ECLI:NL:RBDHA:2013:18647

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2013
Publicatiedatum
15 januari 2014
Zaaknummer
09/857132-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op slachtoffer met vuurwapen en verbergen van het lijk

Op 9 december 2013 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag op [slachtoffer] en het verbergen van diens lijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 6 februari 2013 in Den Haag opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door met een vuurwapen een kogel door zijn hoofd te schieten. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van voorbedachte raad, maar dat de verdachte wel opzettelijk handelde. De verdachte had het vuurwapen meegenomen naar de woning van [medeverdachte 1], waar een conflict met [slachtoffer] plaatsvond. Tijdens een verhitte discussie is het vuurwapen afgegaan, wat leidde tot de fatale schotwond. De rechtbank achtte het aannemelijk dat de verdachte het wapen op [slachtoffer] richtte en dat het schot opzettelijk was, ondanks de verdediging dat het een ongeluk was.

Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan het samen met anderen verbergen van het lijk van [slachtoffer]. Na de fatale schietpartij hebben de verdachte en zijn medeverdachten het lichaam in plastic gewikkeld en naar een andere locatie vervoerd, met de intentie om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhullen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het wegvoeren van een lijk, wat een strafbaar feit is volgens de Nederlandse wet.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 10 jaar op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden. De verdachte had eerder geen soortgelijke veroordelingen, maar zijn vlucht naar de Dominicaanse Republiek na de feiten werd als verzwarend beschouwd. De rechtbank benadrukte dat de gepleegde delicten niet alleen de nabestaanden, maar ook de samenleving als geheel schaden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/857132-13
Datum uitspraak: 9 december 2013
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats 1],
adres: [adres 1],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [penitentiaire inrichting].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 25 november 2013.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.M. Gruppelaar en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. A.H. Westendorp, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.
De nabestaanden van het slachtoffer hebben ter terechtzitting gebruik gemaakt van het spreekrecht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 februari 2013 te Den Haag, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een kogel door het hoofd van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 289 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 06 februari 2013 te Den Haag, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, zich roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen, door een doorgeladen vuurwapen in handen te hebben en/of (vervolgens) met dat vuurwapen een slaande beweging te maken in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] terwijl hij zijn vinger aan de trekker had, waardoor het vuurwapen is afgegaan, waardoor het aan zijn/hun schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zodanig letsel, te weten één schotwond in het hoofd, althans het lichaam, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
art 307 lid 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 6 februari 2013 tot en met 8 februari 2013 te Den Haag en/of Bergambacht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, het lijk van [slachtoffer] heeft verborgen en/of weggevoerd en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen;
art. 151 Wetboek van Strafrecht
art ** Modelverordening van overige publiekrechtelijke lichamen
3.
hij op of omstreeks 6 februari 2013 te Den Haag een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool, althans een vuurwapen, en/of munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie

3.Voorvragen

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de procedure inzake de uitzetting en de daaropvolgende aanhouding van verdachte onrechtmatig is geweest, omdat de Nederlandse marechaussee op het grondgebied van de Dominicaanse Republiek een bijdrage heeft geleverd aan een kennelijke uitzetting van verdachte, terwijl uit het dossier niet blijkt van enige rechtmatige basis dan wel formele titel daarvoor. De uitzetting heeft het effect van uitlevering bewerkstelligd, terwijl aan verdachte de rechten die hem in dat kader zouden toekomen, zijn onthouden. Door van dit “prima facie” onrechtmatig optreden van de Dominicaanse autoriteiten gebruik te maken, heeft het openbaar ministerie zodanig onrechtmatig jegens verdachte gehandeld, dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt van de raadsman betwist onder verwijzing naar een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 februari 2012 (LJN BV6305). Zij heeft daarbij aangevoerd dat jegens verdachte een Europees arrestatiebevel was uitgevaardigd. Voor de Dominicaanse Republiek was dit – ook gelet op het feit dat verdachte illegaal in de Dominicaanse Republiek verbleef omdat zijn toeristenvisum was verlopen – reden om hem uit te zetten. De Nederlandse Staat vond het onverantwoord om een van moord verdacht persoon onbegeleid op het vliegtuig te laten zetten, vanwege de vrees dat hij bijvoorbeeld het vliegtuig zou kapen en zou eisen om naar een land te vliegen dat geen uitleveringsverdrag met Nederland heeft. Derhalve is voor de veiligheid van de medepassagiers besloten om verdachte onder begeleiding van de Nederlandse marechaussee naar Curaçao te vliegen, alwaar hij op basis van een rechtshulpverzoek is aangehouden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie op 14 mei 2013 een verzoek tot uitlevering van verdachte aan de Dominicaanse Republiek heeft gedaan (Verdachtendossier, blz. 627 ev.). Uit het dossier blijkt niet dat daarop is beslist door de autoriteiten van de Dominicaanse Republiek. Uit de uiteenzetting die de officier van justitie ter terechtzitting heeft gegeven, volgt dat de autoriteiten van de Dominicaanse Republiek kennelijk autonoom hebben besloten tot uitzetting van verdachte. De rechtmatigheid van deze uitzetting staat niet ter beoordeling aan de Nederlandse rechter. Voorts is niet aangevoerd of gebleken dat verdachte door de uitzetting in enig door Nederland rechtens te respecteren belang is geschaad. Tot slot is ook niet gebleken dat door een naar Nederlands recht als onrechtmatig optreden te beoordelen interventie van enige Nederlandse autoriteit de Dominicaanse autoriteit tot uitzetting is overgegaan.
Nu niet is gebleken van enig vormverzuim in het voorbereidend onderzoek waardoor de beginselen van een behoorlijke procesorde zijn geschonden, acht de rechtbank het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.

4.Bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding [1]
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de volgende feiten op grond van de gebezigde bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op vrijdag 8 februari 2013 omstreeks 07.50 uur werd door een getuige aan de meldkamer van politie Hollands Midden gemeld dat zij op de [adres 2] te Bergambacht een lichaam langs de rivieroever had zien liggen. Het ter plaatste gekomen politiepersoneel trof ter hoogte van [adres 2] het lichaam van een man aan, die in de berm onder aan de dijk lag. Door het ter plaatse gekomen ambulancepersoneel werd vastgesteld dat de man was overleden. [2] Op basis van het dactyloscopisch signalement van het lichaam is het slachtoffer geïdentificeerd als [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats 2]. [3]
Tijdens de gerechtelijke sectie is gebleken dat het slachtoffer is overleden als gevolg van een schotverwonding, hoogstwaarschijnlijk van links naar rechts dwars door het hoofd met een inschot aan de linkerzijkant boven het linkeroog en een uitschot aan de rechterzijkant achter het rechteroor. [4]
Door het Nederlands Forensisch Instituut is een schotrestenonderzoek uitgevoerd op twee huiddelen die zijn uitgenomen tijdens de sectie. Bij dit onderzoek zijn geen sporen aangetroffen die wijzen op een opgezet schot. De bevindingen van het onderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer de schootsafstand groter is dan 5 centimeter en waarschijnlijker wanneer de schootsafstand groter is dan 10 centimeter. [5]
Op de grond naast van het lichaam is onder andere een zwart ingeklapt zakmes aangetroffen. [6] Op dit mes is het DNA-profiel van [persoon] aangetroffen. [7]
Na uitgebreid onderzoek van de politie zijn als verdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en verdachte naar voren gekomen. Deze verdenking werd vooral gevoed door de verklaring van [persoon] over hun betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] en de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [slachtoffer], waaruit bleek dat hij op
6 februari 2013 om 19.59 uur voor het laatst telefonisch contact had gehad met het telefoonnummer van [medeverdachte 1], waarbij een zendmast werd aangestraald in de buurt van de woning van [medeverdachte 1] aan de [adres 3] te [woonplaats]. [8] Tevens bleek dat het telefoonnummer van verdachte kort hiervoor - om respectievelijk 19.23 uur en 19.35 uur - naar [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] had gebeld. [9] Bovendien was de auto van [slachtoffer] op
12 februari 2013 aangetroffen in de [straat 1], om de hoek van de [adres 3]. [10]
[medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en verdachte hebben uiteindelijk verklaard dat zij op de avond van 6 februari 2013 aanwezig waren in de woning van [medeverdachte 1] aan de [adres 3] en dat [slachtoffer] daar als gevolg van een door verdachte afgevuurd pistoolschot om het leven is gekomen.
De zaak draait om de vraag of sprake is van moord dan wel doodslag (feit 1 primair) of van een ongeluk en dus dood door schuld (feit 1 subsidiair) en of daarbij sprake was van medeplegen tussen verdachte en [medeverdachte 1]. Aan verdachte is tevens ten laste gelegd dat hij samen met anderen het lijk van [slachtoffer] heeft verborgen, weggevoerd en/of weggemaakt (feit 2). Ook is aan hem het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie ten laste gelegd (feit 3).
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem onder 1 primair (doodslag), 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair (moord/doodslag) ten laste gelegde, omdat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het schieten met het wapen op [slachtoffer]. Verdachte heeft met het wapen op het hoofd van [slachtoffer] geslagen, waarbij het wapen is afgegaan. Daaruit volgt dat sprake was van een ongeluk zoals onder 1 subsidiair (dood door schuld) ten laste is gelegd. Ten aanzien van dit feit heeft de raadsman ontslag van alle rechtsvervolging bepleit op grond van noodweer, welk verweer hierna onder punt 6 zal worden besproken.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde, omdat geen sprake is van het wegmaken van het lijk met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen, omdat het lijk is achtergelaten op een plek waar dit waarneembaar was. Subsidiair heeft de raadsman vrijspraak bepleit omdat sprake is van vrijwillige terugtred en dus geen voltooid delict zoals bedoeld in artikel 151 Sr.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 3 ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard.
4.4
De beoordeling van de tenlastelegging
[persoon] heeft verklaard dat verdachte op 9 of 10 februari 2013 aan hem heeft verteld dat hij op 6 februari 2013 met [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [slachtoffer] in de woning van [medeverdachte 1] was. Verdachte heeft aan hem verteld dat gedurende het eten een discussie ontstond over een asbak, waarna [slachtoffer] zich onhebbelijk begon te gedragen en niet bleef zitten. Verdachte is toen opgestaan met een pistool in zijn hand. Hij richtte vol bravoure op [slachtoffer], omdat hij wilde dat [slachtoffer] weer ging zitten. Toen heeft hij [slachtoffer] per ongeluk dood geschoten. [11]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij op 6 februari 2013 omstreeks 19.30-20.00 uur met verdachte en [medeverdachte 2] in zijn woning was omdat hij hen had uitgenodigd voor een etentje. Om 21.00 uur had [medeverdachte 1] een afspraak met [slachtoffer] om een oud conflict op te lossen, waarna de leiding van motorclub Satudarah kon beslissen of [slachtoffer] lid kon worden van de club. Toen [slachtoffer] belde om te vragen of de afspraak eerder kon, heeft [medeverdachte 1] [slachtoffer] bij hem thuis uitgenodigd. [medeverdachte 1] en [slachtoffer] hebben vervolgens aan tafel zitten praten, waarbij verdachte ook aan tafel bleef zitten. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij op een gegeven moment een asbak ging legen en dat hij vervolgens terugliep naar de plek waar hij had gezeten. Toen hij naast [slachtoffer] stond te praten met de asbak nog in zijn handen, zei [slachtoffer]: “Wat ben je nou aan het doen? Wil je mij slaan met die asbak ofzo?”. [medeverdachte 1] zag dat [slachtoffer] opstond en dat verdachte direct hierop opvloog en een pistool pakte. [slachtoffer] maakte zich vervolgens groot en zei: “Wat wil je nou? Schiet me maar neer hoor”. [medeverdachte 1] zag dat verdachte op [slachtoffer] afkwam met het wapen in zijn hand. [medeverdachte 1] zag dat verdachte met zijn arm een beweging maakte alsof hij [slachtoffer] op zijn hoofd wilde gaan slaan met het pistool. Toen ging per ongeluk het pistool af en schoot hij [slachtoffer] door het hoofd. [12]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 6 februari 2013 omstreeks 19.00 uur in de woning van [medeverdachte 1] was. De avond ervoor had [medeverdachte 1] aan hem gevraagd of hij en [medeverdachte 2] kwamen eten. [medeverdachte 1] had toen ook verteld dat [slachtoffer] die avond zou komen om hun oude conflict op te lossen. [medeverdachte 1] had aan verdachte gevraagd of hij “een apparaat” kon regelen, omdat [slachtoffer] met wraakgevoelens kon komen en het bekend was dat [slachtoffer] “geladen” rond kon lopen. Verdachte had begrepen dat [medeverdachte 1] hiermee een pistool bedoelde. Hij had met [medeverdachte 1] afgesproken dat hij het pistool aan hem zou overdragen en na het eten weg zou gaan. Verdachte heeft vervolgens een pistool geleend en is de volgende avond naar de woning van [medeverdachte 1] gegaan met het pistool in mijn broeksband. Hij heeft het pistool niet aan [medeverdachte 1] overgedragen. [slachtoffer] kwam eerder dan gepland. Vervolgens hebben [medeverdachte 1] en [slachtoffer] aan tafel zitten praten, waarbij verdachte aan tafel bleef zitten. Op een gegeven moment liep het gesprek tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer] hoog op van [medeverdachte 1] kant. Verdachte zag dat [medeverdachte 1] een asbak ging legen, dat hij terug kwam lopen en dat hij [slachtoffer] met de asbak tegen zijn gezicht probeerde te slaan. Hierop stond [slachtoffer] op en ging verdachte ook staan. Verdachte pakte het pistool met zijn rechterhand, richtte dit op [slachtoffer] en zei: “ga zitten, neem die twee klappen, ga weg, betaal het geld en je bent welkom”. Verdachte zag dat [slachtoffer] zich vervolgens naar hem toe draaide en hoorde hem zeggen: “schiet dan, schieten, schieten, schiet maar”. Verdachte zag [slachtoffer] dreigend op hem af lopen met zijn handen naar voren richting het wapen. Daarop sprong verdachte omhoog en sloeg met zijn rechterhand. Verdachte was vergeten dat hij het pistool in zijn hand had en denkt dat hij zijn vinger om de trekker had. Op het moment dat hij [slachtoffer] in zijn gezicht raakte, ging het pistool af. [13]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij op 6 februari 2013 in de woning van [medeverdachte 1] zat te eten met [medeverdachte 1] en verdachte. Na ongeveer 10 minuten kwam [slachtoffer] binnen. [medeverdachte 2] is toen opgestaan en is op de bank gaan zitten WhatsAppen op zijn telefoon. [medeverdachte 1] is vervolgens in gesprek gegaan met [slachtoffer] en [medeverdachte 2] en verdachte bemoeidenzich hier niet mee. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] vervolgens een asbak ging legen, terug liep naar [slachtoffer] en dat toen ineens de sfeer omsloeg. [slachtoffer] vroeg aan [medeverdachte 1]: “wil je me slaan ofzo?”. [slachtoffer] stond op en stond te zwaaien met zijn armen. [medeverdachte 2] zag dat verdachte ook opstond en een pistool in zijn hand had. [medeverdachte 2] hoorde verdachte zeggen dat [slachtoffer] moest gaan zitten. [slachtoffer] zei vervolgens: “schiet dan, schiet dan”. [medeverdachte 2] wilde op dat moment zijn telefoon afsluiten om vervolgens te kunnen gaan sussen en keek dus even naar beneden. Vervolgens hoorde hij een knal en toen hij opkeek, zag hij [slachtoffer] liggen. [14]
Feit 1
Moord?
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat uit het dossier niet volgt dat sprake is van voorbedachte raad waarbij de verdachte(n) na ‘kalm beraad en rustig overleg’ [slachtoffer] van het leven heeft/hebben beroofd. Verdachte zal dan ook van het onder 1 primair (impliciet primair) ten laste gelegde moord worden vrijgesproken.
Doodslag of dood door schuld?
Op 15 oktober 2013 is in de woning van [medeverdachte 1] een reconstructie gehouden waarbij [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en verdachte met behulp van acteurs hebben nagespeeld hoe het schietincident volgens hen is verlopen. De beelden van deze reconstructie zijn op DVD aan het dossier toegevoegd en delen daarvan zijn ter terechtzitting getoond. De versies van verdachte en [medeverdachte 1] komen overeen met hun zojuist beschreven verklaringen. [medeverdachte 2] heeft tijdens de reconstructie verklaard dat hij [slachtoffer] hoorde zeggen: “wil je me schieten, schiet dan” en dat hij vervolgens opkeek, waarbij hij [verdachte] met een gestrekte arm met het wapen op het hoofd van [slachtoffer] gericht zag staan. Voorts heeft [medeverdachte 2] verklaard dat hij naar beneden op zijn telefoon keek en dat hij vervolgens een knal hoorde, zodat hij het moment dat het wapen afging niet heeft waargenomen.
De rechtbank overweegt dat de andere twee scenario’s, van verdachte en [medeverdachte 1], in de kern overeenkomen op het punt dat verdachte met het pistool in zijn hand sloeg en dat dit afging op het moment dat hij het hoofd van [slachtoffer] raakte.
Dit scenario is evenwel niet aannemelijk geworden, nu het zich niet verdraagt met de resultaten van de sectie en het schotrestenonderzoek. Uit het sectierapport blijkt dat het inschot bij [slachtoffer] op een hoogte van 190 centimeter van de voetzolen was en het uitschot op een hoogte van 177 centimeter van de voetzolen. Tussen [slachtoffer] en verdachte bestond een aanzienlijk lengteverschil. [slachtoffer] was 192 centimeter lang en verdachte is (volgens zijn verklaring ter terechtzitting) hooguit 174 centimeter lang. Gezien dit lengteverschil acht de rechtbank niet aannemelijk dat, bij een staande positie van beiden, verdachte [slachtoffer] op een hoogte van 190 centimeter door het hoofd zou kunnen schieten en het pistool daarbij kennelijk ook nog van boven naar beneden was gericht, nu het uitschot lagerligt. Ook met het maken van een sprongetje, zoals door verdachte en [medeverdachte 1] verklaard, acht de rechtbank dit niet aannemelijk. De rechtbank ziet zich hierbij gesteund door de beelden van de reconstructie, waarbij de effecten van het lengteverschil tussen [slachtoffer] en verdachte nadrukkelijk naar voren komen.
Voorts zijn er bij het schotrestenonderzoek geen sporen aangetroffen die wijzen op een schootsafstand van minder dan 5 centimeter. De conclusie uit het onderzoek is dat de bevindingen van het onderzoek
veel waarschijnlijkerzijn wanneer de schootsafstand groter is dan 5 centimeter en dat zij
waarschijnlijkerzijn wanneer de schootsafstand groter is dan 10 centimeter. Dat het vuurwapen per ongeluk zou zijn afgegaan toen dit het hoofd van [slachtoffer] raakte, verdraagt zich niet met dit onderzoeksresultaat.
Wat de ware toedracht van de dood van [slachtoffer] wel is, is de rechtbank niet duidelijk geworden. Evenwel kan het, gelet op het voorgaande, naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat verdachte vanaf een afstand op [slachtoffer] heeft geschoten. Naar haar uiterlijke verschijningsvorm betekent dit dat verdachte vol opzet op de dood moet hebben gehad.
Hierbij neemt de rechtbank tevens nog in aanmerking dat volgens [persoon] verdachte tegen hem heeft verklaard dat hij vol bravoure op [slachtoffer] richtte en dat het pistool toen per ongeluk afging. Over het slaan met het wapen blijkt uit deze verklaring niets.
De rechtbank merkt daarbij op dat verdachte steeds heeft verklaard dat het een ongeluk was. Uit de verklaring van [persoon] volgt ook dat verdachte dit kort na het schietincident heeft gezegd. De rechtbank gaat er echter vanuit dat verdachte hiermee heeft willen zeggen dat hij niet het vooropgezette plan had om [slachtoffer] dood te schieten, maar dit wil niet zeggen dat geen sprake kan zijn van opzet op de dood.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd en dat hij zich derhalve schuldig heeft gemaakt aan doodslag, zoals onder 1 primair (impliciet subsidiair) ten laste is gelegd. Nu uit het dossier niet volgt dat sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] en verdachte ten aanzien van het moment waarop verdachte het wapen richtte en [slachtoffer] dood schoot, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van medeplegen.
Feit 2: verbergen, wegvoeren en/of wegmaken van het lijk
[medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en verdachte hebben verklaard dat [medeverdachte 1] en verdachte het lichaam van [slachtoffer] kort na zijn overlijden in een stuk plastic en lakens hebben gerold en daaromheen startkabels en een sleepkabel hebben gebonden. Even later hebben [medeverdachte 1], verdachte en [medeverdachte 2] het lichaam vanuit de woning naar beneden getild en in een bestelauto gelegd. Verdachte is vervolgens met de auto naar de [straat 2] gereden en heeft de auto tegenover het clubhuis van Satudarah geparkeerd. De volgende dag hebben [medeverdachte 1], verdachte en [medeverdachte 2] elkaar in het Zuiderpark ontmoet en hebben toen besproken wat ze met het lichaam zouden doen. Die avond zijn [medeverdachte 1] en verdachte in de bestelauto met daarin het lichaam van [slachtoffer] vanaf de [straat 2] naar de [adres 2] in Bergambacht gereden. Daar hebben ze het lichaam uit de auto gehaald en naar beneden gerold. Ze hebben de kabels doorgeknipt en -gesneden met een knijptang en een mes en hebben de lakens en het plastic eraf gehaald. Ze hebben het lichaam in de richting van de Lek geprobeerd te slepen, maar toen dit niet lukte, hebben ze het lichaam achtergelaten en zijn ze weggegaan. [15]
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het wegvoeren van een lijk. Op het moment dat [medeverdachte 1], verdachte en [medeverdachte 2] het lichaam van [slachtoffer] vanuit de woning naar de auto en vervolgens naar de [straat 2] brachten, stond bij ieder van hen het oogmerk op het verhelen van het feit en/of de oorzaak van het overlijden vast. Dit geldt ook voor de momenten daarna, in het Zuiderpark waar besproken is wat zij verder met het lichaam zouden doen, en op de avond waarop [medeverdachte 1] en verdachte naar Bergambacht zijn gereden en het lichaam hebben achtergelaten onderaan het talud van de [adres 2]-West. Het feit dat het lichaam daar vanaf de openbare weg waarneembaar was, doet niets af aan het feit dat zij het lichaam hebben weggevoerd. Nu sprake is van een voltooid delict acht de rechtbank het verweer inzake vrijwillige terugtred niet ter zake doende.
Feit 3: voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 6 februari 2013 een vuurwapen met munitie voorhanden heeft gehad.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
1.
op 6 februari 2013 te Den Haag, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen een kogel door het hoofd van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
2.
in de periode van 6 februari 2013 tot en met 8 februari 2013 te Den Haag en Bergambacht, tezamen en in vereniging met anderen, het lijk van [slachtoffer] heeft weggevoerd, met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen.
3.
op 6 februari 2013 te Den Haag een wapen van categorie III, te weten een pistool en munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad.
5. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

6.De strafbaarheid van de verdachte

6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, waardoor hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het verweer van de raadsman betwist, nu nergens uit blijkt dat [slachtoffer] verdachte heeft aangevallen. Uit de verklaring van verdachte volgt dat [slachtoffer] op verdachte is afgelopen met zijn handen op het wapen gericht, kennelijk om deze te proberen af te pakken, maar dit kan niet worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich diende te verdedigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen is de ware toedracht van de dood van [slachtoffer] en wat hieraan vooraf is gegaan, niet bekend geworden. Als het echter zo gegaan is als verdachte heeft verklaard, is verdachte met een pistool op [slachtoffer], die niet was gewapend, afgekomen en heeft verdachte zichzelf derhalve in een situatie gebracht waarin [slachtoffer] heeft geprobeerd om het pistool te pakken. In een dergelijke situatie komt aan verdachte geen beroep op noodweer toe.
Derhalve acht de rechtbank verdachte ten aanzien van de doodslag strafbaar. Voort acht de rechtbank verdachte ten aanzien van de overige feiten strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van de strafoplegging.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is bewust ter beveiliging van medeverdachte [medeverdachte 1] met een geladen vuurwapen naar een woning gegaan, terwijl hij wist dat daar een gesprek zou plaatsvinden dat uit de hand zou kunnen lopen. Vervolgens heeft verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven beroofd, door met een vuurwapen een kogel door zijn hoofd te schieten. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan één van de zwaarste misdrijven die de Nederlandse strafwet kent. Hij heeft het slachtoffer het meest fundamentele recht, zijn recht om te leven, ontnomen. De rechtbank gaat in de bewezenverklaring weliswaar niet uit van voorbedachte raad bij verdachte, maar neemt in haar overweging wel mee dat hij vooraf rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat hij het wapen (ter afdreiging) zou gebruiken en dat dus sprake was van een tevoren ingecalculeerd risico.
Verder heeft verdachte, om ontdekking van de door hem begane doodslag te voorkomen, samen met anderen het lichaam van het slachtoffer weggevoerd. Hiertoe hebben zij het stoffelijk overschot verpakt in plastic en lakens in een bestelauto gelegd en een dag later naar de [adres 2] in Bergambacht gebracht. Daar heeft verdachte met één van zijn medeverdachten het lichaam in de Lek geprobeerd te gooien, maar omdat dat niet lukte hebben zij het lichaam achtergelaten.
Aan de nabestaanden is groot en onherstelbaar leed toegebracht. Hiervan getuigen ook de schriftelijke slachtofferverklaringen die ter terechtzitting door de zus en namens de moeder van het slachtoffer zijn voorgelezen. Delicten als de onderhavige, in het bijzonder de doodslag, zijn ook schokkend voor de samenleving. Ze brengen bij burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van zeer aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in aanmerking genomen dat verdachte na het plegen van de feiten naar de Dominicaanse Republiek is gevlucht en bewust heeft geprobeerd om uitlevering aan Nederland en derhalve vervolging en berechting te voorkomen.
Voorts heeft de rechtbank in overweging genomen dat verdachte blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 14 juni 2013 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft kennis genomen van een over verdachte opgemaakt reclasseringsadvies d.d. 15 augustus 2013, waarin wordt geconcludeerd dat verdachte tevreden was met zijn leven voordat het tenlastegelegde zich voordeed. Hij had geen vast werk meer in verband met fysieke klachten ten gevolge van een bedrijfsongeval, hij had wel een vast inkomen en een druk sociaal leven. Het grootste deel van zijn leven speelde zich af binnen de motorclub Satudarah. De reclassering kan de kans op recidive niet inschatten vanwege de specifieke omstandigheden en de aard van het delict en de verwachte duur van de op te leggen detentie.
Alles afwegend wordt de gevangenisstraf die de officier van justitie heeft geëist passend en geboden geacht.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 57, 151, 287 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26, 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
doodslag;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van een lijk wegvoeren, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden, te verhelen;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en munitie van categorie III;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaar;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R. Elkerbout, voorzitter,
mrs C. Mewe en C. Fetter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.N. Schrover, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 december 2013.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1620 2013019460 (onderzoek 163Foxtrot), van de regiopolitie Hollands Midden, met bijlagen (Map A t/m M).
2.Proces-verbaal sporenonderzoek, 4 maart 2013, Forensisch onderzoek blz. 6; Proces-verbaal van bevindingen, 8 februari 2013, blz. 47 en 48.
3.Dactyloscopische vergelijking, 11 februari 2013, Forensisch dossier blz. 79.
4.NFI-rapport Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, 13 februari 2013, Forensisch dossier blz. 87 t/m 98; Proces-verbaal, 15 februari 2013, Forensisch dossier blz. 81 t/m 85.
5.NFI-rapport Schotrestenonderzoek, 27 augustus 2013 (los).
6.Proces-verbaal sporenonderzoek, 4 maart 2013, Forensisch dossier blz. 8 t/m 11.
7.NFI-rapport Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek, 12 maart 2013, Forensisch dossier blz. 216 t/m 228.
8.Proces-verbaal van bevindingen, 13 februari 2013, blz. 65 t/m 70.
9.Proces-verbaal van bevindingen, 13 februari 2013, blz. 65 t/m 70; Proces-verbaal van bevindingen, 22 mei 2013, blz. 110 t/m 112.
10.Proces-verbaal Bevindingen aantreffen Renault Laguna, 13 februari 2013, blz. 60.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon], 29 mei 2013, blz. 530 t/m 535.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1], 4 juni 2013, blz. 576 t/m 605.
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], 11 juni 2013, blz. 681 t/m 697; Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], 13 juni 2013, blz. 699 t/m 718; Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], 18 juni 2013, blz. 720 t/m 736.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2], 25 juni 2013, blz. 761 t/m 763.
15.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1], 4 juni 2013, blz. 576 t/m 605; Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], 11 juni 2013, blz. 681 t/m 697; Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], 13 juni 2013, blz. 699 t/m 718; Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], 18 juni 2013, blz. 720 t/m 736; Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2], 25 juni 2013, blz. 761 t/m 763.