Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser],
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Overwegingen
Eiser is meerdere malen veroordeeld voor strafbare feiten, te weten - onder meer - op 11 april 2012 door de Meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam voor poging tot doodslag tot vier jaar gevangenisstraf, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, op 4 augustus 2009 door de Politierechter in de rechtbank Amsterdam voor een Opiumwetdelict tot een werkstraf voor de duur van tachtig uur en op 13 november 2009 door de Politierechter in de rechtbank Amsterdam op voor huiselijk geweld, meermalen gepleegd, tot een geldboete van € 350,-.
Eiser is veroordeeld voor diverse misdrijven zodat sprake is van een gevaar voor de openbare orde als bedoeld in artikel 62, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser dient Nederland daarom onmiddellijk te verlaten, en tegen em wordt op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, Vw een inreisverbod uitgevaardigd. Hetgeen eiser heeft aangevoerd als bijzondere omstandigheden geven geen aanleiding om op grond van artikel 66a, achtste lid, Vw van het uitvaardigen van het inreisverbod af te zien. Aangezien de door eiser aangevoerde individuele omstandigheden onvoldoende bijzonder en/of zwaarwegend zijn, wordt de maximale duur van tien jaar opgelegd.
De rechtbank zal hetgeen eiser aanvoert tegen de intrekking van de aan hem verleende verblijfsvergunning daarom beoordelen alsof dit deel uitmaakt van zijn gronden gericht tegen het inreisverbod.
5.1 De rechtbank constateert dat verweerder in het bestreden besluit bij de beoordeling of het inreisverbod schending oplevert van artikel 8 EVRM evenmin de belangen van eisers dochters kenbaar in de belangenafweging heeft betrokken. Verweerder heeft dit ter zitting erkend. De rechtbank zal het beroep reeds hierom gegrond verklaren. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, voor zover het betrekking heeft op het uitvaardigen van het inreisverbod, wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Beslissing
- verklaart het beroep, voor zover het zich richt tegen de intrekking van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover het zich richt tegen de uitvaardiging van het inreisverbod, gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover het betreft het uitgevaardigde inreisverbod;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit, te weten voor zover het betreft het uitgevaardigde inreisverbod, geheel in stand blijven;
- draagt verweerder op € 160,- te betalen aan eiser als vergoeding voor het betaalde griffierecht;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 944,- te betalen.
25 september 2013.