ECLI:NL:RBDHA:2013:18582

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 december 2013
Publicatiedatum
9 januari 2014
Zaaknummer
12 / 26529
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging categoriale bescherming voor Ivoriaanse asielzoeker en beoordeling van 15c-situatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Ivoriaanse asielzoeker en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, welke was afgewezen door de staatssecretaris. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld in het licht van de beëindiging van de categoriale bescherming voor Ivoorkust en de vraag of er op het moment van de aanvraag sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Definitierichtlijn, die bescherming biedt aan personen die een reëel risico lopen op ernstige schade door willekeurig geweld in gewapende conflicten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de situatie in Ivoorkust ten tijde van de aanvraag niet voldeed aan de criteria voor een 15c-situatie. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er op het moment van de verlening van de vergunning een dergelijke situatie bestond. De rechtbank verwees naar verschillende ambtsberichten en rapporten die een verbetering van de veiligheidssituatie in Ivoorkust aangaven, ondanks dat er nog steeds sprake was van geweld en onveiligheid. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag voor de verblijfsvergunning moest worden afgewezen.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond op formele gronden, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op € 1.416,- werden vastgesteld. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om substantiële en actuele bewijsstukken te overleggen die de noodzaak voor bescherming onderbouwen, vooral in het licht van veranderende veiligheidsomstandigheden in hun land van herkomst.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats te Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/26529
[nummer]

uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[naam],

geboren op[geboortedatum 1] 1982, van Ivoriaanse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. R.S. Nandoe, advocaat te Amsterdam,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, rechtsopvolger van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. B.M. Kristel, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Procesverloop

Bij besluit van 27 april 2012 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 8 februari 2011 tot verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Op 20 augustus 2012 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2013. Eiser is vertegenwoordigd door mr. A. Spel, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was aanwezig R. Kamermans, als tolk in de Franse taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Bij beslissing van 29 januari 2013 heeft de rechtbank het onderzoek heropend teneinde de zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 27 augustus 2013. Eiser is bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. C.J. Tromp. Tevens was aanwezig R. Kamermans, als tolk in de Franse taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.
Eiser heeft op 5 juni 2003 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, deze is op 2 december 2003 afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Dit beroep is op 1 oktober 2004 ongegrond verklaard. Op 2 maart 2006 heeft eiser opnieuw een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Aan eiser is bij beschikking van 8 maart 2006 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van het toen geldende categoriale beschermingsbeleid geldend voor personen afkomstig uit Ivoorkust. De verblijfsvergunning was geldig van 28 november 2005 tot en met 28 november 2010, de datum waarop het categoriale beschermingsbeleid inzake Ivoorkust is beëindigd. Daarna gold tot en met 4 november 2011 een besluit- en vertrekmoratorium voor Ivoorkust. Op 8 februari 2011 heeft eiser de onderhavige aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 34, in samenhang met artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, omdat de grond voor verlening als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder d, van de Vw 2000, is komen te vervallen.
2.
Tussen partijen is in geschil of op het moment van de verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, dan wel op een later moment, andere dan categoriale rechtsgronden voor verlening van een verblijfsvergunning asiel bestonden.
3.1
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of verweerder heeft kunnen oordelen dat
ten tijde van de verlening van de verblijfsvergunningop 8 maart 2006 geen andere gronden bestonden om aan eiser een verblijfsvergunning asiel te verlenen.
3.2
Eiser stelt zich op het standpunt dat
ten tijde van de verlening van de verblijfsvergunningsprake was van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn 2004/83/EG inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (Definitierichtlijn). Dat van een dergelijke situatie sprake was, blijkt uit de brief van 30 november 2005 van de toenmalige Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie (de Minister) aan de Tweede Kamer waarbij het categoriaal beschermingsbeleid is ingesteld. Daarin staat vermeld dat de veiligheidssituatie in Ivoorkust slecht is en dat zowel het regeringsleger als de rebellengroepen zich schuldig maken aan mensenrechtenschendingen. Binnen Ivoorkust is volgens de Minister geen duurzaam veilig gebied aan te wijzen. Daarnaast is de bewegingsvrijheid zeer beperkt. Burgers kunnen zich in het algemeen niet aan de geweldssituatie onttrekken door elders in het land te verblijven. Ook wordt gewezen op de afhankelijkheid van de bevolking van (nood)hulp en op de UNHCR, die vanwege de slechte veiligheids- en mensenrechtensituatie in heel Ivoorkust tegen de gedwongen terugzending van uitgeprocedeerde Ivoriaanse asielzoekers naar Ivoorkust is.
3.3
Verder voert eiser aan dat verweerder toepassing dient te geven aan artikel 16, tweede lid, van de Definitierichtlijn, waarin staat vermeld dat bij beëindiging van de subsidiaire bescherming lidstaten in aanmerking dienen te nemen of de wijziging van de omstandigheden zo ingrijpend en niet voorbijgaand is dat de persoon die in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming niet langer een reëel risico op ernstige schade loopt.
3.4
Artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn beoogt bescherming te bieden in de uitzonderlijke situatie dat de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapend conflict dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat elke burger louter door zijn aanwezigheid in het desbetreffende land of gebied een reëel risico loopt op de in die bepaling bedoelde ernstige schade, in welke bescherming artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 voorziet. De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit niet is beoordeeld of
ten tijde van de verlening van de vergunningsprake was van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn (15c-situatie). Gelet hierop is sprake van een motiveringsgebrek en dient het besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd te worden. Verweerder heeft ter zitting verzocht om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank zal in het navolgende beoordelen of daartoe aanleiding bestaat.
3.5
Verweerder heeft ter zitting gesteld dat uit het Algemeen ambtsbericht van 9 november 2005 en de genoemde brief van de Minister aan de Tweede Kamer van 30 november 2005 niet blijkt dat zich op dat moment een 15c-situatie voordeed in Ivoorkust.
Bij de beoordeling of sprake is van een dergelijke situatie zal onder meer de methode van oorlogvoering, de wijdverbreidheid daarvan, de mate van het geweld en het aantal slachtoffers en ontheemden moeten worden betrokken. Verweerder verwijst in dit kader naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen inzake Elgafaji tegen Nederland
(17 februari 2009, ECLI:NL:XX:2009:BH3646) en de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in het arrest van 28 juni 2011 in de gevoegde zaken van Sufi en Elmi (ECLI:NL:XX:2011:BR5143). Verweerder heeft ter zitting de veiligheidssituatie in Ivoorkust toentertijd afgezet tegen de veiligheidssituatie in Irak ten tijde van het hoogtepunt van het geweld en waarvoor ook enige tijd een categoriaal beschermingsbeleid heeft gegolden maar evenmin een dergelijke uitzonderlijke situatie is aangenomen, en Mogadishu, waarvoor enige tijd wel een dergelijke uitzonderlijke situatie is aangenomen in de jurisprudentie.
Wat Irak betreft vonden volgens openbare bronnen op het hoogtepunt van het geweld in 2007/2008 dagelijks 160 ernstige veiligheidsincidenten plaats, was in die periode sprake van ronduit willekeurig geweld en waren er in 2006 al meer dan 34.000 burgerslachtoffers gevallen. In 2007 waren er zelfs gemiddeld 100 burgerslachtoffers per dag. Verweerder stelt dat hieruit blijkt dat de veiligheidssituatie in Irak in die tijd nog ernstiger was dan die in Ivoorkust ten tijde van de verlening van de vergunning, terwijl ten aanzien van Irak in jurisprudentie nimmer een 15c-situatie is aangenomen.
Ten aanzien van Mogadishu blijkt uit alle openbare bronnen dat burgers slachtoffers waren in kruisvuren en willekeurige bombardementen en dat er frequente aanvallen op burgerlijke doelen plaatsvonden. Als gevolg hiervan waren er 20 tot 50 burgerslachtoffers per week. Sinds begin 2010 zijn er duizenden burgerslachtoffers gevallen en waren er honderdduizenden ontheemden die een groot percentage van de gehele bevolking uitmaakten. Deze situatie is als dusdanig ernstig beoordeeld dat sprake was van een 15c-situatie.
Afgezet tegen de veiligheidssituatie in Ivoorkust zoals die blijkt uit de brief van de minister en het ambtsbericht van november 2011, wordt die hele hoge standaard niet gehaald, zo stelt verweerder. Uit het ambtsbericht van 9 november 2005 blijkt weliswaar dat de veiligheidssituatie onvoorspelbaar en breekbaar was en dat er burgerslachtoffers vielen, maar er was geen sprake van een zodanige mate van geweld dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeerde naar Ivoorkust door zijn enkele aanwezigheid een reëel risico liep op schending van artikel 3 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Voorts wijst verweerder op het aantal ontheemden in Ivoorkust, dat wordt geschat op 300.000 tot 500.000. Dit is weliswaar een groot aantal, maar afgezet tegen een totale bevolking van 21 miljoen inwoners, betrof dit slechts 2,5 % op het hoogtepunt van het geweld.
4.1 De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 25 november 2010 (LJN: BO6339), waarin de Afdeling benadrukt dat de beoordeling van de vraag of terugkeer naar het land van herkomst van een bijzondere hardheid is, in welk geval artikel 29, eerste lid, onder d, van de Vw 2000 een grondslag voor vergunningverlening vormt, moet worden onderscheiden van de beoordeling of sprake is van een 15c-situatie, in welk geval artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw 2000 bescherming biedt. De rechtbank leidt hieruit af dat wanneer sprake is van een categoriaal beschermingsbeleid, daaruit nog niet per definitie volgt dat sprake is van een 15c-situatie.
4.2
Voorts is de rechtbank met verweerder van oordeel dat het aan eiser is om zijn stelling, dat
ten tijde van de verlening van de vergunningsprake was van een 15c-situatie, nader en voldoende te onderbouwen. De rechtbank is van oordeel dat eiser daarin niet is geslaagd. De rechtbank overweegt dat in het ambtsbericht van november 2005 staat vermeld dat ondanks dat de wapenstilstand heeft standgehouden, de veiligheidssituatie in Ivoorkust onvoorspelbaar en breekbaar is, dat algemeen heersende onveiligheid volgens VN-gezant Schori aan de orde van de dag is en dat Human Rights Watch in mei 2005 sprak van een voortdurende toename van het aantal incidenten van geweld jegens burgers. Concrete aantallen van burgerslachtoffers worden in het ambtsbericht niet genoemd. Wel worden incidenten beschreven waarbij tientallen slachtoffers vielen en duizenden personen op de vlucht sloegen. Ten aanzien van het aantal ontheemden lopen de schattingen uiteen van 355.000 in februari 2005 tot 500.000 in juni 2005. Veel ontheemden wonen niet in opvangkampen maar bij familie of kennissen. In omringende landen bevinden zich enkele tientallen duizenden Ivoriaanse vluchtelingen, van wie vele ook weer naar Ivoorkust zijn teruggekeerd. Veel van de honderdduizenden immigranten die in Ivoorkust verbleven, zijn eveneens gevlucht.
4.3
Eiser heeft de inhoud van voornoemd ambtsbericht niet (gemotiveerd en onderbouwd) betwist. Gelet op de door verweerder ter zitting gegeven toelichting en de vergelijking met de situaties in Irak en Mogadishu, is de rechtbank van oordeel dat verweerder het motiveringsgebrek voldoende heeft hersteld. Eisers ter zitting ingenomen stelling dat de verwijzing naar de situatie in Irak niet opgaat, omdat het in dat geval niet om geheel Irak maar Centraal-Irak ging, doet daar niet aan af, nu evenmin een 15c-situatie is aangenomen ten aanzien van een gedeelte van Irak.
Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat door eiser onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat
ten tijde van de verlening van de vergunningin Ivoorkust sprake was van een 15c-situatie. De beroepsgrond faalt.
4.4
Nu de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat
ten tijde van de verlening van de vergunninggeen sprake was van een 15c-situatie, is reeds daarom geen sprake van de situatie als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de Definitierichtlijn. Deze gevolgtrekking heeft eiser ter zitting onderschreven. Verweerder heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien om in dit geval toepassing te geven aan artikel 16, tweede lid, van de Definitierichtlijn.
5.1
Eiser voert voorts aan dat hem een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw 2000 moet worden verleend, aangezien er in Ivoorkust
ten tijde van het bestreden besluit op 27 april 2012 en thanssprake is van een 15c-situatie. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser in beroep de volgende documenten overgelegd:
1.
Artikel uit de Liberian Times van 6 september 2012;
2.
Bericht van Agence France-Presse (AFP) van 29 augustus 2012;
3.
Bericht van AFP van 17 augustus 2012;
4.
Bericht van Inter Press Service van 13 augustus 2012;
5.
Rapport van Human rights Watch ‘A long way from reconciliation’ van november 2012;
6.
Crackdown sparks rights abuse allegations van ecoi-net van 22 oktober 2012;
7.
Cote d’Ivoire, IDPs rebuilding lives amid a delicate peace van Norwegian Refugee Council van 28 november 2012;
8.
Rapport van de Secretaris-Generaal van de VN van 26 juni 2013;
9.
Amnesty International Jaarrapport 2013;
10.
Bericht van Human Rights Watch van 21 mei 2013;
11.
Bericht van Reliefweb van 13 mei 2013;
12. “
“Rapport de misson en Cote d’Ivoire” van de Franse overheid van november/december 2012;
13.
Bericht van IRIN van 25 april 2013;
14.
Executive Summary Country Report on Human Rights Practices 2012 van de US Department of State van 19 april 2013;
15.
Bericht van IRIN van 16 april 2013;
16.
Bericht van Reliefweb van 14 maart 2013;
17.
Bericht van Reliefweb over een bericht van AFP van 25 maart 2013;
18.
Bericht van AFP van 20 februari 2013;
19.
Bericht van AFP van 21 december 2013;
20.
Bericht van IRIN van 22 oktober 2012;
21.
Bericht van AFP van 21 oktober 2012;
22.
Bericht van IRIN van 25 juni 2013;
23.
Rapport van de Secretaris-Generaal van de VN van 28 juni 2013.
5.2
Eiser stelt dat uit de overgelegde stukken blijkt dat er nog steeds burgerslachtoffers in Ivoorkust vallen. Amnesty International zegt in haar Jaarrapport 2013 dat inwoners van Ivoorkust door de jarenlange situatie ontheemd zijn geraakt. Ten onrechte heeft verweerder gesteld dat het rapport niet ziet op burgers. Human Rights Watch merkt op dat ondanks de relatieve verbetering van de situatie er nog steeds heel veel problemen zijn, ook ten aanzien van burgers. Er hebben aanvallen op burgers plaatsgevonden. Na een verbetering is de situatie ook weer verslechterd. Wegens het groot aantal wapens dat in omloop is, de grootschalige mensenrechtenschendingen, de criminaliteit en het aanhoudend geweld jegens burgers is de situatie nog steeds instabiel, aldus eiser.
5.3
Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit het thematisch ambtsbericht van september 2011 blijkt dat de veiligheidssituatie in Ivoorkust vanaf mei 2011 langzaam is verbeterd en rustiger is geworden. Vanaf half augustus hebben zich relatief weinig geweldsincidenten meer voorgedaan en sinds half september 2011 zijn veel militairen die eerder het straatbeeld bepaalden weer gestationeerd in hun kazernes. Van belang is dat het algehele veiligheidsniveau in het grootste deel van het land door de VN als ‘moderate’ is aangemerkt. Het besluit- en vertrekmoratorium is daarom per 4 november 2011 opgeheven/niet verlengd. Uit het algemeen ambtsbericht van maart 2012 blijkt dat de situatie in Ivoorkust nog wel fragiel is en dat de spanning sinds december 2011 weer is opgelopen. Er is een VN-macht in Ivoorkust gestationeerd (ONUCI) om de situatie verder te stabiliseren. Uit de overgelegde stukken blijkt dat aan het einde van de zomer van 2012 aanvallen op militaire doelen hebben plaatsgevonden. Ook in het verkort ambtsbericht van 6 mei 2013 is deze heropleving van het geweld beschreven. Daarna is echter volgens hetzelfde ambtsbericht de situatie verbeterd.
5.4
Ter zitting heeft verweerder zich voorts op het standpunt gesteld dat uit het rapport van 26 juni 2013 van de VN Veiligheidsraad is af te leiden dat de situatie is verbeterd, al is het wel onrustig, maar dat vooral sprake is van geïsoleerde incidenten. Het jaarrapport van Amnesty International spreekt van 200 willekeurige arrestaties van onder meer leden van de FPI. Niet blijkt echter dat deze acties als zodanig specifiek op burgers zijn gericht.
Uit het stuk van Human Rights Watch van 21 mei 2013 blijkt dat de regering weinig vooruitgang boekt ten aanzien van het politiek geweld. Hieruit blijkt echter nog niet het bestaan van een 15c-situatie, aldus verweerder. Het bericht van Reliefweb van 13 mei 2013 ziet vooral op de re-integratie van voormalige soldaten. Zij eisen werk en geld van de overheid. Dit ziet niet op geweld tegen burgers. Ten aanzien van het rapport van de Franse overheid stelt verweerder dat hieruit geen nieuwe feiten blijken die niet ook al uit andere bronnen, zoals het verkorte ambtsbericht van mei 2013, blijken. Bovendien blijkt uit pagina 35 van dit rapport, dat niet is overgelegd, dat verschillende geïnterviewden zeggen dat de heropleving van het geweld in de zomer van 2012 tijdelijk was en dat geen sprake was van een duurzame situatie. De situatie is weer normaal geworden. Twee aanvallen vonden plaats in december 2012 maar dat is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van een 15c-situatie. Ten aanzien van de meerdere overgelegde berichten van IRIN, ReliefWeb en AFP stelt verweerder dat de daarin genoemde incidenten niet zien op een zodanig aantal slachtoffers of gekenmerkt worden door een zodanige wijdverspreidheid van geweld dat een 15c-situatie aan de orde is. Uit de Executive Summary van het Country Report 2012 van de US Department of State van 19 april 2013 blijkt voorts dat de Ivoriaanse overheid de
rule of lawwil herstellen en straffeloosheid wil aanpakken. Een wijdverbreide mate van geweld waarvan burgers slachtoffer worden, blijkt er niet uit. Uit het bericht van de secretaris-generaal van de VN van 28 juni 2013 maakt verweerder op dat gesproken wordt over 7.000 tot 8.000 mensen die tijdelijk ontheemd zijn. In hetzelfde rapport staat vermeld dat sprake is van minder aanvallen op het grensgebied met Liberia en dat de militaire situatie is verbeterd in Ivoorkust. Ook al zijn er nog steeds 80.000 vluchtelingen in buurlanden, de tijdelijkheid van de ontheemdheid, de verbetering van de humanitaire situatie in zijn algemeenheid en het gegeven dat volgens de website van UNOCHA vanaf januari 2013 al bijna 10.000 mensen zijn teruggekeerd, maakt volgens verweerder dat moet worden geconcludeerd dat de veiligheidssituatie weliswaar onvoorspelbaar en breekbaar is en er nog steeds burgerslachtoffers vallen, maar dat deze incidenten en het gebrek aan een gegarandeerde veiligheid onvoldoende zijn om een 15c-situatie aan te nemen.
5.5
De rechtbank concludeert uit de informatie die in deze procedure is overgelegd, dat de situatie in Ivoorkust
ten tijde van het bestreden besluit en thansweliswaar nog steeds precair is, maar dat sprake is van een langzame verbetering van de algehele veiligheidssituatie sinds de crisis in april 2011. Deze verbetering gaat gepaard met langzame stappen vooruit en soms met stappen achteruit. De door eiser overgelegde stukken geven naar het oordeel van de rechtbank geen ander beeld dan het meest recente ambtsbericht van mei 2013, waaruit naar het oordeel van de rechtbank niet valt af te leiden dat sprake is van een 15c-situatie. Uit dit ambtsbericht blijkt dat de situatie fragiel blijft, en dat er spanningen zijn tussen etnische groepen die onder druk van de politieke tegenstellingen, vaak gerelateerd aan conflicten over land, tot geweldsuitbarstingen hebben geleid. Zoals verweerder heeft opgemerkt, blijkt uit de overgelegde informatie dat met name sprake is van geïsoleerde incidenten, welke voorts vaak gericht zijn op militaire doelen, waarbij burgers wel het slachtoffer worden. Bij de incidenten die worden genoemd zijn enige tot enkele tientallen slachtoffers gevallen. De aanhoudende veiligheidsincidenten en langzame politieke verzoening bemoeilijken de inspanningen van de overheid om de
rule of lawte herstellen en de straffeloosheid aan te pakken, zo blijkt uit de Executive Summary Country Report on Human Rights Practices 2012 van de US Department of State van 19 april 2013. Ook is er nog steeds een groot aantal wapens in omloop. Over het algemeen is de humanitaire situatie aan het verbeteren, al blijkt uit het rapport van de Secretaris-Generaal van 28 juni 2013 dat er nog steeds 45.000 intern ontheemden en ruim 80.000 vluchtelingen in de buurlanden van Ivoorkust zijn. Aanvallen langs de Liberiaanse grens hebben voorts 7.000 tot 8.000 tijdelijk ontheemden veroorzaakt en in mei 2013 zijn 450 mensen naar Liberia gevlucht. Wel is er een stroom ontheemden begin 2013 teruggekeerd naar Ivoorkust, al werd dit bemoeilijkt door de onveiligheid in het westen van het land.
5.7
De rechtbank is gegeven het vorenstaande van oordeel dat ook ten aanzien van de periode vanaf het bestreden besluit tot aan heden, niet kan worden geoordeeld dat in Ivoorkust sprake is (geweest) van een 15c-situatie. Juist het gegeven dat ontheemden in 2013 terugkeerden naar Ivoorkust en de humanitaire en militaire situatie verbeterd is, maakt dat de hoge lat die 15c volgens de vaste jurisprudentie legt, niet gehaald wordt.
5.8
Gelet daarop heeft verweerder terecht geconcludeerd dat de algehele veiligheidssituatie in Ivoorkust geen grond voor vergunningverlening als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 vormt en de aanvraag daarom terecht afgewezen op grond van artikel 34, in samenhang met artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. De rechtbank ziet derhalve aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
6.
Omdat de rechtbank het beroep op formele gronden gegrond verklaart, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.416,- (1,5 punt voor het indienen van het beroepschrift en nadere gronden, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 472,--, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.416,-- (zegge: veertienhonderdzestien euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Sipkens, voorzitter, mrs. A.H. van Zutphen en Y.E. Schuurmans, rechters, in aanwezigheid van mr. C.E. van Diepen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 december 2013.
de griffier,
de rechter,
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: LvD
Coll.: MP
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.