In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2013 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die gedetineerd was, had de wraking ingediend tijdens een strafrechtelijk onderzoek waarin hij als verdachte werd aangemerkt. De aanleiding voor het wrakingsverzoek was een zitting op 27 juni 2013, waar verzoeker zich niet goed voorbereid voelde omdat hij niet op de hoogte was gesteld van het horen van getuigen. Hij stelde dat de voorzitter van de meervoudige strafkamer, mr. E.C. van Veen, vragen had gesteld die enkel gericht waren op zijn veroordeling, zonder kritische vragen te stellen aan de getuigen. Verzoeker voelde zich hierdoor benadeeld en meende dat de rechters vooringenomen waren.
De meervoudige strafkamer, bestaande uit de rechters E.C. van Veen, J.J.P. Bosman en J.E. Bierling, heeft het wrakingsverzoek behandeld. Tijdens de zitting op 4 juli 2013 was verzoeker aanwezig, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. N. Harlequin. De officier van justitie was niet aanwezig. De rechters hebben betoogd dat er geen sprake was van enige wrakingsgrond en dat zij verzoeker voldoende gelegenheid hadden geboden om zich voor te bereiden. De wrakingskamer oordeelde dat de processuele beslissingen van de rechters niet als wrakingsgrond konden dienen en dat er geen aanwijzingen waren voor partijdigheid.
De wrakingskamer concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond gaven voor de vrees dat de rechters aan onpartijdigheid ontbraken. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de betrokken partijen werden op de hoogte gesteld van de uitkomst.