ECLI:NL:RBDHA:2013:19085

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2013
Publicatiedatum
6 februari 2014
Zaaknummer
AWB 13/30579
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Somalische vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 december 2013 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Somalische vreemdeling, eiser, die op 27 juli 2013 door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was opgelegd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, gelet op de informatie die door verweerder is verstrekt over de uitzettingen naar Somalië. De rechtbank concludeert dat de opschorting van de uitzettingen als tijdelijk moet worden beschouwd en dat er op dit moment geen reden is om aan te nemen dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering bestaat. Hoewel verweerder geen concrete datum heeft genoemd voor de voortzetting van de onderhandelingen met de Somalische autoriteiten, is de rechtbank van mening dat verweerder voldoende tijd moet worden gegund om deze onderhandelingen af te wachten.

De rechtbank heeft ook de beroepsgronden van eiser beoordeeld, waaronder de stelling dat er geen concreet vooruitzicht op verwijdering is en dat de ontvangen rapportage onvoldoende specifieke gegevens bevat. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de informatie van verweerder voldoende is om te concluderen dat er nog steeds zicht is op hervatting van de uitzettingen naar Somalië. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak van 11 november 2013 in aanmerking genomen, waaruit blijkt dat de maatregel van bewaring tot dat moment rechtmatig was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de maatregel van bewaring niet in strijd is met de Vreemdelingenwet en dat er geen aanleiding is voor een andere beslissing. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/30579

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2013 in de zaak tussen

[eiser], geboren op [1988], van gestelde Somalische nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: drs. J.M.C. Vissers).

Procesverloop

Verweerder heeft op 27 juli 2013 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de bewaring beroep ingesteld bij deze rechtbank. Daarbij is verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
Verweerder heeft op 16 december 2013 een nader stuk in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2013. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P. van Stralen, als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2.
Vooropgesteld moet worden dat de rechtbank de maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 11 november 2013 (AWB 13/27051) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3.
Eiser heeft aangevoerd dat er geen concreet vooruitzicht op verwijdering is. De uitzettingen naar Somalië zijn stopgezet en er is geen duidelijkheid over de prioriteit die de uitzetting van eiser heeft. Verder is eiser van mening dat de ontvangen voorgangsrapportage onvoldoende specifieke gegevens bevat om een oordeel te kunnen geven over het zicht op verwijdering.
4.
Verweerder verwijst naar de brief van 9 december 2013 die is ingebracht in een soortgelijke zaak die aanhangig is bij deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam
(AWB 13/29543). Uit de voorgenoemde brief blijkt – kort gezegd – het volgende.
Verweerder heeft met de Somalische autoriteiten besproken dat gedwongen terugkeer in beperkte mate kan plaatsvinden, te weten om en nabij twee personen per maand. Na de geslaagde uitzetting op 16 september 2013 hebben de Somalische autoriteiten verzocht de uitzettingen enige tijd op te schorten. Vervolgens zijn de uitzettingen hervat en heeft op
5 november 2013 een geslaagde uitzetting plaatsgevonden. Na de uitzetting op
5 november 2013 hebben de Somalische autoriteiten aangegeven dat uitzettingen geen doorgang kunnen vinden in afwachting van de totstandkoming van een addendum bij het Memorandum of Understanding (MoU). Van de zijde van de Somalische autoriteiten is aangegeven dat hangende de besprekingen over een addendum bij het MoU geen gedwongen terugkeer wordt geaccepteerd. Nederland probeert zo snel mogelijk over deze aanvullende afspraken met Somalië in overleg te gaan. Een datum waarop dit overleg zal plaatsvinden, kan nog niet worden gegeven omdat verweerder hierin afhankelijk is van de medewerking van de Somalische autoriteiten. Op dit moment zitten 15 tot 20 Somalische vreemdelingen in vreemdelingenbewaring. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de lijst met Somalische vreemdelingen erg fluctueert, zodat niets is te zeggen over de plaats van eiser op de lijst. Op dit moment staan geen uitzettingen gepland maar is er volgens verweerder wel zicht op hervatting van de uitzettingen naar Somalië.
5.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de door verweerder verstrekte informatie omtrent uitzettingen naar Somalië, de opschorting van de uitzettingen als van tijdelijke aard moet worden beschouwd en dat op dit moment niet kan worden gezegd dat een redelijk vooruitzicht op verwijdering is komen te ontvallen. Weliswaar heeft verweerder ter zitting geen concrete datum genoemd waarop de onderhandelingen met de Somalische autoriteiten worden voortgezet, echter de rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op de eerder hervatte uitzettingen na een tijdelijke opschorting, verweerder enige tijd mag worden gegund om de onderhandelingen met de Somalische autoriteiten af te wachten. De rechtbank overweegt dat verweerder ten aanzien van de frequentie van de uitzettingen en het aantal personen dat uitgezet kan worden, afhankelijk is van de autoriteiten van Somalië. De rechtbank merkt verder nog op dat verweerder regelmatig vertrekgesprekken heeft gevoerd met eiser, laatstelijk op
19 november 2013. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank op dit moment onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat ten aanzien van eiser geen redelijk vooruitzicht op verwijdering bestaat. Dat op dit moment niet vast staat welke prioriteit de uitzetting van eiser heeft, leidt de rechtbank – mede gelet op de duur van de inbewaringstelling – niet tot het oordeel dat geen sprake is van redelijk vooruitzicht op verwijdering. De beroepsgrond slaagt niet.
6.
Met betrekking tot eisers beroepsgrond over het opleggen van een lichter middel verwijst de rechtbank naar haar eerdere uitspraak van 12 augustus 2013 (AWB 13/19548), rechtsoverwegingen 13 en 14. In wat eiser nu heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
7.
Gelet op het voorgaande en artikel 96, derde lid, van de Vw is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring niet in strijd is met de Vw. Ook bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat, bij afweging van de betrokken belangen, de maatregel in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
8.
Het beroep is ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.R. Docter, rechter, in aanwezigheid van H. Achrak, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2013.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.