernstige mensenrechtenschendingen. Eiser had zijn verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde en onbepaalde tijd gekregen, maar deze werden met terugwerkende kracht ingetrokken, samen met een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor tien jaar. Eiser heeft op 10 oktober 2012 beroep ingesteld tegen dit besluit, waarna de rechtbank de zaak op 7 februari 2013 heeft behandeld.
De rechtbank heeft overwogen dat de Minister zich op het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken mocht baseren, waarin werd gesteld dat alle (onder)officieren van de KhAD/WAD betrokken waren bij mensenrechtenschendingen. Eiser heeft betwist dat hij betrokken was bij dergelijke schendingen en heeft aangevoerd dat zijn verklaringen consistent en geloofwaardig zijn. De rechtbank oordeelde echter dat de Minister in redelijkheid kon concluderen dat eiser niet volledig had verklaard over zijn werkzaamheden en dat hij gegevens had achtergehouden. De rechtbank heeft het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel verworpen, en geoordeeld dat de intrekking van de verblijfsvergunningen rechtmatig was.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard, omdat de Minister onvoldoende had gemotiveerd waarom de intrekking van de verblijfsvergunningen gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de Minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 944,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de belangen van de betrokken partijen, vooral in zaken die betrekking hebben op mensenrechten en asiel.