ECLI:NL:RBDHA:2013:19454

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2013
Publicatiedatum
29 april 2014
Zaaknummer
2013/49
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in bestuursrechtelijke belastingzaak

In deze zaak heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechter van de rechtbank Den Haag, die belast was met de behandeling van zijn beroep tegen een belastingaanslag. Het wrakingsverzoek is ingediend op basis van artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en betreft de agendering van een zitting op 30 oktober 2013, waar meerdere zaken gelijktijdig behandeld zouden worden. Verzoeker en zijn medeverzoekers voerden aan dat de gezamenlijke behandeling van hun zaken door de rechter een schijn van vooringenomenheid wekte, omdat de zaken van verzoeker en zijn medeverzoekers niet met elkaar samenhingen. De wrakingskamer heeft de voorgeschiedenis van de zaak uiteengezet, inclusief de communicatie tussen verzoeker, zijn gemachtigde en de rechtbank. De rechter heeft gereageerd op het wrakingsverzoek en aangegeven dat de agendering van de zitting een organisatorische beslissing was, die niet op zichzelf grond gaf voor de vrees van partijdigheid. De wrakingskamer heeft vervolgens de argumenten van verzoeker en de rechter beoordeeld. De wrakingskamer concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid konden rechtvaardigen. Het wrakingsverzoek werd afgewezen, en de rechtbank werd bevoegd verklaard om de hoofdzaak voort te zetten. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 19 december 2013.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2013/49
zaak-/rekestnummer: C/09/452462/ KG RK 13-1939
zaaksnr: SGR 13/5274 IB/PVV
datum beslissing: 19 december 2013
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: [medeverzoeker 3];
strekkende tot wraking van:
[de rechter],
rechter in de rechtbank Den Haag, bestuursrecht, belastingkamer (hierna: de rechter).
Belanghebbende:
De inspecteur der Belastingdienst, Rijnmond, kantoor Rotterdam.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van belanghebbende van
11 juni 2013, waarbij de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2010 van verzoeker is gehandhaafd.
Bij kennisgeving van 9 oktober 2013 heeft de rechtbank verzoeker medegedeeld dat het beroep op 30 oktober 2013 om 11.00 ter zitting van de rechter zal worden behandeld.
Deze kennisgeving is verzonden aan de gemachtigde van verzoeker, tegelijk met de kennisgevingen in de zaken SGR 13/5275 IB/PVV van [medeverzoeker 1], SGR 13/5276 IB/PVV van [medeverzoeker 2] en SGR 13/6074 VAR van [medeverzoeker 3]. In al deze zaken is de behandeling ter zitting gepland op dezelfde datum en hetzelfde tijdstip.
Bij gezamenlijke brief van 10 oktober 2013 hebben verzoeker, [medeverzoeker 1], [medeverzoeker 2] en [medeverzoeker 3] de rechter gewraakt. Bij gezamenlijke brief van 12 oktober 2013 hebben zij de wrakingskamer meegedeeld dat zij niet zullen verschijnen ter zitting van de wrakingskamer op 25 november 2013.
De rechter heeft bij brief van 28 oktober 2013 gereageerd op het wrakingsverzoek van verzoeker.
Bij brieven van 1 november 2013 heeft de wrakingskamer verzoeker, [medeverzoeker 1], [medeverzoeker 2] en [medeverzoeker 3] medegedeeld dat de op 25 november 2013 geplande zitting van de wrakingskamer geen doorgang zal vinden en dat een beslissing zal worden genomen op grond van de stukken.
Bij gezamenlijke brieven van 2 november 2013 en 4 december 2013 hebben verzoeker, [medeverzoeker 1], [medeverzoeker 2] en [medeverzoeker 3] een nadere reactie ingediend.

2.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is - voor zover van belang, verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
De rechter wenst genoemde vier zaken gevoegd ter zitting van 30 oktober 2013 om 11.00 uur te behandelen. Het getuigt van schijn van vooringenomenheid dat de rechter deze vier zaken als één samenhangende zaak ziet. Het wordt onaanvaardbaar geacht dat de privé-zaken ter zake van de drie IB-aangiftes van [verzoeker], [medeverzoeker 1] en [medeverzoeker 2] in één zitting worden behandeld. Voorts hebben deze 3 IB-zaken niets te maken met de (eigen) VAR-zaak van [medeverzoeker 3].
Bij brief van 2 november 2013 is nader aangevoerd dat de rechter al eerder ongevraagd en ongewenst een gevoegde behandeling ter zitting heeft gedaan. De hierin aanwezig geachte onrechtmatigheid vormde een reden om in hoger beroep te gaan in die betreffende zaken.
Bij brief van 4 december 2013 zijn onder meer bezwaren geuit ter zake van de gang van zaken rond een zitting van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 18 januari 2012 in een aantal andere zaken.

3.Het standpunt van de rechter

De gemachtigde van verzoeker had reeds telefonisch contact opgenomen met de griffie om zijn bezwaren te uiten tegen de gezamenlijke agendering. Hieraan zou tegemoet worden gekomen. Voordat de griffie daarover contact had kunnen opnemen met de gemachtigde van verzoeker, werd echter het wrakingsverzoek bekend.
Gelet op het feit dat de gemachtigde van verzoeker ook in een drietal andere zaken optreedt, waarbij in ten minste twee zaken vergelijkbare geschilpunten als die van verzoeker aan de orde zijn, zijn voor deze zaken uitnodigingen voor één aanvangstijdstip verzonden. Dit betekent echter niet dat ter zitting geen volgtijdelijke behandeling van zaken had kunnen plaatsvinden gegeven de wens van verzoekers. Nu geen andere omstandigheid is aangevoerd dan de uitnodiging van de zitting, is dit als zodanig onvoldoende om (de schijn van) partijdigheid aan te nemen.

4.Het standpunt van belanghebbende

Belanghebbende heeft niet gereageerd op het wrakingsverzoek.

5.De beoordeling

Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
De beslissing om de hoofdzaken ter zitting op hetzelfde tijdstip te agenderen is van procesrechtelijke/organisatorische aard. Een dergelijke beslissing levert op zichzelf genomen geen grond op voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt of dat door hem de schijn van partijdigheid jegens verzoeker is gewekt. Nu verzoeker geen bijkomende feiten heeft gesteld die tot een ander oordeel moeten leiden, moet het wrakingsverzoek in zoverre worden afgewezen. Overigens heeft de rechter te kennen gegeven dat de griffie verzoeker zou informeren dat aan de bezwaren ten aanzien van de agendering tegemoet zou worden gekomen.
Hetgeen is aangevoerd bij brief van 4 december 2013, zie onder punt 2, ziet op een zitting van het Gerechtshof. De wrakingskamer van de rechtbank is niet bevoegd om hiervan kennis te nemen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het wrakingsverzoek van verzoeker, voor zover het de agendering van de zitting van 30 oktober 2013 betreft, af;
- verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek, voor zover
aangevuld bij brief van 4 december 2013;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich
bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde
bij artikel 8:18, derde lid, van de Awb wordt toegezonden aan:
• verzoeker, p/a zijn gemachtigde;
• de belanghebbende; en
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. D. Aarts, J.A. van Steen en A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van A.J. van Rossum als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2013.