ECLI:NL:RBDHA:2013:19520

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2013
Publicatiedatum
13 mei 2014
Zaaknummer
AWB 13-4854
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift visumaanvraag en ontvankelijkheid beroep

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 juli 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een buitenlandse vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken over de afwijzing van haar aanvraag voor een visum voor kort verblijf met als doel 'familiebezoek'. Eiseres had een bezwaarschrift ingediend, dat volgens de rechtbank namens haar was ingediend door haar echtgenoot, referent. De rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift geldig was, ondanks dat het niet door eiseres zelf was ingediend. De rechtbank stelde vast dat het belang van eiseres om naar Nederland te reizen in het bezwaarschrift was vermeld, evenals de relevante dossiernummers.

Eiseres had eerder een aanvraag voor een visum ingediend die was afgewezen, en de rechtbank oordeelde dat de huidige aanvraag moest worden beschouwd als een herhaalde aanvraag. Eiseres voerde aan dat zij en referent een kinderwens hadden, maar de rechtbank oordeelde dat deze stelling niet voldoende onderbouwd was om als nieuw feit (novum) te worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een hernieuwde toetsing van het besluit rechtvaardigden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de visumaanvraag door de minister in stand bleef. De rechtbank oordeelde ook dat er geen redenen waren om het griffierecht te vergoeden of om een van de partijen in de proceskosten te veroordelen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er stond geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/4854
V-nummer: [registratienummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[naam],

geboren op [geboortedatum], van [land] nationaliteit, eiseres,
gemachtigde: mr. T.P.A. Weterings, advocaat te Amsterdam,
en

de minister van Buitenlandse Zaken,

verweerder,
gemachtigde: drs. F. Gieskes, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2012 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van een visum voor kort verblijf met als doel “familiebezoek” afgewezen. Het daartegen ingestelde bezwaar is bij besluit van 23 januari 2013 ongegrond verklaard. Op 19 februari 2013 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2013. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig [naam 1] (referent).

Overwegingen

1.1 De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of het beroep ontvankelijk is nu het bezwaarschrift van 9 oktober 2012 is ingediend door referent en niet door eiseres.
1.2 Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan tegen een op bezwaar genomen besluit geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt tegen het oorspronkelijke (primaire) besluit.
1.3 De rechtbank is van oordeel dat het bezwaarschrift van 9 oktober 2012 dat is ingediend door referent, sinds 11 oktober 2010, de echtgenoot van eiseres, gelet op de inhoud daarvan, namens eiseres is ingediend. In het bezwaarschrift wordt het belang van eiseres om naar Nederland te reizen genoemd en worden tevens de dossiernummers van de procedures van eiseres vermeld. Voorts staat duidelijk bovenaan vermeld dat het om een bezwaarschrift gaat. Verweerder heeft geen aanleiding gezien te informeren of de echtgenoot wel gemachtigd was tot het indienen van het bezwaarschrift. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er vanuit dient te worden gegaan dat het bezwaarschrift namens eiseres is ingediend.
1.4 Nu er vanuit dient te worden gegaan dat het bezwaarschrift namens eiseres is ingediend, is geen sprake van de in artikel 6:13 van de Awb bedoelde situatie. Het beroep van eiseres is derhalve ontvankelijk.
2.1 De rechtbank stelt vast dat eiseres eerder bij de Nederlandse vertegenwoordiging in[woonplaats] een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een visum voor kort verblijf met als doel “familiebezoek” aan referent. Deze aanvraag is op 17 december 2011 afgewezen. Tegen deze beschikking zijn geen rechtsmiddelen ingesteld, waardoor het besluit formele rechtskracht heeft gekregen. De onderhavige aanvraag is ingediend tot het verlenen van een visum voor kort verblijf met als doel “familiebezoek” aan referent en is dan ook aan te merken als een herhaalde aanvraag.
2.2 Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie onder meer de uitspraken van 13 juli 2006 (LJN: AY4773) en van20 april 2007 (LJN: BA3687) vloeit voort dat, indien na een eerdere afwijzende beslissing een materieel vergelijkbare beslissing wordt genomen, voorshands moet worden aangenomen dat het in die beslissing uiteengezette beoordelingskader in de weg staat aan een rechterlijke toetsing van dat besluit, als ware het een eerdere afwijzing. Slechts indien en voor zover door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
2.3 Onder nova moeten worden begrepen feiten en omstandigheden die na het eerste besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten en omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2.4 Volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank en zittingsplaats zijn aanvragen om verlening van een visum voor kort verblijf, die betrekking hebben op hetzelfde verblijfsdoel, niet uitgezonderd van het hierboven genoemde beginsel.
3.
Eiseres heeft als novum aangevoerd dat zij en referent een kinderwens hebben en dat zij daarom bij elkaar moeten zijn. De rechtbank is van oordeel dat deze - niet onderbouwde - stelling niet kan worden aangemerkt als een novum in bovengenoemde zin.
4.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank niet bevoegd het bestreden besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen, te toetsen. De rechtbank verklaart de rechtbank het beroep dan ook ongegrond.
5.
De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H. van Zutphen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2013.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: EM
Coll.: WGS
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.