ECLI:NL:RBDHA:2013:19103

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2013
Publicatiedatum
17 februari 2014
Zaaknummer
13/3027
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op alleenstaande-ouderkorting en hypotheekrenteaftrek in belastingzaak

In deze belastingzaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 september 2013 uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2009, waarbij verweerder de alleenstaande-ouderkorting en de aanvullende alleenstaande-ouderkorting had geweigerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres recht heeft op de alleenstaande-ouderkorting en de aanvullende alleenstaande-ouderkorting, en heeft de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.510. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd en verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.179. Eiseres had in haar aangifte een belastbaar inkomen van € 23.004 aangegeven, maar verweerder had dit gecorrigeerd. Tijdens de zitting is er een compromis bereikt over de aftrek van hypotheekrente, die is vastgesteld op € 8.494. Eiseres had ook een verzoek om schadevergoeding ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat de schade niet het gevolg was van het handelen van verweerder, aangezien de schade al was geleden voordat de aangifte werd behandeld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, maar het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 13/3027
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van18 september 2013 in de zaak tussen
[X], wonende te [Z], eiseres
(gemachtigde: [A]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 12 maart 2013 op het bezwaar van eiseres tegen de voor het jaar 2009 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.004, (aanslagnummer [aanslagnummer]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2013.
Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [B] en [C].

Beslissing

De rechtbank;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag IB/PVV tot één berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.510 onder verrekening van de alleenstaande-ouderkorting ad € 644 en de aanvullende alleenstaande-ouderkorting ad € 1.291;
- wijst af het verzoek om schadevergoeding;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder de proceskosten tot een bedrag van € 1.179 aan eiseres te voldoen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44 aan eiseres te vergoeden.

Overwegingen

1.
Eiseres heeft op 3 april 2010 aangifte IB/PVV gedaan voor het jaar 2009. Eiseres heeft in deze aangifte een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 23.004 en een aftrek hypotheekrente van € 11.834 ter zake van de eigen woning aan de [a-straat] [huisnummer] .
2.
Bij de aanslagregeling heeft verweerder het inkomen uit werk en woning gecorrigeerd met € 4.000 ter zake van een afboeking kapitaalverzekering. Voorts heeft verweerder de alleenstaande-ouderkorting en de aanvullende alleenstaande-ouderkorting geweigerd. Bij definitieve aanslag met dagtekening 14 november 2012 is het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 23.004.
3.
Het geschil is tijdens de zitting uiteindelijk beperkt tot de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten tot het weigeren van de aftrek van hypotheekrente voor de onverdeelde helft van de [b-straat] [huisnummer]. Voorts is in geschil of eiseres recht heeft op een schadevergoeding. In beroep heeft verweerder het standpunt ingenomen dat eiseres alsnog in aanmerking komt voor de alleenstaande-ouderkorting en de aanvullende alleenstaande-ouderkorting.
4.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag. Voorts verzoekt eiseres om een proceskostenvergoeding, alsmede vergoeding van schade als bedoeld in artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.
Verweerder concludeert eveneens tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag. Zij betwist evenwel dat aan eiseres een schadevergoeding toekomt.
6.
Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken en het verhandelde ter zitting.
7.
De rechtbank volgt verweerder in haar in het verweerschrift ingenomen standpunt dat eiseres alsnog in aanmerking komt voor de alleenstaande-ouderkorting en aanvullende alleenstaande-ouderkorting. Ter zitting is komen vast te staan dat alsdan een bedrag van € 644 aan alleenstaande-ouderkorting en € 1.291 aan aanvullende alleenstaande-ouderkorting in aanmerking moet worden genomen. Het beroep is derhalve in zoverre gegrond.
8.
Partijen hebben ter zitting bij wijze van compromis overeenstemming bereikt over het recht op aftrek van hypotheekrente met betrekking tot de [b-straat] [huisnummer] en de omvang van deze aftrek. Deze aftrek dient nader te worden vastgesteld op € 8.494. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
9.
Met betrekking tot het verzoek om schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt. Indien de rechtbank het beroep gegrond verklaart, kan zij ingevolge artikel 8:73, eerste lid, van de Awb, indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij het bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij lijdt. Voor de beantwoording van de vraag of en in welke omvang een partij schade lijdt die voor vergoeding in aanmerking komt, moet de bestuursrechter zoveel mogelijk aansluiting zoeken bij het civiele schadevergoedingsrecht, dat is neergelegd in de artikelen 6:95 tot en met 6:126 van het Burgerlijk Wetboek (BW) (MvA II, Parl. Gesch. Awb II, p. 476).
10.
Eiseres stelt ten gevolge van onrechtmatig handelen van verweerder een vermogensschade van € 545.600 te hebben geleden. Ter adstructie betoogt zij – samengevat – het volgende. Het door verweerder sinds 2007 weigeren van de jaarlijkse renteaftrek ten aanzien van de [b-straat] ad € 14.388 heeft geleid tot het niet kunnen nakomen van de renteverplichtingen jegens de hypotheeknemer op die woning. Het niet nakomen van de betalingsverplichtingen resulteerde in een executoriale verkoop van die woning op 27 april 2010. De executoriale verkoop van de woning heeft uiteindelijk geleid tot een restschuld van € 248.000. Voorts heeft eiseres rendement gemist, hetgeen in totaal leidt tot een vermogensschade van € 545.600 .
11.
De door eiseres gestelde vermogensschade komt, gelet op het bepaalde in artikel 6:98 van het BW, alleen voor vergoeding in aanmerking indien en voor zover zij in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkstelling van verweerder berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend. Daarvan is sprake indien de gestelde schade een rechtstreeks gevolg is van onrechtmatig handelen van verweerder.
12.
Eiseres dient feiten te stellen en bij betwisting door verweerder aannemelijk te maken waaruit het bestaan van een rechtstreeks verband tussen het weigeren van aftrekbare kosten en de door hem gestelde schade volgt. Aan deze stel- en bewijsplicht heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan. Eiseres heeft de aangifte IB/PVV 2009 ingediend op 3 april 2010 en daarin weliswaar hypotheekrente in aftrek gebracht, maar die zag - gezien de daarin opgenomen postcode - op de [a-straat]. Eiseres heeft in haar aangifte geen hypotheekrente in aftrek gebracht ten aanzien van de [b-straat]. Eerst na verzoeken om informatie van de zijde van verweerder van 28 januari 2011 en 23 februari 2011 met betrekking tot de hypotheekrente [a-straat], heeft eiseres op 15 maart 2011 een saldo-opgave van de rente met betrekking tot de [b-straat] overgelegd. Overigens licht eiseres in de brief van 15 maart 2011 niet toe wat verweerder geacht wordt met die saldo-opgave te doen. Wat daar ook van zij, gezien de datum van de verstrekking van die informatie door eiseres op 15 maart 2011 en gezien de datum van de executoriale verkoop van de [b-straat] op 27 april 2010 kan de daaruit voortvloeiende schade niet zijn veroorzaakt door enig handelen van verweerder met betrekking tot de behandeling van de aangifte IB/PVV 2009. De schade was toen immers al geleden en kon daarom geen gevolg zijn van het (onrechtmatig) handelen van verweerder. Reeds om die reden heeft eiseres geen recht op vergoeding van schade.
13.
Voor zover eiseres overigens verzoekt om vergoeding van schade, omdat de ontvanger belastingteruggaven bij (voorlopige) aanslagen heeft verrekend met openstaande schulden merkt de rechtbank op dat een dergelijk verzoek bij de civiele rechter aanhangig dient te worden gemaakt en niet bij de belastingrechter.
14.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep gegrond verklaard.
15.
Gezien hetgeen is overwogen onder 7 en 8 vindt de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.179 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 235, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 september 2013.
er

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1.
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep