ECLI:NL:RBDHA:2013:19433

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2013
Publicatiedatum
28 april 2014
Zaaknummer
445999 / KG RK 13-1291
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met beschuldigingen van partijdigheid

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2013 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die gedetineerd was, had de wraking ingediend tijdens een strafrechtelijk onderzoek waarin hij als verdachte werd aangemerkt. De aanleiding voor het wrakingsverzoek was een zitting op 27 juni 2013, waar verzoeker zich niet goed voorbereid voelde omdat hij niet op de hoogte was gesteld van het horen van getuigen. Hij stelde dat de voorzitter van de meervoudige strafkamer, mr. E.C. van Veen, vragen had gesteld die enkel gericht waren op zijn veroordeling, zonder kritische vragen te stellen aan de getuigen. Verzoeker voelde zich hierdoor benadeeld en meende dat de rechters vooringenomen waren.

De meervoudige strafkamer, bestaande uit de rechters E.C. van Veen, J.J.P. Bosman en J.E. Bierling, heeft het wrakingsverzoek behandeld. Tijdens de zitting op 4 juli 2013 was verzoeker aanwezig, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. N. Harlequin. De officier van justitie was niet aanwezig. De rechters hebben betoogd dat er geen sprake was van enige wrakingsgrond en dat zij verzoeker voldoende gelegenheid hadden geboden om zich voor te bereiden. De wrakingskamer oordeelde dat de processuele beslissingen van de rechters niet als wrakingsgrond konden dienen en dat er geen aanwijzingen waren voor partijdigheid.

De wrakingskamer concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond gaven voor de vrees dat de rechters aan onpartijdigheid ontbraken. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de betrokken partijen werden op de hoogte gesteld van de uitkomst.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2013/39
zaak-/rolnummer: 445999 / KG RK 13-1291
parketnummers: 09/710124-12, 09/925914-10 (tul), 09/925651-10 (tul) en 09/797059-13
datum beslissing: 4 juli 2013
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats], thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting[locatie]
verzoeker,
raadsvrouw: mr. N. Harlequin,
strekkende tot wraking van:
1. mr. E.C. van Veen,
2. mr. J.J.P. Bosman en
3. mr. J.E. Bierling,
rechters in de rechtbank te Den Haag, sector strafrecht, hierna gezamenlijk te noemen:
de meervoudige strafkamer.
Belanghebbende: de officier van justitie van het Arrondissementsparket Den Haag.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop.

Verzoeker is verdachte in een strafrechtelijk onderzoek. Op 27 juni 2013 is dit onderzoek ter terechtzitting behandeld. Bij die gelegenheid heeft verzoeker onderhavig verzoek mondeling ingediend.
Bij brief van 3 juli 2013 heeft mr. E.C. van Veen mede namens mrs. Bosman en Bierling geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek.
Bij brief van 3 juli 2013 heeft de officier van justitie een reactie gegeven op het wrakingsverzoek.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.

Op 4 juli 2013 is ter openbare terechtzitting van deze wrakingskamer het wrakingsverzoek behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. N. Harlequin. Zij hebben het wrakingsverzoek toegelicht. De strafrechter mr. E.C. van Veen is, mede namens mrs. J.J.P. Bosman en mr. J.E. Bierling, verschenen. De officier van justitie is niet verschenen.

3.Het standpunt van verzoeker.

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. Ter zitting van 27 juni 2013 is verzoeker gebleken dat twee aangevers als getuigen zouden worden gehoord. Dit was hem niet vooraf meegedeeld zodat hij zich hierop ook niet heeft kunnen voorbereiden. De voorzitter van de meervoudige strafkamer heeft aan één van de getuigen vragen gesteld. Verzoeker meent dat de voorzitter slechts vragen aan de getuige heeft gesteld die tot zijn veroordeling dienden te leiden. Er zijn geen kritische vragen gesteld. De andere leden van de meervoudige kamer hebben ten onrechte geen vragen gesteld, terwijl het duidelijk was dat de getuige niet de waarheid vertelde. Verder stelt verzoeker zich op het standpunt dat slechts met de agenda van de rechtbank rekening wordt gehouden, nu hij geen tijd heeft gehad en gekregen om zich voor te bereiden op het stellen van vragen aan de getuigen. Naar de mening van verzoeker is hem de mond ter zitting gesnoerd. Uit de houding van de meervoudige strafkamer ter zitting volgen, aldus verzoeker, aanwijzingen voor het oordeel dat de meervoudige strafkamer jegens hem een vooringenomenheid koestert, althans bij verzoeker de, objectief gerechtvaardigde, vrees daartoe bestaat.

4.Het standpunt van de meervoudige strafkamer

De leden van de meervoudige strafkamer hebben niet in de wraking berust en hebben zich - verkort en zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat van enige wrakingsgrond geen sprake kan zijn, zodat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen. Daartoe hebben zij betoogd dat aan de getuige vragen zijn gesteld over hetgeen was voorgevallen. De meervoudige strafkamer meent dat zij hierbij niet heeft laten blijken of zij al dan niet geloof hechtte aan de door de getuige afgelegde verklaring. Voorts heeft de meervoudige kamer zich op het standpunt gesteld dat zij verzoeker voldoende gelegenheid hebben geboden om in overleg te treden met zijn raadsvrouw over het stellen van vragen aan de getuigen.

5.Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft aangevoerd dat haar niet is gebleken dat van enige uiting van partijdigheid of schijn van vooringenomenheid bij de rechtbank.

6.De beoordeling

6.1
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
6.2
Het verzoek tot wraking van de meervoudige strafkamer is in de kern gestoeld op de processuele beslissing van de meervoudige strafkamer de aangevers als getuigen te horen ter terechtzitting van 27 juni 2013. Uitgangspunt is dat processuele beslissingen geen grond vormen voor een wraking van de rechters die de beslissingen hebben gegeven. De processuele beslissing de zaak niet aan te houden en de aangevers ter terechtzitting van 27 juni 2013 te horen, kan in appel worden getoetst. Ook de gang van zaken tijdens het verhoor van een getuige en de vraagstelling aan de getuige worden door de rechtbank bepaald. Beslissingen dienaangaande tijdens het verhoor zijn derhalve voorbehouden aan de rechtbank en in beginsel niet aan het oordeel van de wrakingskamer onderworpen. Uit het proces-verbaal van de zitting van 27 juni 2013 is niet gebleken dat zich met de beslissingen die de meervoudige strafkamer ter zitting heeft genomen een uitzonderlijke omstandigheid heeft voorgedaan die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechters jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is
6.3
De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geven dan ook geen grond te vrezen dat het de rechters van de meervoudige strafkamer aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van hen de schijn van partijdigheid gewekt.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, Sv wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn raadsvrouw;
• belanghebbende;
• de meervoudige strafkamer.
Deze beslissing is gegeven door mrs. K.M. Braun, G.P. van Ham en M. Soffers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.W.W. Koppe als griffier en in het openbaar uitgesproken op
4 juli 2013
.