Uitspraak
- de dagvaarding van 4 maart 2013 met twee producties;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 19 juni 2013 waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- het proces-verbaal van comparitie van 26 november 2013.
- de dagvaarding van 1 mei 2013;
- het herstelexploit van 21 mei 2013;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 17 juli 2013 waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- het proces-verbaal van comparitie van 26 november 2013.
2.De feiten in beide zaken
3.Het geschil in beide zaken
fair balance) bestaat tussen het met het schrappen van de vrijstelling beoogde algemeen belang enerzijds en de individuele belangen van Essent en RWE anderzijds. Daarbij weegt mee dat de vrijstelling geen objectief onderbouwde milieudoelstelling dient. Essent en RWE stellen een individuele en buitensporige last te dragen in verhouding tot in Nederland actieve energieproducenten die geen of minder gebruik maken van kolen. Ten slotte stellen Essent en RWE dat zij aan het begin van deze eeuw geheel in lijn met toenmalig kabinetsbeleid 2,6 miljard euro hebben geïnvesteerd in een efficiënte kolencentrale in de Eemshaven. Zij konden redelijkerwijs niet voorzien dat bedoeld kabinetsbeleid vervolgens zou worden doorkruist door de afschaffing van de vrijstelling.
4.De beoordeling in beide zaken
het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming als zodanig niet vereist dat er een zelfstandig beroep bestaat dat ten principale ertoe strekt, de verenigbaarheid van nationale bepalingen met regels van gemeenschapsrecht aan te vechten, voor zover binnen het stelsel van nationale rechtsmiddelen de eerbiediging van het gelijkwaardigheids en het doeltreffendheidsbeginsel wordt gewaarborgd” en dat dit slechts uitzondering leidt indien “
uit de opzet van de betrokken nationale rechtsorde zou blijken dat er geen rechtsmiddel beschikbaar is waarmee, ook al is het incidenteel, de eerbiediging kan worden verzekerd van de rechten die de justitiabelen aan het gemeenschapsrecht ontlenen”.