ECLI:NL:RBDHA:2013:18645

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 december 2013
Publicatiedatum
15 januari 2014
Zaaknummer
AWB 13-31458 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling met beperkte zelfredzaamheid en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 december 2013 uitspraak gedaan over de voortduring van de bewaring van eiser, een vreemdeling van Egyptische nationaliteit, die op 9 augustus 2013 in bewaring was gesteld. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de bewaring en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder, de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, eerder had geprobeerd eiser in een vrijheidsbeperkende locatie te plaatsen, maar dat eiser onvoldoende zelfredzaam was om daar te kunnen verblijven. Dit leidde tot de vraag of de voortduring van de bewaring tot en met 24 december 2013 nog gerechtvaardigd was. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring niet in strijd was met de Vreemdelingenwet en dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding, omdat de bewaring op 24 december 2013 op verantwoorde wijze was opgeheven. De rechtbank benadrukte het belang van coöperatief handelen door bestuursorganen in dergelijke situaties en concludeerde dat het toekennen van schadevergoeding een onjuist signaal zou zijn. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/31458

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 december 2013 in de zaak tussen

[eiser], geboren op [geboortedatum], van gestelde Egyptische nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. J. Bravo Mougán),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: G.I. Ramsaroep).

Procesverloop

Verweerder heeft op 9 augustus 2013 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de bewaring beroep ingesteld bij deze rechtbank. Daarbij is verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 december 2013. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.
Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2.
Vooropgesteld moet worden dat de rechtbank de maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 29 oktober 2013 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3.
Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is en dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt bij de voorbereiding van eisers verwijdering. Eiser wijst er op dat de Egyptische autoriteiten op 12 november 2013 te kennen hebben gegeven dat er onvoldoende informatie is om eisers nationaliteit vast te stellen. Na 12 november 2013 zijn er geen handelingen uitgevoerd ter voorbereiding van eisers verwijdering. Eiser is daarnaast van mening dat verweerder, gelet op eisers verstandelijke beperkingen met een IQ van 45, de bewaring moet opheffen op grond van een belangenafweging. Eiser beroept zich in dit verband op een in zijn opdracht uitgevoerd psychologisch onderzoek door[A], GZ-psycholoog. Van dat onderzoek heeft hij een rapportage van 2 december 2013 overgelegd. Daaruit volgt dat eiser wel een kalenderleeftijd van 23 jaar heeft, maar dat zijn ontwikkelingsleeftijd te vergelijken is met die van een jongen van vijf of zes jaar. Hij begrijpt niet veel van zijn situatie in detentie en dit maakt hem angstig en onzeker.
4.
Verweerder heeft in overleg met eisers gemachtigde ter zitting toegezegd dat de bewaring nog diezelfde dag, op 24 december 2013, wordt opgeheven en dat eiser wordt overgeplaatst naar een verblijfplaats bij het Leger des Heils. Daarvoor heeft de rechtbank ter zitting aanwijzingen gegeven en de zitting geschorst om verweerders gemachtigde in de gelegenheid te stellen contact op te nemen met de regievoerder en via die met de hulpofficier van justitie. Aanvankelijk heeft de rechtbank met partijen afgesproken dat de zitting na de tweede schorsing later die dag zou worden hervat, omdat de rechtbank de zaak te delicaat achtte om schriftelijk af te wikkelen. Nog voor het afgesproken tijdstip bleek de zaak al tot de feitelijke oplossing te zijn gekomen. De regievoerder heeft namelijk bewerkstelligd dat de plaatsing bij het Leger des Heils, die al door eisers gemachtigde in gang was gezet, werd bespoedigd en vergemakkelijkt, naar de rechtbank begrijpt, door middel van een zogeheten zorgpas. Daarom is de hervatting van de zitting niet doorgegaan en heeft de rechter, hoewel dat op zichzelf ongebruikelijk is, in aanwezigheid van verweerders gemachtigde telefonisch gesproken met eisers gemachtigde. In dat telefoongesprek heeft eisers gemachtigde verklaard dat verweerder de bewaring eerder dan 24 december 2013 had moeten opheffen en dat zij daarom aanspraak maakt op een schadevergoeding ten gunste van eiser.
5.
Uit de beschikbare stukken en het verhandelde ter zitting blijkt het volgende. De Egyptische autoriteiten hebben op 12 november 2013 te kennen gegeven dat er onvoldoende informatie beschikbaar om eisers nationaliteit vast te stellen. Daarnaast heeft verweerder op 16 december 2013 met eiser een vertrekgesprek gevoerd om hem te bewegen met nieuwe informatie te komen. De rechtbank overweegt dat er weliswaar geen laissez-passertraject loopt, maar dat van eiser mocht worden verwacht dat hij extra informatie over zijn identiteit en nationaliteit, zo mogelijk voorzien van bewijs, zou aanleveren. Eiser heeft niet gesteld dat hij daartoe niet in staat zou zijn. Omdat eiser wordt bijgestaan door een professionele gemachtigde, ziet de rechtbank in eisers beperkte verstandelijke vermogens geen aanleiding om zelfstandig, zonder daartoe strekkende beroepsgrond, ernaar onderzoek te doen of eiser ook daadwerkelijk in staat moet worden geacht nieuwe informatie te verstrekken. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een redelijk vooruitzicht op verwijdering heeft bestaan en dat verweerder voortvarend heeft gehandeld bij de voorbereiding van de verwijdering van eiser uit Nederland.
De rechtbank overweegt dat op grond van een belangenafweging de bewaring indien zij langer dan 24 december 2013 zou hebben voortgeduurd, onrechtmatig zou zijn geoordeeld. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het toekennen van schadevergoeding, omdat inmiddels is verzekerd dat de bewaring op 24 december 2013 is opgeheven. Dat betreft de strikt juridische beoordeling van het verzoek om schadevergoeding.
Daarnaast hecht de rechtbank er aan ook de volgende overwegingen aan die afwijzing van het verzoek om schadevergoeding ten grondslag te leggen. Ook dit deel van de motivering betreft uiteindelijk een juridisch oordeel, maar wordt mede ingegeven door de verantwoordelijkheid van partijen, inclusief hun gemachtigden, en van de rechtbank. Verweerder heeft op 6 december 2013 geprobeerd of eiser zou kunnen worden opgenomen in een vrijheidsbeperkende locatie (vbl), onder verantwoordelijkheid van het Centrale Orgaan opvang asielzoekers, zodat daarmee de bewaring op verantwoorde wijze zou kunnen worden opgeheven. Om daar te kunnen worden geplaatst, is nodig dat betrokkene zelfredzaam is. Uit onderzoek van de medische dienst van het detentiecentrum Zeist, waar eiser verbleef, volgde dat hij onvoldoende zelfredzaam is om zich te kunnen handhaven in een vbl. Op zichzelf beschouwd, roept die omstandigheid dat verweerder al op 6 december 2013 zocht naar een alternatief voor de bewaring de vraag op of voortduring van de bewaring tot en met 24 december 2013 nog gerechtvaardigd was. Verweerder stond echter voor een dilemma dat zich niet geheel tot een juridische puzzel laat reduceren. Het voortduren van bewaring kan alleen worden gerechtvaardigd door argumenten die verband houden met verwijdering naar een land buiten de Europese Unie of althans buiten Nederland. Voor het voorduren van bewaring uit een oogpunt van zorg over hoe het verder gaat met betrokkene is in de Vw strikt genomen geen plaats. Aan de andere kant zat verweerder met de situatie dat eiser nu eenmaal in bewaring zat en duidelijk was dat hij niet zo maar kon worden “geklinkerd”, zoals dat in het jargon heet. Eiser is onvoldoende zelfredzaam en heeft, blijkens het verlag van het vertrekgesprek op 16 december 2013, signalen van een neiging tot zelfdoding afgegeven. Die situatie is, zoals hiervoor besproken, uiteindelijk op 24 december tot een verantwoorde oplossing gekomen. Daarbij hebben op de dag van de zitting eisers gemachtigde, verweerders gemachtigde en de rechtbank gezamenlijk alles in het werk gesteld om nog diezelfde dag deze zaak tot die verantwoorde oplossing te brengen. Bij zo’n oplossing op grond van gezamenlijke inspanningen misstaat een schadevergoeding. Zeker is het zo dat de rechtbank uitspraak moet doen in het concrete haar voorgelegde geschil, maar in het meer algemene perspectief is van betekenis dat er een groot belang is dat bestuursorganen zich coöperatief en verantwoordelijk opstellen in het bereiken van een oplossing. Verweerder heeft in deze zaak zeker zo’n coöperatieve en verantwoordelijke opstelling laten zien. Ook in dat licht zou het toekennen van een schadevergoeding het onjuiste signaal zijn.
6.
Gelet op het voorgaande en artikel 96, derde lid, van de Vw is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring niet in strijd is geweest met de Vw. Ook bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat, bij afweging van de betrokken belangen, de maatregel in redelijkheid niet gerechtvaardigd is geweest.
7.
Het beroep is ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A. Verburg, rechter, in aanwezigheid van N. Dayerizadeh, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 december 2013.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.