ECLI:NL:RBDHA:2013:19436

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2013
Publicatiedatum
28 april 2014
Zaaknummer
448291 KG RK 13-1523
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaak wegens vermeende partijdigheid

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2013 een verzoek tot wraking afgewezen. De verzoeker, die verdachte is in een strafrechtelijk onderzoek, heeft het wrakingsverzoek ingediend naar aanleiding van de wijze van ondervraging door de rechters tijdens de zitting op 1 augustus 2013. De raadsman van de verzoeker, mr. A. Kilinç, stelde dat de jongste rechter op een manier confronteerde die de schijn van partijdigheid wekte. De verzoeker voelde zich niet in staat om adequaat te reageren op de vragen die hem werden gesteld, en de raadsman vond dat de rechters elkaar in de rede vielen, wat de indruk wekte dat zij niet onpartijdig waren.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, dat de mogelijkheid biedt om een rechter te wraken indien er feiten of omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De wrakingskamer concludeerde dat de kritische ondervraging van de verzoeker, hoewel onaangenaam, niet automatisch duidt op vooringenomenheid van de rechters. De kamer oordeelde dat de opmerkingen van de jongste rechter over de toevalligheid van bepaalde feiten niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van partijdigheid.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de verzoeker voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt naar voren te brengen en dat de rechters zich aan de regels van de rechtsgang hebben gehouden. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd unaniem genomen, en het proces in de hoofdzaak zal worden voortgezet. De beslissing is openbaar uitgesproken en de betrokken partijen zijn op de hoogte gesteld van de uitkomst.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2013/42
zaak-/rekestnummer: 448291 KG RK 13-1523
parketnr: 09/842128-13 (nummer hoofdzaak)
datum beschikking: 27 augustus 2013
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats], thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [locatie],
verzoeker,
raadsman: mr. A. Kilinç, advocaat te Amsterdam,
strekkende tot wraking van:

1.mr. A.H.Th. de Boer,

2. mr. B.T. Beuving,

3. mr. S.M. Krans,

rechters in de rechtbank te Den Haag, sector strafrecht, hierna gezamenlijk ook te noemen:
de meervoudige strafkamer.
Belanghebbende: de officier van justitie van het Arrondissementsparket Den Haag.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Verzoeker is verdachte in een strafrechtelijk onderzoek. Op 1 augustus 2013 is de strafzaak van verdachte ter terechtzitting behandeld. Bij die gelegenheid heeft verzoeker bij monde van zijn raadsman onderhavig verzoek ingediend.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 19 augustus 2013 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Hierbij zijn verschenen: verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman, mr. A. Kilinç, die het wrakingsverzoek heeft toegelicht. De leden van de meervoudige strafkamer hebben gezamenlijk bij brief van 9 augustus 2013 gereageerd op het wrakingsverzoek en daarbij aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen. De officier van justitie heeft niet gereageerd op het wrakingsverzoek en is evenmin ter zitting verschenen.

3.Het standpunt van verzoeker

3.1
Van de wraking is een proces-verbaal opgemaakt. Daarin is opgenomen dat de raadsman van verzoeker desgevraagd opgave doet van de volgende feiten en omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot het wrakingsverzoek:

De raadsman wraakt de rechtbank nadat door de jongste rechter aan de verdachte is voorgehouden dat er op de avond van de ten laste gelegde overval met het toestel met IMEInummer eindigend op -5450 is gebeld naar [X.], een goed vriend van verdachte. Tevens wordt de verdachte voorgehouden dat op diezelfde avond met hetzelfde telefoontoestel is gebeld met het telefoonnummer waarover verdachte heeft verklaard dat hij dat van zijn vader heeft gekregen en in die periode gebruikte. De jongste rechter zegt in dat verband twee keer dat dat wel toevallig is. De raadsman vraagt daarop wat de jongste rechter daarmee beoogt. De voorzitter reageert daarop met de mededeling dat er niets anders gebeurt dan dat feiten die uit het dossier blijken aan de verdachte worden voorgehouden en dat in dat verband het woord ‘toevallig’ gebezigd mag worden. De raadsman deelt daarop mede dat hij de rechtbank wraakt.”
Bovenstaande is door de voorzitter aan de raadsman voorgelezen en deze heeft desgevraagd bevestigd dat dit de gronden zijn voor zijn verzoek tot wraking.
3.2
Bij de behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoeker, grotendeels bij monde van zijn raadsman, aanvullend aangevoerd dat reeds bij aanvang van het onderzoek ter terechtzitting sprake was van een geagiteerde wijze van vraagstelling door de voorzitter. Voorts vielen de rechters elkaar bij het “afvuren” van de vragen herhaaldelijk in de rede en lieten zij verzoeker niet uitpraten, waardoor hij onvoldoende gelegenheid kreeg om de vragen te beantwoorden en een toelichting te geven. Door de wijze waarop de jongste rechter de vragen stelde en opmerkingen maakte, waarbij hij niet twee maal maar drie maal met betrekking tot dezelfde opmerking – overigens
nietin vragende vorm en
niet, zoals het proces-verbaal van de terechtzitting de indruk wekt, geweven in afzonderlijke vragen of voorgehouden stukken – herhaalde dat het wel “heel toevallig” was, is de indruk ontstaan dat deze rechter slechts duidelijk wilde maken dat hij het verhaal van verzoeker niet geloofde. Nu de voorzitter uitdrukkelijk – door zijn opmerkingen daarna – met deze wijze van optreden en ondervraging door de jongste rechter heeft ingestemd en de oudste rechter zich daar (non-verbaal) bij heeft aangesloten, is door alle rechters de schijn van partijdigheid gewekt en heeft de verdediging aanleiding gezien de gehele meervoudige strafkamer te wraken.

4.Het standpunt van de meervoudige strafkamer

De meervoudige strafkamer heeft niet in de wraking berust en heeft zich – verkort en zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat van enige wrakingsgrond geen sprake kan zijn. Daartoe heeft de meervoudige strafkamer betoogd dat het is toegelaten en onder omstandigheden ook geboden, een verdachte ter terechtzitting te confronteren met feiten en omstandigheden zoals die blijken uit het dossier. Daarbij kan en mag het woord “toevallig” of de vraag of “het toevallig is” zeer wel worden gebruikt. Nu niet gezegd kan worden dat er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden als bedoeld in artikel 512 Sv, dient het verzoek tot wraking te worden afgewezen, aldus de meervoudige strafkamer.

5.De beoordeling

5.1
Op grond van artikel 512 Sv kan op verzoek van de verdachte de rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM, dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.2
De wrakingskamer leidt uit de onderbouwing van het wrakingsverzoek in combinatie met het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 1 augustus 2013 af dat de meervoudige strafkamer bij de behandeling ter terechtzitting heeft gekozen voor een kritische ondervraging van verzoeker. Daarbij is hij geconfronteerd met een aantal feiten uit het dossier en is hem meermalen voorgehouden dat – uitgaande van zijn verklaring – sommige feiten wel (heel) toevallig lijken te zijn. Vooropgesteld moet worden dat het op die wijze ondervragen en confronteren tijdens een strafzitting niet ongebruikelijk is en dat het een verdachte op die manier wijzen op onderdelen van het dossier die vragen opwerpen, ook als die wijze van ondervragen en confronteren onaangenaam aanvoelt voor een verdachte en/of zijn advocaat, niet zonder meer met zich brengt dat rechters een vooringenomenheid koesteren.
5.3
De wrakingskamer heeft in het proces-verbaal van de terechtzitting en in de onderbouwing van het wrakingsverzoek voorts onvoldoende aanknopingspunten gevonden om verzoeker te volgen in zijn stelling dat de wijze van ondervragen en confronteren in dit geval zodanig was dat die wijze van optreden door de rechters grond hebben gegeven te vrezen dat sprake was van vooringenomenheid. Dat de jongste rechter meermalen het woord ‘toevallig’ heeft gebruikt, is daarvoor – in het licht van het hiervoor overwogene – in elk geval onvoldoende. Dat de rechters in de ogen van verzoeker en zijn raadsman bij het ‘afvuren’ van de vragen elkaar in de rede vielen – welke stelling ter zitting als nadere uitwerking van het wrakingsverzoek is ingenomen – is evenmin een omstandigheid die grond zou kunnen geven te vrezen dat het de rechters aan onpartijdigheid ontbreekt. Waar verzoeker ten slotte als toelichting heeft gesteld dat de rechters hem niet lieten uitpraten, overweegt de wrakingskamer dat uit het van de terechtzitting opgemaakte proces-verbaal – waarin verklaringen van verzoeker zijn opgenomen en waarvan de inhoud niet door verzoeker is betwist – volgt dat verzoeker heeft kunnen reageren op hetgeen waarmee hij werd geconfronteerd. Ook die omstandigheid is in dit geval derhalve onvoldoende om tot het oordeel te kunnen komen dat de rechters de schijn hebben gewekt jegens verzoeker vooringenomen te zijn. Het verzoek tot wraking zal derhalve worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn raadsman mr. A. Kilinç;
• de rechters mrs. A.H.Th. de Boer, B.T. Beuving en S.M. Krans;
• de officier van justitie mr. S. van der Harg.
Deze beslissing is gegeven door mrs. D. Aarts, G.P. Verbeek en M. Knijff, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Noorlander als griffier en in het openbaar uitgesproken op
27 augustus 2013.