Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2013 in de zaak tussen
[eiser], te [plaats], eiser
Procesverloop
Overwegingen
14 december 2012 prematuur. Daarmee is verweerder geen dwangsom verschuldigd.
Verweerder persisteert in haar stelling dat zij eerst op 28 januari 2013 kennis heeft genomen van het verzoek van eiser van 15 november 2012. Wat hier verder ook van zijn moge, verweerder heeft vast moeten stellen dat het verzoek van 15 november 2012 niet als een verzoek op grond van de Wob is aan te merken. In die zin vermeldt het besluit van 5 februari 2013 ten onrechte dat eiser in het kader van de Wob om een of meerdere documenten heeft verzocht. Dit voortschrijdend inzicht is gebaseerd op de uitspraak van Rechtbank Den Haag van 20 maart 2013, zaaknummer AWB 12/9344.
Voorts is verweerder van oordeel dat het faxbericht van 14 december 2012 geen geldige ingebrekestelling is als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb, aangezien dit bericht onvoldoende herleidbaar is naar het verzoek van 15 november 2012, omdat daarin het bijbehorende CJIB-nummer ontbreekt. Een ingebrekestelling is weliswaar vormvrij maar wil een ingebrekestelling leiden tot een dwangsom, dan moet deze wel herleidbaar zijn naar het oorspronkelijke Wob-verzoek. Eiser vermeldt in het faxbericht slechts de datum van het verzoek van 15 november 2012, het eigen kenmerk van zijn brief en de naam van zijn cliënt.
De problematiek betreffende het CJIB-nummer is hij eiser bekend, aangezien hem in andere dossiers door de CVOM al is verzocht in zijn correspondentie altijd het bijbehorende CJIB-nummer te vermelden. Als voorbeeld zijn bij dit verweerschrift als bijlagen B1 en B2 gevoegd de brieven van 25 september 2012 en 11 oktober 2012 van de CVOM. In deze brieven wordt eiser expliciet gevraagd het bijbehorende CJIB-nunmer te vermelden. Eiser heeft zich aan de brieven van 25 september 2012 en 11 oktober 2012 echter niets gelegen laten liggen, zoals mede blijkt uit de onderhavige zaak, waarin hij in zijn faxbericht van 14 december 2012 nog steeds niet het bijbehorende CJIB- nummer vermeldt. De onderhavige zaak staat voorts niet op zichzelf. Bij dit verweerschrift treft u als bijlage B4 een greep aan uit de Wob-verzoeken van eiser uit de maand februari 2013 waarin geen CJIB-nummer wordt vermeld. Tevens treft u als bijlage B3 een brief aan van 21 december 2012 waarin eiser onder meer dringend wordt verzocht CJIB-nummers op zijn Wob-verzoeken te vermelden en zich te onthouden van verzoeken die, naar oordeel van de CVOM, kennelijk alleen gericht zijn op het incasseren van dwangsommen. Uit de selectie van acht zaken die bij het onderhavige verweerschrift als bijlage B4 zijn gevoegd, is af te leiden dat eiser zijn praktijken desondanks onverminderd voortzet. Eiser treedt op als een beroepsmatige rechtsbijstandverlener en dient talloze Wob-verzoeken in bij de CVOM, Daarbij worden stelselmatig ingebrekestellingen ingediend waarbij niet wordt verwezen naar het onderliggende CJIB-nummer. Van een professionele rechtsbijstandverlener als eiser mag worden verwacht dat hij zijn correspondentie zodanig indient dat de CVOM deze efficiënt kan afhandelen. Verweerder kan zich niet aan de indruk onttrekken dat eiser welbewust weigert om in zijn faxberichten waarmee hij de CVOM in gebreke wenst te stellen CJIB-nummers te vermelden, in de wetenschap dat de CVOM deze correspondentie niet kon koppelen aan de onderliggende brondocumenten. Eiser probeert naar oordeel van verweerder op deze wijze misbruik te maken van de bescherming die de afdeling 4.1.3.2 van de Awb burgers beoogt te verlenen tegen bestuurlijke traagheid. Onder vigeur van deze wet tracht eiser in deze en vele andere zaken dwangsommen te incasseren, waarbij het niet de CVOM maar juist eiser is die de besluitvorming bemoeilijkt en vertraagt, door brieven of faxberichten in te dienen welke niet herleidbaar zijn naar het onderliggende Wob-verzoek.