ECLI:NL:RBDHA:2013:19097
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in verblijfsvergunningzaak van Armeense kinderen
In deze zaak hebben verzoekers, bestaande uit een Armeens gezin, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening in het kader van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier op basis van de Overgangsregeling voor langdurig verblijvende kinderen. De voorzieningenrechter heeft op 15 november 2013 uitspraak gedaan. De verzoekers hebben op 29 juli 2004 de Europese Unie verlaten, wat door verweerder is aangemerkt als een contra-indicatie voor het verlenen van de verblijfsvergunning. Verzoekers betogen dat deze contra-indicatie onredelijk is, omdat verzoekster 1 niet zelf de beslissing heeft genomen om de EU te verlaten, maar dat dit een beslissing van haar vader was. De voorzieningenrechter oordeelt dat verweerder een grote mate van vrijheid heeft bij het vaststellen van beleid en dat het beleid is gericht op het beschermen van kinderen met een asielachtergrond die langdurig in Nederland verblijven zonder uitzicht op een verblijfsvergunning. De voorzieningenrechter concludeert dat het onderscheid tussen kinderen die wel en niet aantoonbaar de EU hebben verlaten, een redelijk doel dient en proportioneel is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat de omstandigheden van verzoekster 1 niet als bijzonder genoeg worden beschouwd om van het beleid af te wijken. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.