In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 december 2013 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen. De zaak is behandeld naar aanleiding van verzoekschriften van de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, die zich bekommert om de zorg voor de minderjarigen. De minderjarigen, geboren in 2007 en 2009, zijn afkomstig uit een gezin dat door echtscheiding is ontbonden. De ouders, de heer A en mevrouw B, oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit, maar de kinderen verblijven feitelijk in pleegzorg vanwege de problematiek binnen het gezin.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling eerder is verlengd en dat de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarigen nog steeds aanwezig zijn. Bureau Jeugdzorg heeft aangegeven dat de kinderen in hun huidige pleeggezinnen een veilige en stabiele omgeving hebben, wat cruciaal is gezien hun kwetsbaarheid en de beschadigingen die zij hebben opgelopen door de problematiek van hun ouders. De ouders hebben verweer gevoerd tegen de verlenging van de uithuisplaatsing, waarbij de moeder heeft gepleit voor een terugplaatsing van de kinderen, terwijl de vader zich in grote lijnen achter haar verweer schaarde.
De kinderrechter heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De kinderrechter heeft benadrukt dat, hoewel de ouders betrokken zijn bij de minderjarigen, thuisplaatsing op dit moment niet aan de orde is. De beslissing houdt in dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing worden verlengd tot 10 januari 2015, met behoud van de betrokkenheid van Bureau Jeugdzorg. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.