ECLI:NL:RBDHA:2013:18581
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning en inreisverbod voor Azerbeidzjaner op grond van artikel 1F Vv
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2013 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een Azerbeidzjaan, tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van het 'buitenschuldbeleid', maar deze aanvraag werd afgewezen. Tevens werd hem een inreisverbod van tien jaar opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in Nederland verblijft sinds 2000 en dat er eerder al een besluit was genomen waarbij artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag op hem van toepassing werd verklaard. Dit besluit staat in rechte vast en vormt de basis voor de afwijzing van zijn aanvraag.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder zijn stelling dat hij staatloos is en niet kan terugkeren naar Azerbeidzjan, niet overtuigend geacht. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat hij geen Azerbeidzjaanse nationaliteit bezit. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde, wat de oplegging van het inreisverbod rechtvaardigt. De rechtbank heeft ook de medische situatie van eiser in overweging genomen, maar concludeert dat hij recht heeft op noodzakelijke zorg in Nederland, waardoor er geen schending van artikel 3 van het EVRM is.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, en de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning en het inreisverbod bevestigd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van de toepassing van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag en de gevolgen daarvan voor de verblijfsstatus van eiser.