ECLI:NL:RBDHA:2013:19111

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2013
Publicatiedatum
17 februari 2014
Zaaknummer
AWB 12/216
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag op basis van bekering en individuele geloofsbeleving

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 november 2013 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, van Oezbeekse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. Eiseres heeft zich bekeerd van het Russische-Orthodoxe geloof naar de gereformeerde protestants-christelijke geloofsrichting en vreesde bij terugkeer naar Oezbekistan problemen te ondervinden van de autoriteiten vanwege haar geloofsovertuiging. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een nieuw feit, namelijk de bekering van eiseres, en dat verweerder onvoldoende had onderbouwd dat eiseres bij terugkeer niet te vrezen had voor vervolging. De rechtbank benadrukte dat de individuele geloofsbeleving van eiseres van groot belang is en dat verweerder niet aan zijn samenwerkingsplicht had voldaan door niet voldoende in te gaan op de specifieke situatie van eiseres. De rechtbank vernietigde het besluit van verweerder van 2 januari 2012, dat de aanvraag had afgewezen, en oordeelde dat verweerder een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn begroot op € 1416,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team vreemdelingenkamer
Zittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 12/216
Datum uitspraak: 28 november 2013

Uitspraak

Ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake

[naam],

geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer],
eiseres,
mede namens haar minderjarige dochter,
[naam],
geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer],
beiden van Oezbeekse nationaliteit,
gemachtigde: mr. drs. G.M. Vergouw,
tegen

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder,
(onder verweerder wordt tevens verstaan de rechtsvoorganger(s) van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie).

Het procesverloop

Bij besluit van 2 januari 2012 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van
22 december 2011 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen en haar een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar, gerekend vanaf de datum dat eiseres Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. Dit besluit is bekendgemaakt in het aanmeldcentrum te Zevenaar.
Op 3 januari 2012 heeft eiseres beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Bij uitspraak van 27 januari 2012 (AWB 12/217) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingplaats, voor zover hier van belang, de uitzetting van eiseres verboden tot op het beroep is beslist.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van
22 juni 2012. Eiseres en haar dochter zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.E. Disselkamp.
Op 24 september 2012 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en beide partijen verzocht de rechtbank te berichten welke betekenis het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 5 september 2012 (C-71/11 en C-99/11) heeft voor de onderhavige zaak. Eiseres is voorts in de gelegenheid gesteld om de (gestelde) openbare belijdenis in Nederland met originele stukken te onderbouwen.
Na ontvangst van de reacties is het beroep ter verdere behandeling verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
De voortgezette behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van
27 augustus 2013. Eiseres en haar dochter zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. G.J. Douma.

De beoordeling

1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand uitgesloten is dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2. Eiseres heeft eerder, op 28 juli 2008, een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag is bij besluit van
15 september 2009 afgewezen. Bij uitspraak van 23 december 2010 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Roermond, het daartegen door eiseres ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 3 april 2012 heeft de Afdeling deze uitspraak vernietigd, het beroep alsnog gegrond verklaard en het besluit van 15 september 2009 vernietigd, maar bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven.
3. Het besluit van 2 januari 2012 is, behoudens het daarbij opgelegde inreisverbod, van gelijke strekking als dat van 15 september 2009, zodat op het tegen eerstgenoemd besluit ingestelde beroep het onder rechtsoverweging 1 weergegeven beoordelingskader van toepassing is.
4. Eiseres heeft aan de aanvraag van 22 december 2011, zo blijkt uit het daarbij behorende rapport van het op 27 december 2011 gehouden gehoor, ten grondslag gelegd dat zij vanuit het Russisch orthodoxe geloof – de geloofsrichting waartoe zij in haar land van herkomst behoorde – is bekeerd tot de gereformeerde protestants-christelijke geloofsrichting, in verband waarmee zij zich heeft aangesloten bij de gereformeerde kerk in Kampen (hierna: de kerk). Eiseres vreest op grond hiervan bij terugkeer naar haar land van herkomst van de zijde van de autoriteiten problemen te ondervinden. Ter onderbouwing van het voorgaande heeft eiseres in de bestuurlijke fase de volgende stukken overgelegd dan wel ingeroepen:
- een door de kerk opgesteld getuigschrift van de belijdenis van eiseres op 4 december 2011;
- een brief van de kerk van 28 december 2011;
- een artikel uit het RTV Magazine van de Evangelische Omroep van december 2011;
- het internetartikel ‘Archief van de ‘oezbeken’ categorie’, ongedateerd;
- een artikel uit het magazine van Opendoors, van december 2011;
- het rapport ‘July-December, 2010 International Religious Freedom Report – Uzbekistan’ van de US Department of State van 13 september 2011 (hierna: het rapport van 13 september 2011);
- het rapport van de United States Commission on International Religious Freedom van mei 2011;
- het in het Reformatorisch Dagblad gepubliceerde artikel ‘Religievrijheid in Oezbekistan zeer beperkt’ van 19 oktober 2011;
- het artikel ‘Jeugd Oezbekistan mag niet naar kerk’ van 17 december 2011.
In beroep heeft eiseres bij brief van 4 oktober 2012 het originele getuigschrift betreffende haar belijdenis op 4 december 2011, alsmede een dvd, waarop haar doop en die van haar dochter in die kerk is te zien, overgelegd.
5. De rechtbank is van oordeel dat eiseres met het overleggen van het (originele) getuigschrift, de brief van de kerk van 28 december 2011 en de dvd de door haar gestelde bekering in Nederland, die dateert van na het onherroepelijk geworden besluit van
15 september 2009, heeft aangetoond, zodat sprake is van een nieuw gebleken feit. Voorts is, gelet op de inhoud van de door eiseres ingeroepen rapporten, waaruit blijkt dat het Russisch orthodoxe geloof gangbaarder is (4% hangt in Oezbekistan het Russische-Orthodoxe geloof aan) dan de geloofsrichting die zij thans aanhangt, en in het bijzonder religieuze minderheden problemen ondervinden bij de registratie van hun kerken, niet op voorhand uit te sluiten dat deze bekering kan afdoen aan het eerdere besluit. Derhalve kan het besluit van 2 januari 2013 in zoverre worden getoetst.
6. Verweerder heeft zich in het besluit van 2 januari 2012, en het daarin ingelaste voornemen, ten aanzien van de bekering van eiseres tot het gereformeerde protestants-christelijke geloof op het standpunt gesteld dat, kort samengevat, deze geloofwaardig wordt geacht, maar dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanwege deze geloofsovertuiging zal worden vervolgd of op grond daarvan bij terugkeer te vrezen heeft voor een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) strijdige behandeling.
7. Hiermee kan eiseres zich niet verenigen. Daartoe heeft zij in beroep onder meer betoogd dat verweerder zich, gelet op het rapport van 13 september 2011, onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat niet aannemelijk is dat eiseres zich bij terugkeer niet zal kunnen aansluiten bij een geregistreerde religieuze groep. Eiseres heeft, onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) van 5 september 2012 in de zaak in de zaak Y. en Z. tegen Duitsland (C-71/11 en C-99/11; hierna: het arrest van 5 september 2012), betoogd dat verweerder ten onrechte niet haar persoonlijke situatie heeft onderzocht. Van eiseres mag niet verwacht worden dat zij zich bij terugkeer in het kader van haar geloofsbelijdenis aansluit bij een wel geregistreerde kerk, om zodoende buiten de negatieve aandacht van de autoriteiten te blijven.
8. In paragraaf C2/2.7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000, zoals deze luidde ten tijde van belang, staat vermeld dat de vraag of sprake is van een ernstige schending van de godsdienstvrijheid zal afhangen van het specifieke geval en zal moeten worden beoordeeld tegen de achtergrond van hetgeen uit algemene informatie bekend is over de situatie van aanhangers van een bepaalde godsdienst.
9. In het door eiseres ingeroepen arrest van 5 september 2012 heeft het Hof overwogen dat bij die beoordeling geen onderscheid mag worden gemaakt tussen godsdienstige handelingen die het ‘kerngebied’ van het grondrecht op godsdienstvrijheid betreffen en godsdienstige handelingen die daartoe niet kunnen worden gerekend. Van een vreemdeling mag niet worden verlangd dat hij zich, om vervolging te voorkomen, terughoudend zal opstellen bij de uitoefening van zijn geloofsovertuiging in het land van herkomst.
10. In de door verweerder naar aanleiding van dit arrest opgestelde brief van
2 november 2012 aan de Tweede Kamer (19637, nr. 1590) staat vermeld dat verweerder naar aanleiding van het arrest van 5 september 2012 het algemene beleid voor religieuze minderheden opnieuw heeft vastgesteld. Bij de beoordeling van de asielaanvraag worden voortaan subjectieve elementen beoordeeld. Zo zal worden beoordeeld of redelijkerwijs kan worden aangenomen dat bepaalde godsdienstige handelingen door de vreemdeling
bij terugkeer in het land van herkomst zullen worden verricht. Hiertoe dient de vreemdeling aannemelijk te maken dat deze handelingen bijzonder belangrijk zijn om zijn godsdienstige identiteit te bewaren.
11. De rechtbank stelt op grond van het verslag van het op 27 december 2011 gehouden gehoor vast dat eiseres vragen zijn gesteld over de uitoefening van haar geloof in Nederland. Ook blijkt daaruit dat verweerder eiseres heeft bevraagd over haar vrees bij terugkeer, indien zij het protestantse geloof gaat belijden en dat eiseres daarop heeft geantwoord dat het lidmaatschap van een niet-geregistreerde kerk in Oezbekistan, op straffe van gevangenisstraf of boetes, strafbaar is. Verder heeft eiseres op de vraag of de autoriteiten in haar land van herkomst op de hoogte zullen geraken van het gegeven dat zij lid is geworden van een protestantse kerk geantwoord dat als mensen bij elkaar komen om te bidden dat op een gegeven moment bekend zal worden. Ten slotte heeft zij verklaard dat zij niet weet of zij wil evangeliseren, maar wel dat zij aan haar naasten wil gaan uitleggen dat mensen lijden zonder geloof in Jezus. De rechtbank leidt uit deze antwoorden, in samenhang bezien, af dat eiseres bij terugkeer voornemens is om zich bij een kerk aan te sluiten en dat het bijwonen van kerkdiensten een belangrijk onderdeel is van haar godsdienstige identiteit.
12. Verweerder heeft aan zijn standpunt dat eiseres bij terugkeer niet heeft te vrezen substantieel gewicht toegekend aan de omstandigheid dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij zich niet zal kunnen aansluiten bij een geregistreerde kerk. Daartoe heeft verweerder gewezen op het rapport van 13 september 2011, en bij brief van
2 november 2012, specifiek op pagina 2 van dat rapport, waarin een opsomming wordt gegeven van geregistreerde protestantse kerken. Anderzijds heeft verweerder zich in reactie op de stelling van eiseres dat in datzelfde rapport melding wordt gemaakt van protestantse groeperingen die zich niet hebben kunnen registreren op het standpunt gesteld dat het niet gaat om gereformeerde protestantse kerken, waartoe eiseres zich rekent, maar twee andere stromingen binnen het protestantisme.
13. Uit het rapport van 13 september 2011 blijkt dat in Oezbekistan alle geloofsgemeenschappen zich moeten zich registeren. Op het bijwonen van diensten van een niet-geregistreerde kerk staat een gevangenisstraf van maximaal drie jaar (pag. 3). Hoewel in het rapport staat vermeld dat geloofsgemeenschappen die een religieuze minderheid vormen geregistreerde kerken hebben, blijkt daar ook uit dat andere geloofsgemeenschappen, die een religieuze minderheid vormen, ondanks verschillende pogingen tot registratie, ongeregistreerd blijven, dat de laatst geregistreerde protestantse kerk in Karakalpakstan (de Emmanuel Pentecostal Church) zijn registratie in 2005 is verloren en dat meer dan 20 geloofsgemeenschappen in die regio niet de geregistreerde status hebben verkregen (pagina 5). Ook blijkt daaruit dat sommige kerken niet om registratie verzoeken omdat ze zichzelf niet onder de aandacht willen brengen van de autoriteiten (pagina 5). Het rapport vermeldt voorts dat de autoriteiten bijeenkomsten van zowel geregistreerde als niet geregistreerde christelijke geloofsgemeenschappen zijn binnengevallen (pagina 4). Tenslotte blijkt uit het rapport dat, anders dan eerder het geval was, na deze ‘raids’ gevangenisstraffen zijn opgelegd (pagina 8) en dat in de verslagperiode 19 protestanten gevangenisstraffen hebben gekregen (pagina 10).
De overige door eiseres ingeroepen stukken laten een vergelijkbaar beeld zien.
14. De rechtbank overweegt dat, zoals volgt uit voormeld arrest van
5 september 2012, alsook uit de brief van verweerder van 2 november 2012, bij de beoordeling of een asielzoeker wegens zijn godsdienstige overtuiging te vrezen heeft voor vervolging of voor een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling betekenis toekomt aan de individuele geloofsbeleving. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de individuele geloofsbeleving van eiseres onvoldoende in beeld heeft gebracht. Zo blijkt uit het verslag van het op 27 december 2011 gehouden gehoor niet dat verweerder vragen heeft gesteld bij welk geloofsgenootschap eiseres, die thans aangesloten is bij een gereformeerde kerk, zich na terugkeer zou willen aansluiten. Ook blijkt uit het dossier niet dat verweerder heeft onderzocht of (geregistreerde) gereformeerde kerken aanwezig zijn in Oezbekistan en, mochten deze ontbreken, eiseres is gevraagd bij welke geloofsgenootschap zij zich in die situatie zou willen aansluiten dan wel hoe zij anderszins haar geloof zou willen uitoefenen. Evenmin heeft verweerder eiseres vragen gesteld welke onderdelen van haar geloofsbeleving voor haar belangrijk zijn, om aan de hand van de langs die weg verkregen informatie een inschatting te kunnen maken bij welke geloofsgemeenschap aansluiting na terugkeer aannemelijk is te achten. Verweerder heeft hierin een eigen verantwoordelijkheid en dient, hoewel het in beginsel aan de vreemdeling is om de relevante elementen van het asielverzoek naar voren te brengen, voor de bepaling van de relevante elementen van dat verzoek met de verzoeker samen te werken. Zoals volgt uit rechtsoverweging 66 van het arrest van het Hof van
22 november 2012 in de zaak M. tegen Ierland (C-277/11) houdt deze op de lidstaat rustende samenwerkingsplicht concreet in dat, indien de door de vreemdeling aangevoerde elementen om welke reden ook niet volledig, actueel of relevant zijn, de betrokken lidstaat in deze fase van de procedure actief met de vreemdeling moet samenwerken om alle elementen te verzamelen die het verzoek kunnen staven. Door te volstaan met te stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij zich na terugkeer niet zal kunnen aansluiten bij een geregistreerde kerk, zonder in beeld te hebben of de wijze waarop eiseres na terugkeer haar geloof zal uitoefenen daarbij aansluit, heeft verweerder niet aan deze samenwerkingsplicht voldaan.
15. Uit het voorgaande volgt dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb. Het beroep is derhalve gegrond en het besluit van 2 januari 2012 dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet, gelet op de aard van het gebrek, geen mogelijkheden om het geschil finaal te beslechten. Verweerder dient, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuw besluit te nemen.
16.Uit de vernietiging van het besluit van 2 januari 2012, voor zover dat ziet op de weigering om eiseres een verblijfsvergunning te verlenen, volgt dat ook het daarin vervatte terugkeerbesluit voor vernietiging in aanmerking komt. Aangezien het terugkeerbesluit ten grondslag ligt aan het inreisverbod, dient het beroep, voor zover gericht tegen de oplegging van het inreisverbod, eveneens gegrond te worden verklaard.
17. De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 1416,00 aan kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor de nadere reactie en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting; waarde per punt € 472,00, wegingsfactor 1).

De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 2 januari 2012;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1416,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, voorzitter, en mr. J.J. Penning en mr. G.A. van der Straaten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Barzilay, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2013

Rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen één week na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).