ECLI:NL:RBDHA:2013:19110
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van Noord-Koreaanse eiseres en de beoordeling van vestigingsalternatief in Zuid-Korea
In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van een Noord-Koreaanse eiseres, die samen met haar minderjarige kinderen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag is door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) afgewezen, omdat de eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in aanmerking komt voor bescherming in Nederland. De rechtbank heeft de zaak op 22 november 2013 behandeld en oordeelt dat de IND zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de eiseres zich onder de bescherming kan stellen van Zuid-Korea, waar zij in aanmerking kan komen voor het staatsburgerschap. De rechtbank overweegt dat de door de IND genoemde rapporten voldoende onderbouwing bieden voor de conclusie dat Noord-Koreanen, zoals de eiseres, zich kunnen beroepen op het Zuid-Koreaanse staatsburgerschap. De eiseres heeft betoogd dat haar toegang tot Zuid-Korea onvoldoende gewaarborgd is, maar de rechtbank oordeelt dat dit betoog niet kan slagen. De rechtbank wijst erop dat een negatieve uitkomst van het veiligheidsonderzoek in Zuid-Korea geen belemmering vormt voor het verkrijgen van het staatsburgerschap. De rechtbank concludeert dat de IND in redelijkheid heeft kunnen stellen dat de eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van haar asielrelaas, en dat het beroep ongegrond is verklaard.