ECLI:NL:RBDHA:2013:19434

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2013
Publicatiedatum
28 april 2014
Zaaknummer
C/09/448133 KG RK 13-1499
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in jeugdzaken wegens objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid

Op 29 juli 2013 vond een zitting plaats in de Rechtbank Den Haag naar aanleiding van een verzoek van Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden tot verlenging van de ondertoezichtstelling van drie minderjarige kinderen. Tijdens deze zitting werd door de advocaat van de verzoekers, mr. B. Adonai-Ohachu, een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechter, mr. E.C. Koekman. De wraking werd gegrond op de stelling dat de rechter, door te suggereren dat de advocaat van de verzoekers vervangen zou moeten worden, de objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bij de verzoekers had gewekt. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter in het bijzijn van de cliënten had aangegeven zelf actie te willen ondernemen, wat de indruk wekte dat zij niet meer onpartijdig kon oordelen over de zaak.

De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond ook plaats op 29 juli 2013. De verzoekers waren aanwezig, bijgestaan door hun advocaat, en de rechter was ook aanwezig. De advocaat lichtte het wrakingsverzoek mondeling toe, terwijl de rechter haar standpunt kenbaar maakte. De vertegenwoordigers van Bureau Jeugdzorg kregen de gelegenheid om opmerkingen te maken. De verzoekers voerden aan dat de afwezigheid van een tolk, terwijl zij de Engelse taal machtig waren, en de mededeling van de rechter dat zij de advocaat zou laten vervangen, hen een gevoel van vooringenomenheid bezorgden.

De rechter daarentegen betwistte de wraking en stelde dat zij slechts had geconstateerd dat de verzoekers haar wensten te wraken, zonder dat zij dit zelf expliciet hadden aangegeven. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter, door de zitting voort te zetten zonder tolk en door te suggereren dat de advocaat vervangen zou moeten worden, de schijn van vooringenomenheid had gewekt. De wraking werd gegrond verklaard, en de rechter werd vervangen voor de verdere behandeling van de zaak.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2013/40
zaak-/rekestnummer: C/09/448133 KG RK 13-1499
zaaksnummer: C/09/441522/ JE RK 13-1028
datum beschikking: 29 juli 2013
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
gevestigd in Den Haag,
verzoekster in de hoofdzaak,
hierna te noemen: Bureau Jeugdzorg,
en
[verzoekers in de wraking],
advocaat: mr. B. Adonai-Ohachu,
belanghebbenden in de hoofdzaak,
verzoekers in de wraking,
strekkende tot wraking van:
mr. E.C. Koekman,
rechter in de rechtbank Den Haag,
hierna te noemen: de rechter.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Op 29 juli 2013 heeft een zitting plaatsgevonden naar aanleiding van het verzoek van Bureau Jeugdzorg tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de drie minderjarige kinderen van verzoekers. Tijdens die behandeling is door de advocaat van verzoekers te kennen gegeven dat de rechter werd gewraakt.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 29 juli 2013 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verschenen zijn verzoekers, bijgestaan door hun advocaat, de rechter en [vertegenwoordigers] namens Bureau Jeugdzorg. Het wrakingsverzoek is door de advocaat mondeling toegelicht en de rechter heeft eveneens mondeling haar standpunt kenbaar gemaakt. De vertegenwoordigers van Bureau Jeugdzorg zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken.

3.Het standpunt van verzoekers

Aan het wrakingsverzoek is - zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. Ter zitting was geen tolk in de Engelse taal aanwezig, terwijl verzoekers niet de Nederlandse maar wel de Engelse taal machtig zijn en zij bij een eerdere behandeling wel door tussenkomst van een tolk zijn gehoord. De rechter heeft hierop de zitting ondanks bezwaren van de advocaat voortgezet en heeft hetgeen werd besproken zelf (deels) vertaald naar de Engelse taal. Nadat de advocaat op enig moment ter zitting bezwaar maakte tegen de door de rechter aan verzoekers voorgehouden Engelse vertaling van het standpunt van Bureau Jeugdzorg en de verzoekers belette daarop te reageren, gaf de rechter te kennen de advocaat te willen laten vervangen door een andere advocaat.
Verzoekers betogen dat de beslissing om de zitting voort te zetten zonder tolk en de mededeling van de rechter dat zij de advocaat zou laten vervangen, omstandigheden zijn die - afzonderlijk en in samenhang bezien - bij verzoekers een objectief gerechtvaardigde vrees hebben doen ontstaan dat de rechter jegens hen vooringenomenheid koestert.

4.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft te kennen gegeven niet in de wraking te berusten en geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Zij heeft allereerst aangevoerd (samengevat) dat zij tijdens de zitting slechts heeft geconstateerd dat de
advocaatvan verzoekers haar wenste te wraken, zonder dat verzoekers daartoe zelf de wens te kennen hadden gegeven. Verder had zij de indruk dat verzoekers de zitting met behulp van haar vertaling genoegzaam konden volgen. Nadat de advocaat bij herhaling blijk gaf de strekking van het verzoekschrift van Bureau Jeugdzorg niet te begrijpen, bij herhaling de vertegenwoordigers van Bureau Jeugdzorg en de rechter niet liet uitspreken en ten slotte verzoekers belette de gestelde vragen te beantwoorden, heeft zij gezegd, althans zo herinnert zij zich het, dat als de advocaat zo zou doorgaan, zij de zitting zou stilleggen om na te gaan of het raadzaam was dat er een andere advocaat voor verzoekers zou gaan optreden. De schijn van vooringenomenheid is daarmee volgens de rechter niet gewekt.

5.De beoordeling

Voor zover de rechter heeft bedoeld te stellen dat er geen sprake is van een verzoek tot wraking omdat dit slechts door de advocaat is gedaan, gaat de wrakingskamer aan die stelling voorbij nu een advocaat - behoudens aanwijzingen van het tegendeel - geacht wordt namens zijn cliënten op te treden en verzoekers er tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek blijk van hebben gegeven geheel achter het wrakingsverzoek te staan.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
De verzochte wraking hebben verzoekers in de eerste plaats gegrond op de - op zich vaststaande - omstandigheid dat de rechter, toen bleek dat er geen tolk aanwezig was, er voor heeft gekozen de behandeling zonder bijstand van een tolk doorgang te laten vinden, dit ondanks het feit dat verzoekers bij een eerdere behandeling wel door tussenkomst van een tolk waren gehoord. De wrakingskamer zal in het midden laten of de beslissing van de rechter valt aan te merken als een processuele beslissing, in welk geval die beslissing reeds daarom niet in het kader van een wraking zou kunnen worden getoetst. Ook indien geen sprake zou zijn van een processuele beslissing, kan immers niet worden gezegd dat de rechter door het enkele voortzetten van de behandeling zonder tolk blijk heeft gegeven van partijdigheid dan wel de schijn daarvan bij verzoekers heeft kunnen wekken.
Omtrent de tweede door verzoekers aangevoerde wrakingsgrond overweegt de wrakingskamer als volgt. Vast staat dat kort voordat het wrakingsverzoek werd gedaan de rechter te kennen heeft gegeven de behandeling van de zaak te zullen schorsen in verband met gedrag van de advocaat ter zitting. Zelf stelt de rechter dat zij heeft gezegd dat zij dit deed omdat zij het raadzaam achtte na te gaan of er een andere advocaat voor verzoekers zou kunnen gaan optreden. Verzoekers betogen dat de rechter expliciet te kennen heeft gegeven de advocaat te willen vervangen. Dat laatste wordt bevestigd door de aantekeningen van de griffier, waarin is opgenomen dat de rechter heeft gezegd:
“Ik ga de zitting stilleggen en zorgen dat de ouders een andere advocaat krijgen”.
De wrakingskamer zal in het midden laten welke bewoordingen nu precies door de rechter zijn gebruikt, omdat in beide lezingen duidelijk is dat de rechter te kennen heeft gegeven zelf, buiten verzoekers om, actie te willen ondernemen om tot vervanging van hun advocaat te komen. Door dat tot uiting te brengen op een zitting in het bijzijn van de cliënten van de advocaat kan bij hen de objectief gerechtvaardigde vrees zijn gewekt dat de rechter niet meer met voldoende onpartijdigheid over de zaak kan oordelen. Dat betekent dat de wraking gegrond zal worden verklaard.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst toe het verzoek tot wraking van mr. E.C. Koekman;
- bepaalt dat het geschorste onderzoek ter zitting in de hoofdzaak met ingang van heden opnieuw een aanvang neemt en schorst dit onderzoek totdat het onderzoek door een andere rechter in deze rechtbank, belast met de behandeling van jeugdzaken, zal zijn hervat;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekers p/a hun advocaat mr. B. Adonai-Ohachu;
• verzoekster in de hoofdzaak;
• de rechter mr. E.C. Koekman.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.W. du Pon, voorzitter, mrs. I.D. Bellaart en J.G.J. Brink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.P.C. van Essen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2013.