ECLI:NL:RBDHA:2013:19268

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2013
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
AWB 13/17253
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen legesheffing mvv-sticker niet-ontvankelijk verklaard na termijnoverschrijding

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 12 december 2013, werd het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn bezwaar tegen de legesheffing voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) behandeld. Eiser had in 2009 leges betaald voor een mvv-sticker die in zijn paspoort werd aangebracht. Pas in mei 2013, meer dan 3,5 jaar later, maakte hij bezwaar tegen de legesheffing. De rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift niet binnen een redelijke termijn was ingediend, waardoor het bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank overwoog dat de mvv-sticker niet was voorzien van een rechtsmiddelenclausule, maar dat dit niet leidde tot een ander oordeel over de termijnoverschrijding. Eiser was medio 2010 al op de hoogte van de mogelijkheid tot restitutie van leges, en zijn argument dat hij niet eerder bezwaar had gemaakt omdat hij de kans van slagen laag inschatte, werd niet als verschoonbaar beschouwd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,00 aan eiser te vergoeden, evenals de proceskosten van € 944,00. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/17253

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 december 2013 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. D. Schaap),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. M.F. van der Lubbe).

Procesverloop

Eiser heeft, ten behoeve van het verkrijgen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), leges ten bedrage van € 830,- voldaan. Op 11 september 2009 is eisers paspoort van een mvv-sticker voorzien, waarmee hij in oktober 2009 Nederland is ingereisd.
Op 29 mei 2013 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de legesheffing.
Verweerder heeft dit bezwaar aangemerkt als een restitutieverzoek en heeft dit verzoek bij besluit van 25 juni 2013 (het bestreden besluit) afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2013. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat het schrijven van eiser van 29 mei 2013 aangemerkt moet worden als een bezwaarschrift gericht tegen het aanbrengen van een mvv-sticker in het paspoort van eiser op 11 september 2009 en dat de termijn van vier weken voor het maken van bezwaar is overschreden.
2.
De rechtbank ziet zich geplaatst voor beantwoording van de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
3.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend.
Eiser heeft door eerst na ruim 3,5 jaar bezwaar te maken tegen de legesheffing zijn bezwaarschrift niet binnen een redelijke termijn ingediend. De omstandigheid dat de mvv-sticker niet is voorzien van een rechtsmiddelenclausule leidt niet tot een ander oordeel. Het aanbrengen van een mvv-sticker in het paspoort is een appellabele feitelijke handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Inherent aan (het karakter van) deze handeling is dat die niet voorzien is van een rechtsmiddelenclausule. Dat eiser ten tijde van het aanbrengen van de mvv-sticker in zijn paspoort niet werd bijgestaan door een rechtshulpverlener brengt voorts niet met zich dat de indiening van een bezwaarschrift meer dan 3,5 jaar na afloop van de wettelijke bezwaartermijn verschoonbaar is te achten. De rechtbank heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat eiser, zoals blijkt uit een schrijven van hem aan verweerder van 29 augustus 2010, medio 2010 reeds op de hoogte was van de mogelijkheid in aanmerking te komen voor restitutie van leges. Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat eisers gemachtigde ter zitting heeft aangegeven dat eiser het destijds eens was met de hier aan de orde zijnde feitelijke handeling, maar dat hij nadien tot een ander inzicht is gekomen op basis van jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof). Desgevraagd heeft de gemachtigde van eiser ter zitting aangegeven dat eiser misschien niet eerder is opgekomen tegen de legesheffing omdat de kans van slagen daarvan door hem destijds niet groot werd ingeschat. In dit verband overweegt de rechtbank dat een na het verstrijken van de bezwaartermijn opgekomen reden om bezwaar te maken, zoals latere jurisprudentie van het Hof – wat van de toepasselijkheid daarvan in het onderhavige geval ook zij –, niet kan bewerkstelligen dat de termijnoverschrijding alsnog verschoonbaar wordt.
4.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het bezwaar niet-ontvankelijk is.
5.
De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, bestreden besluit vernietigen en het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
6.
De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 160,00 vergoedt.
7.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar van 29 mei 2013 niet-ontvankelijk;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y van de Kraats, voorzitter, en mr. M. van den Brink en mr. R.A. de Wit, leden, in aanwezigheid van mr. D.S. Arjun Sharma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.