ECLI:NL:RBDHA:2013:18729

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2013
Publicatiedatum
23 januari 2014
Zaaknummer
AWB 12-24884
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.B. Gijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkingen op verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene in Nederland

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 september 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een langdurig ingezetene, eiser, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder. Eiser, die in Italië de status van langdurig ingezetene heeft verkregen, heeft meer dan een jaar rechtmatig verblijf in Nederland. De rechtbank behandelt de vraag of de aan eiser verleende vergunning hem beperkt in het uitoefenen van arbeid als zelfstandige en in loondienst, in strijd met de Richtlijn 2003/109/EG. De rechtbank oordeelt dat de beperking 'arbeid als zelfstandige' met de nadere omschrijving 'als restauranthouder' een onterecht beperkende werking heeft. Eiser heeft recht op een vergunning die het vrij uitoefenen van arbeid in loondienst en als zelfstandige mogelijk maakt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van verweerder en oordeelt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen dat in lijn is met deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en dat de procedure niet met de vereiste zorgvuldigheid is behandeld, omdat eiser niet is gehoord in de bezwaarprocedure. De uitspraak benadrukt het belang van richtlijnconforme toepassing van het nationale recht en de rechten van langdurig ingezetenen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/24884
V-nr: [nummers]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[de man], geboren[geboortedatum]

en
[de vrouw], geboren [geboortedatum],
en hun minderjarige kinderen
[naam], geboren[geboortedatum]
en
[naam], geboren [geboortedatum]
eisers
gemachtigde: mr. W.P.C. de Vries, advocaat te Amsterdam,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, rechtsopvolger van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. T. Nauta werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Procesverloop

Bij besluiten van 30 november 2010 heeft verweerder de aanvragen van de echtgenote en kinderen om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 onder de beperking “verblijf bij echtgenoot” respectievelijk “verblijf bij vader” ingewilligd.
Bij besluiten van 21 maart 2012, verzonden 26 maart 2012, heeft verweerder de aanvragen van eisers om verlenging van de geldigheidsduur van hun verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 onder de beperking respectievelijk “arbeid als zelfstandige” en “verblijf bij echtgenoot” ingewilligd.
De tegen deze besluiten gemaakte bezwaren zijn bij besluit van 9 juli 2012 ongegrond verklaard.
Op 3 augustus 2012 heeft de rechtbank het beroepschrift van eisers tegen dit besluit ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2013. Eiser en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.
Gelet op het verweerschrift en het verhandelde ter zitting is niet meer in geding dat verweerder te hoge leges heeft geheven ten aanzien van de aanvragen die hebben geresulteerd in de primaire besluiten van 30 november 2010 en 21 maart 2012. Verweerder heeft in het verweerschrift toegezegd dat de teveel betaalde leges inclusief rente zal worden terugbetaald. Evenmin is nog in geschil dat de ingangsdatum voor de vergunning van de echtgenote 6 april 2012 dient te zijn. In zoverre is het bestreden besluit niet met de daartoe vereiste zorgvuldigheid genomen en is het onvoldoende gemotiveerd.
2.
De rechtbank gaat uit van de volgende door partijen niet betwiste feiten. Eiser heeft de status van langdurig ingezetene als bedoeld in Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (Richtlijn langdurig ingezetenen). Deze status heeft hij in Italië verworven. Eiser beschikte ten tijde van de voorliggende aanvraag langer dan een jaar over een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 19 van de Richtlijn langdurig ingezetenen.
3.1
Op grond van artikel 14, eerste lid, van de Richtlijn langdurig ingezetenen krijgt een langdurig ingezetene het recht om gedurende een periode van meer dan drie maanden te verblijven in een andere lidstaat dan die welke hem de status van langdurig ingezetene heeft toegekend, op voorwaarde dat voldaan wordt aan de in dit hoofdstuk gestelde voorwaarden.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onder a, van artikel 14 mag een langdurig ingezetene in een tweede lidstaat verblijven om een economische activiteit uit te oefenen als werknemer of als zelfstandige.
Op grond van artikel 21, eerste lid, van de Richtlijn langdurig ingezetenen komt de langdurig ingezetene zodra hij de in artikel 19 bedoelde verblijfsvergunning in de tweede lidstaat heeft verkregen, in deze lidstaat in aanmerking voor gelijke behandeling op de gebieden en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 11.
Op grond van het tweede lid hebben langdurig ingezetenen toegang tot de arbeidsmarkt overeenkomstig het bepaalde in lid 1. De lidstaten kunnen bepalen dat de krachtens artikel 14, lid 2, onder a), op hun grondgebied verblijvende personen beperkte toegang hebben tot andere als werknemer uit te oefenen economische activiteiten dan die waarvoor zij een verblijfsvergunning hebben gekregen, zulks onder de voorwaarden als gesteld in de nationale wetgeving en voor een periode van ten hoogste twaalf maanden.
3.2
Op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, zoals dat luidde ten tijde van belang, is Onze Minister bevoegd de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur ervan in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000, zoals dat ten tijde van belang luidde en voor zover van belang, wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdend met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan.
3.3
Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef van het Vreemdelingenbesluit (2000), zoals dat ten tijde van belang luidde en voor zover van belang, houden de beperkingen in artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 verband met:
e. het verrichten van arbeid als zelfstandige;
f. het verrichten van arbeid in loondienst.
Op grond van het tweede lid van artikel 3:4, van het Vb 2000 kunnen de beperkingen bedoeld in het eerste lid nader worden omschreven bij de verlening van de vergunning.
Op grond van het vierde lid van artikel 3:4 (thans het derde lid) van het Vb 2000 kan Onze Minister de verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 verlenen onder een andere beperking, dan genoemd in het eerste lid.
4.1
Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder bij besluit van 21 maart 2012 de vergunning heeft mogen verlenen onder de beperking “arbeid als zelfstandig” met als nadere omschrijving “als restauranthouder” en als arbeidsaantekening “arbeid vrij toegestaan, geen tewerkstellingsvergunning vereist”. Eiser stelt dat hij gelet op zijn status als langdurig ingezetene na een jaar volledig vrij is om welke arbeid dan ook te verrichten. Het door verweerder gehanteerde systeem van twee beperkingen, te weten “arbeid in loondienst” en “arbeid als zelfstandige”, is in strijd met artikel 14, tweede lid onder a, van de Richtlijn langdurig ingezetenen. Deze bepaling kent immers alleen als verblijfsdoel “het uitoefenen van economische activiteit”. Door de toevoeging op zijn verblijfskaart wordt hij belemmerd in zijn recht om vrij arbeid te verrichten. Eiser wenst daarom een vergunning onder de beperking “het verrichten van arbeid”.
4.2
In het bestreden besluit heeft verweerder aangevoerd dat eiser indien hij een vergunning onder een andere beperking wenst, een nieuwe aanvraag in kan dienen. Gelet op de vermelding “arbeid vrij toegestaan, geen tewerkstellingsvergunning vereist” bestaat er geen belemmering om arbeid in loondienst te verrichten. In het verweerschrift heeft verweerder daaraan toegevoegd dat de verleende beperking voortvloeit uit het feit dat het om een verlengingsaanvraag gaat. Bovendien kent artikel 3.4 van het Vb 2000 niet een generieke beperking voor het verrichten van arbeid. Het hanteren van nationale termen mag, mits het nuttig effect van de richtlijn gehandhaafd wordt. Dat is het geval nu eiser na een jaar vrije toegang heeft tot de arbeidsmarkt.
4.3
De rechtbank overweegt allereerst dat artikel 3.4 van het Vb 2000 er niet aan in de weg staat een vergunning te verlenen onder de beperking “het verrichten van arbeid”. Het vierde lid (thans derde lid) biedt daarvoor de grondslag.
Niet in geding is dat het eiser, nu hij meer dan een jaar over een verblijfsvergunning beschikt, toegestaan is om vrijelijk arbeid als zelfstandige en in loondienst te verrichten. Aan de orde is of de aan hem verleende vergunning hem daarin beperkt en of daarmee het nuttig effect van artikel 21 van de Richtlijn langdurig ingezetenen verloren gaat.
De rechtbank is van oordeel dat de beperking waaronder de vergunning is verleend, te weten “arbeid als zelfstandige” met de nadere omschrijving “als restauranthouder” door de nadere omschrijving tot een beperking leidt. Verweerder stelt zich weliswaar op het standpunt dat elke arbeid als zelfstandige is toegestaan, maar dit blijkt niet uit de verleende vergunning. Indien eiser een ander bedrijf zou willen starten belemmert hem dat, bijvoorbeeld bij het aangaan van verplichtingen. Het aanvragen van een nieuwe vergunning acht de rechtbank eveneens een belemmering. Verder houdt ook de arbeidsaantekening “arbeid vrij toegestaan, geen tewerkstellingsvergunning vereist” een beperking in. Weliswaar kan eiser overal werk in loondienst verrichten, maar hij kan dit slechts zolang hij voldoet aan de beperking “arbeid als zelfstandige”. Dat betekent dat hij niet uitsluitend arbeid in loondienst kan gaan verrichten.
De rechtbank volgt niet het betoog van verweerder dat het feit dat het om een verlenging van de vergunning gaat, ertoe leidt dat aan eiser onder dezelfde beperking en nadere omschrijving een vergunning dient te worden verleend. Verweerder dient het nationale recht richtlijnconform toe te passen. Dat betekent in dit geval dat verweerder een vergunning had moeten verlenen onder een beperking die het vrij uitoefenen van arbeid in loondienst en arbeid als zelfstandige mogelijk maakt. De door eiser voorgestelde beperking “het verrichten van arbeid” biedt die mogelijk. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit op dit punt niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
5.
Eisers hebben voorts aangevoerd dat verweerder hen ten onrechte niet heeft gehoord. De rechtbank stelt vast dat eiser in bezwaar dezelfde gronden heeft aangevoerd als in beroep. Uit de overwegingen 1 en 4.3 volgt dat van kennelijk ongegronde bezwaarschriften geen sprake is. Verweerder heeft dan ook ten onrechte afgezien van het horen van eisers. Daarom is het besluit ook in zoverre onvoldoende zorgvuldig genomen en onvoldoende gemotiveerd.
6.
De conclusie is dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2, 7:2, eerste lid en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
8.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.888 ,-- (2 keer 1 punt voor het indienen van de bezwaarschriften, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,--, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,-- (zegge: honderd en zesenvijftig euro) aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.888,-- (zegge: achttienhonderd en achtentachtig euro), te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. Gijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M. de Buur, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 september 2013.
De griffier is buiten staat te tekenen
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.:JvG
Coll.: MdJ
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.