ECLI:NL:RBDHA:2013:17982

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
AWB 13/13414, AWB 13/13415, AWB 13/13416 en AWB 13/13417
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielverzoek van stateloze eisers met twijfel aan nationaliteit en identiteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 december 2013 uitspraak gedaan in het kader van een asielverzoek van meerdere eisers die allen gesteld hebben stateloos te zijn. De eisers, die etnisch Armeens zijn, hebben in 2010 asiel aangevraagd in Nederland na een lange periode van verblijf in verschillende landen, waaronder Azerbeidzjan, Oekraïne en de Russische Federatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers geen documenten hebben overgelegd ter onderbouwing van hun nationaliteit en identiteit, wat hen in een nadelige positie heeft gebracht. De rechtbank oordeelt dat verweerder, de Immigratie- en Naturalisatiedienst, in redelijkheid heeft kunnen twijfelen aan de verklaringen van de eisers over hun staatloosheid. Dit oordeel is gebaseerd op eerdere uitspraken en de afwijzing van hun aanvragen voor de Armeense nationaliteit. De rechtbank concludeert dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij stateloos zijn en dat het asielrelaas ongeloofwaardig is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team vreemdelingenkamer
Zittingsplaats Arnhem
Registratienummers: AWB 13/13414, 13/13415, 13/13416 en 13/13417
Datum uitspraak: 3 december 2013

Uitspraak

Ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake

[eiser 1], eiser,

geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer],

[eiseres 1], eiseres,

geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer],
mede namens haar minderjarige kinderen
[naam],[geboortedatum], v-nummer [nummer]
en
[naam], [geboortedatum], v-nummer [nummer],

[eiser 2], eiser,

geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer],
en

[eiseres 2],

geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer],
allen gesteld stateloos,
hier na te noemen eisers,
gemachtigde mr. P.M. van der Roest,
tegen

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder (onder verweerder wordt tevens verstaan: de rechtsvoorganger(s) van de
Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie).

Het procesverloop

Op 21 juni 2010 hebben eisers een verblijfsvergunning asiel gevraagd. Op 4 maart 2011 heeft verweerder aan alle eisers een voornemen tot afwijzing kenbaar gemaakt, waartegen eisers op 31 maart 2011 zienswijzen hebben ingediend. De aanvragen zijn bij afzonderlijke besluiten van 7 april 2011 afgewezen. Hiertegen hebben eisers beroep ingesteld, welk beroep bij uitspraak van 2 februari 2012 door deze rechtbank, nevenzittingsplaats Middelburg, gegrond is verklaard. Verweerder is opgedragen nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Op 28 februari 2013 heeft verweerder aan eisers wederom voornemens tot afwijzing kenbaar gemaakt, waarop eisers op 27 maart 2013 zienswijzen hebben ingediend.
Bij besluiten van 25 april 2013 heeft verweerder de aanvragen wederom afgewezen.
Op 22 mei 2013 hebben eisers beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd
.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 2 september 2013. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. C.L.W. van Dort.

De beoordeling

1.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2.
Ter staving van hun asielrelaas hebben eisers, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht. Eisers zijn etnisch Armeens en hebben tot 1990 in Azerbeidjan gewoond, in de stad Baku. In 1990 zijn zij vanwege geweld uit Azerbeidzjan gevlucht, waarna zij in de Oekraïne en de Russische Federatie hebben verbleven. Na het uiteenvallen van de voormalige Sovjet-Unie hebben eisers niet het Russisch staatsburgerschap kunnen verkrijgen; zij zijn dan ook stateloos. Alleen [eiser 1] heeft zich volgens eisers enige malen tijdelijk kunnen registreren, zij het met voornamelijk valse papieren, zodat hij kon werken en een woning kon huren voor eisers. Als gevolg van hun illegale verblijf hebben eisers in de Russische Federatie dusdanige problemen ondervonden, dat zij op 3 juni 2010 naar Nederland zijn gevlucht.
3.
In de besluiten van 7 april 2011 heeft verweerder aannemelijk geacht dat eisers in 1990 uit Azerbeidzjan zijn vertrokken, maar niet dat eisers staatloos zouden zijn. Bij haar uitspraak van 2 februari 2012 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Middelburg,
op grond van de door eisers overgelegde brief van de Federale Migratie Dienst van
18 april 2011, waarin staat dat aan [eiser 1] het staatsburgerschap van de Russische Federatie is geweigerd, geoordeeld dat, uitgaande van die verklaring, moet worden aangenomen dat [eiser 1] niet de Russische nationaliteit bezit en dat rekening gehouden moet worden met de mogelijkheid dat geen van eisers de Russische nationaliteit. De rechtbank heeft daarin een begin van bewijs gezien van het relaas van eisers, reden waarom nader onderzoek door verweerder aangewezen is geacht.
4.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f van dat artikel wordt bij de beoordeling van de aanvraag (mede) betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- en of identiteitsdocumenten dan wel andere documenten kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij het ontbreken daarvan niet aan hem is toe te rekenen.
6.
Vast staat dat eisers geen documenten ter onderbouwing van hun nationaliteit hebben overgelegd. In de eerste plaats staat ter beoordeling of het ontbreken van deze documenten aan eisers kan worden toegerekend.
7.
Eisers stellen zich op het standpunt dat het ontbreken van deze documenten niet aan hen kan worden toegerekend, omdat zij staatloos zijn en eiser [eiser 1] zijn verlopen tijdelijke inschrijvingen in Moskou slechts heeft weggegooid om verdere problemen met de Russische autoriteiten te voorkomen, aangezien het verlopen en bovendien valse inschrijvingen betrof.
8.
Voor de beoordeling van de vraag of aan eisers kan worden tegengeworpen dat zij geen identiteitsdocumenten hebben overgelegd is dan ook allereerst van belang of verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat ze staatloos zijn. Eisers hebben daartoe onder meer twee verklaringen overgelegd van de consulaire afdeling van de ambassade in Moskou van de Republiek Armenië, beide van 13 april 2010. Daarin staat dat [eiser 1], geboren op [geboortedatum], respectievelijk [eiseres 2], geboren op [geboortedatum], zich op 9 september 2009 en 5 april 2010 tot die afdeling hebben gewend in verband met het verkrijgen van de nationaliteit van de Republiek Armenië en dat deze aanvraag in beide gevallen is afgewezen op grond van artikel 10, aanhef en onder 3, van de Wet op de Nationaliteit van de Republiek Armenië.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van deze verklaringen de door eisers gestelde staatloosheid in redelijkheid ongeloofwaardig heeft kunnen achten. Immers, ingevolge de in die verklaringen genoemde bepaling worden etnisch Armeense staatsburgers van de voormalige Sovjetrepubliek Armenië die buiten de republiek Armenië wonen en niet het staatsburgerschap van een vreemde mogendheid hebben verkregen erkend als staatsburgers van de Republiek Armenië. Eisers hebben verklaard dat zij sinds 1990 buiten de republiek Armenië hebben gewoond, een deel van die periode in Oekraïne en een deel in de Russische Federatie. Verweerder heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat uit de opgegeven afwijzingsgrond kan worden afgeleid dat [eiser 1] en [eiseres 2]niet staatloos zijn, omdat zij het staatsburgerschap van een ander land hebben verkregen, ofwel hier te lande onvolledige of onjuiste informatie hebben verstrekt over hun identiteit en nationaliteit, zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 31 oktober 2012, zaaknummer 201104005/1/V3 (www.raadvanstate.nl). Nu verweerder in redelijkheid heeft kunnen twijfelen aan de verklaring van eisers dat zij allen staatloos zijn, heeft hij hen voorts in redelijkheid kunnen tegenwerpen dat zij geen documenten hebben overgelegd ter onderbouwing van hun nationaliteit en identiteit. Gelet hierop heeft verweerder eisers terecht een omstandigheid, bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f van de Vw 2000 tegengeworpen.
9.
De verklaring van de Russische Federale Migratiedienst van 18 april 2011 kan hieraan niet afdoen nu daaruit niet blijkt dat [eiser 1] niet anderszins de Russische nationaliteit kan hebben verkregen en deze verklaring evenmin afdoet aan de vaststelling dat eisers ofwel niet staatloos zijn, ofwel onjuiste verklaringen hebben afgelegd. Verweerder heeft thans dan ook voldoende gemotiveerd waarom niet van die verklaring kan worden uitgegaan en waarom, als wel van die verklaring zou worden uitgegaan, dit niet tot de conclusie leidt dat eisers aannemelijk hebben gemaakt staatloos te zijn. Daarmee heeft verweerder met inachtneming van de eerdere uitspraak opnieuw beslist. Gelet hierop behoeft hetgeen is aangevoerd omtrent het niet meenemen van de tijdelijke registraties evenmin verdere bespreking.
10.
Gelet op het voorgaande behoeft ook hetgeen eisers hebben aangevoerd met betrekking tot het feit dat eisers thans ook het ontbreken van reisbescheiden wordt tegengeworpen geen bespreking. Indien deze grond zou slagen, zou dit immers niet tot een andere conclusie kunnen leiden.
11.
Indien aan een vreemdeling één van de omstandigheden, genoemd onder artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, van de Vw 2000, is tegengeworpen, dient van de verklaringen positieve overtuigingskracht uit te gaan om de daarin gestelde feiten alsnog geloofwaardig te achten.
12.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van eisers positieve overtuigingskracht mist en daarom ongeloofwaardig is. Dit in de eerste plaats vanwege de implicatie van voornoemde verklaringen van de consulaire afdeling van de Armeense ambassade, namelijk dat eiser [eiser 1] en eiseres [eiseres 2] niet staatloos zijn, of hier te lande onvolledige of onjuiste informatie hebben verstrekt over hun identiteit en nationaliteit. Verder heeft verweerder van belang kunnen achten dat eisers uit Azerbeidzjan zijn geëvacueerd door de Sovjetautoriteiten, terwijl uit diverse internationale bronnen blijkt dat ontheemden uit Azerbeidjan in Rusland, Armenië en de overige Sovjetrepublieken werden opgevangen, geregistreerd en voorzien van (tijdelijke of permanente) (ontheemden)documenten. Daarbij komt dat eisers gedurende een zeer lange periode hebben verbleven in Oekraïne en de Russische Federatie, waaruit kan worden afgeleid dat zij ruimschoots in de gelegenheid moeten zijn geweest om legalisatie van hun verblijf aan te vragen, terwijl zij geen enkel document hebben overgelegd ter onderbouwing van dergelijk pogingen, met uitzondering van de recente stukken van Armeense ambassade en de Russische immigratiedienst. Op grond hiervan heeft verweerder in redelijkheid onaannemelijk kunnen achten dat eisers sinds hun vertrek uit Azerbeidjan in 1990 tot aan hun vertrek naar Nederland in 2010 steeds illegaal hebben verbleven in Oekraïne en de Russische Federatie. Hieruit volgt dat verweerder tevens in redelijkheid de met de gestelde illegaliteit samenhangende problemen ongeloofwaardig heeft kunnen achten. Deze grond slaagt dan ook niet.
13.
Eisers hebben verder aangevoerd dat verweerder in deze zaak veel ambtelijke misstappen heeft begaan, waaronder het kwijtraken van de originele verklaringen van de consulaire afdeling van de Armeense ambassade. Eisers beklagen zich verder over de formulering van de zienswijze, voor zover daarin is opgemerkt dat bepaalde (door de gemachtigde opgevraagde) documenten ‘op een dubieuze wijze zijn verkregen’.
14.
Mede op grond van het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat deze opmerkingen uitsluitend zien op de bejegening van (de gemachtigde van) eisers door verweerder. Een en ander kan niet leiden tot aantasting van de bestreden besluiten, zodat het geen verdere bespreking behoeft.
15.
Eisers voeren voorts aan dat zij zich tot de Dienst Terugkeer en Vertrek hebben gewend met het verzoek om hen te presenteren bij de Russische autoriteiten, maar dat zij werden weggestuurd met de mededeling dat dit veel te vroeg is.
Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat de vreemdeling, zolang er nog een asielprocedure loopt, nimmer wordt gepresenteerd aan de autoriteiten van zijn land van herkomst. Dit om te voorkomen dat hij na terugkeer in zijn eigen land problemen zal ondervinden doordat de autoriteiten van dat land op de hoogte zijn geraakt van het feit dat de vreemdeling in Nederland asiel heeft aangevraagd.
16.
Naar het oordeel van de rechtbank kan ook deze klacht van eiseres niet leiden tot aantasting van de bestreden besluiten, zodat ook daaraan verder voorbij wordt gegaan.
17.
Gezien het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

De beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Brugman als griffier.
de griffier de rechter
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2013.

Rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).