In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 20 december 2013, wordt de zaak behandeld van een Turkse student die een aanvraag had ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en een verblijfsvergunning voor studie. De student had eerder leges van € 600,-- betaald, maar verzocht om restitutie, wat door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie werd afgewezen. De rechtbank had eerder in een andere zaak geoordeeld dat het hoge legesbedrag in strijd was met de Europese richtlijn 2004/114/EG, die de voorwaarden voor toelating van derde-landers voor studie regelt. In deze uitspraak werd echter geoordeeld dat het verlaagde legesbedrag van € 300,-- niet in strijd was met de richtlijn. De rechtbank overwoog dat de lidstaten leges mogen heffen, maar dat deze niet zo hoog mogen zijn dat ze de toegang voor studenten uit derde landen belemmeren. De rechtbank concludeerde dat het nieuwe bedrag van € 300,-- in overeenstemming was met de richtlijn en dat er geen reden was om te veronderstellen dat dit bedrag onoverkomelijk was voor de eiser. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een evenwichtige benadering van leges in relatie tot de doelstellingen van de studierichtlijn en de financiële haalbaarheid voor studenten.