Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
AWB 13/23254 (beroep [eiseres 2])
[eiseres 1],
[eiseres 2],
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
OverwegingenTen aanzien van het beroep van eiseres 2 (AWB 13/23254)
- gelet op de jeugdige leeftijd waarop hij naar Nederland is gekomen en zijn verblijfsduur sindsdien - moet worden geacht zeer sterke banden met Nederland te hebben, bij de door hem te verrichten belangenafweging te betrekken. Nu de staatssecretaris gezien het voorgaande niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat verblijfsweigering aan de vreemdeling geen schending van het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht op eerbiediging van het privéleven betekent, heeft de rechtbank ten onrechte nagelaten het besluit van 25 maart 2011 te vernietigen. Reeds hierom slaagt de grief.”
- gelet op het feit dat zij slechts een half jaar oud was toen zij in 1998 naar Nederland kwam en sindsdien altijd in Nederland heeft verbleven en ook haar schoolopleiding hier volgt - geacht moet worden zeer sterke banden met Nederland te hebben, terwijl de banden met Nigeria vrijwel nihil zijn en slechts zijn afgeleid van haar moeder, die daar tot haar achttiende jaar heeft verbleven. De omstandigheid dat eiseres 2 de Nigeriaanse nationaliteit bezit en met haar moeder Pidgin engels spreekt, betekent niet automatisch dat zij daarmee een (culturele) band met Nigeria heeft, noch dat dit opweegt tegen de sterke banden die zij met Nederland heeft. Gelet op het voorgaande kan de rechtbank verweerder dan ook niet volgen in het - niet nader gemotiveerde - standpunt dat een uitzetting naar Nigeria voor eiseres 2 geen schade aan haar welzijn en ontwikkeling tot gevolg zal hebben, aangezien hierbij de sterke banden met Nederland evenmin kenbaar zijn betrokken. Verweerder heeft voorts ten onrechte nagelaten in de belangenafweging te betrekken de gemotiveerde stelling van eiseres 2 dat zij in Nigeria de kans loopt om te worden besneden omdat de daar aanwezige familieleden daarop zal aansturen en daartegen geen afdoende bescherming mogelijk is. Door het standpunt in te nemen dat eiseres 2 een asielaanvraag kan indienen, heeft verweerder miskend dat de mogelijkheid besneden te worden, een element is dat in de belangenafweging op grond van artikel 8 EVRM mede dient te worden betrokken. Daarbij geldt ook dat verweerder zich in het kader van artikel 3 IVRK rekenschap dient te geven van de belangen van het kind. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder dit ten aanzien van het aspect besnijdenis, noch de omstandigheid dat eiseres 2 zeer sterke banden met Nederland heeft, heeft gedaan.
Subsidiair neemt verweerder - kort samengevat - het standpunt in dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres 1 bij terugkeer naar Nigeria represailles te wachten staan. Evenmin is aannemelijk dat er in Nigeria geen mogelijkheden tot sociale en maatschappelijke herintegratie zijn. Wat betreft de beleidsfactor “de zorg die de vreemdeling heeft voor kinderen dien in Nederland zijn geboren of een opleiding volgen” geldt dat dat eiseres 1 en haar dochter - die ook de Nigeriaanse nationaliteit heeft - samen naar Nigeria kunnen reizen. De medische problematiek van eiseres 1 is meegewogen, maar leidt niet tot de conclusie dat aan eiseres 1 verblijf dient te worden toegestaan op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Ook overigens is niet gebleken van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard op grond waarvan aan eiseres voortgezet verblijf dient te worden toegestaan, zoals vermeld in paragraaf B16/4.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Er is evenmin gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden op grond waarvan, in afwijking van het beleid, de aanvraag moet worden ingewilligd. De weigering om eiseres 1 voortgezet verblijf te verlenen, levert geen schending van het tussen eiseres 1 en eiseres 2 bestaande gezinsleven op, nu beiden geen rechtmatig verblijf meer hebben en het bestreden besluit 1 geen scheiding van eiseres 1 en haar dochter tot gevolg heeft. Evenmin is sprake van een schending van het recht op eerbiediging van het privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM. Voor het aannemen van privéleven dient sprake te zijn van een zeer langdurige verblijfsduur (circa dertig jaar), eventueel in combinatie met onzekerheid over de verblijfsstatus. In de belangenafweging is betrokken dat eiseres 1 van 1998 tot 2010 illegaal in Nederland heeft verbleven. Voorts heeft zij vanaf haar geboorte in 1972 tot haar achttiende levensjaar in Nigeria gewoond. Dit veronderstelt dat de banden met Nigeria nog steeds aanwezig zijn en dat er mogelijkheden zijn om in Nigeria weer een bestaan op te bouwen. Voorts is niet gebleken dat eiseres 1 hier te lande werkzaam is.
De rechtbank kan verweerder niet volgen in het standpunt dat eiseres 1 op essentiële onderdelen van haar mensenhandelrelaas tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd en dat daarom het gehele relaas niet aannemelijk is. Kort samengevat houdt het relaas van eiseres 1 in dat zij in 1990 door ene[naam] onder valse voorwendselen naar Italië is gelokt. Daar is zij gedwongen tot prostitutie, met name door een vrouw genaamd [naam 2]. Eiseres 1 is ook een jaar gedwongen zich te prostitueren in Zuid-Afrika. Toen eiseres 1 daarna terugkeerde naar Italië, is haar de toegang geweigerd en moest zij terugkeren naar Nigeria. Daar heeft zij enige tijd verbleven. Toen zij vervolgens weer terugkeerde naar Italië, is zij wederom gedwongen zich te prostitueren. In 1998, enige maanden nadat haar dochter was geboren, is eiseres 1 naar Nederland gekomen. In 2001 heeft zij [naam 2] in Amsterdam gezien. Eiseres is toen verhuisd om aan haar te ontkomen.
Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat de vermeende tegenstrijdigheid met betrekking tot de ontmoeting met [naam 2] in 2001 niet langer wordt tegengeworpen. De tegenstrijdigheden die verweerder eiseres 1 (nog wel) tegenwerpt, zien slechts op een deel van het relaas, te weten de periode waarin eiseres 1 naar eigen zeggen in Nigeria heeft verbleven en de terugkeer naar Italië. Ten aanzien van de daaraan voorafgaande periode, waarin eiseres 1
naar eigen zeggen onder valse voorwendselen naar Italië is gelokt en daar is gedwongen tot prostitutie, waarna in Zuid-Afrika hetzelfde gebeurde, heeft verweerder geen tegenstrijdig-heden geconstateerd. De rechtbank kan verweerder niet volgen in het standpunt dat de in het bestreden besluit genoemde tegenstrijdigheden de essentie van het relaas betreffen, te weten dat eiseres sub 1 is gedwongen tot prostitutie. Zelfs indien verweerder gevolgd zou worden in het standpunt dat eiseres 1 tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd, rechtvaardigt dit nog niet de conclusie dat daarmee het gehele mensenhandelrelaas - dus ook de verklaringen die zien op de perioden waarover eiseres sub1 niet tegenstrijdig heeft verklaard - niet aannemelijk is. Daarbij heeft de rechtbank mede betrokken de omstandigheid dat de gebeurtenissen die eiseres 1 in haar aangifte uit 2010 heeft beschreven, destijds twintig jaar daarvoor hadden plaatsgevonden. Eiseres 1 wordt gevolgd in het standpunt dat van haar om die reden niet kan worden verwacht dat zij op detailniveau volledig consistent verklaart. De rechtbank kan verweerder voorts niet volgen in het standpunt dat aan de aannemelijkheid van het mensenhandelrelaas verder afbreuk doet het feit dat eiseres 1 pas in 2010 aangifte heeft gedaan en dat hieruit volgt dat zij haar situatie blijkbaar niet als urgent dan wel als niet serieus genoeg heeft ingeschat. Immers, eiseres 1 heeft daarvoor een plausibele verklaring gegeven, te weten dat zij angst had, dat zij veel tijd nodig had om de moed bijeen te rapen om te praten over haar verleden en dat zij uiteindelijk met hulp van de kerk en haar advocaat de stap naar de politie heeft weten te zetten. Aangezien deze beroepsgrond doel treft, zal de rechtbank vervolgens beoordelen of het subsidiaire standpunt van verweerder het bestreden besluit 2 kan dragen.
9. Niet in geschil is dat eiseres niet valt onder de categorieën slachtoffers zoals aangeduid onder a en b in paragraaf B16/4.5 van de Vc (hierna: het beleid). Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiseres valt onder de in het beleid genoemde restcategorie van de vreemdeling wiens aangifte niet tot een strafzaak heeft geleid, van wie naar het oordeel van verweerder wegens bijzondere individuele omstandigheden niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat. Bij de beoordeling van deze vraag kunnen op grond van het beleid de volgende factoren een belangrijke rol spelen:
– risico van represailles jegens betrokkene en haar of zijn familie en de mate van bescherming daartegen die de autoriteiten in het land van herkomst bereid en in staat zijn te bieden;
– risico van vervolging in het land van herkomst, bijvoorbeeld op grond van prostitutie;
– de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst, rekening houdend met specifieke culturele achtergrond en het eventuele prostitutieverleden van betrokkene, duurzame ontwrichting van familierelaties, de eventuele maatschappelijke opvattingen over prostitutie en het overheidsbeleid ter zake.