ECLI:NL:RBDHA:2013:17811

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
16 december 2013
Zaaknummer
AWB-12_3001
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van de minister van Defensie inzake bedrijfsongeval van een militair

In deze zaak gaat het om een beroep van eiser, een militair, tegen een besluit van de minister van Defensie. Eiser had op 29 september 2011 een ongeval gehad tijdens een sportles, waarbij hij een klap op zijn onderkaak kreeg, wat leidde tot schade aan zijn tanden. De minister had dit ongeval aangemerkt als een bedrijfsongeval en niet als een dienstongeval. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de minister verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser ging hiertegen in beroep.

De rechtbank behandelde de zaak op 14 november 2013. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank moest beoordelen of het ongeval van eiser onder de definitie van een dienstongeval viel, zoals omschreven in het Besluit Aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (Besluit AO/IV).

De rechtbank overwoog dat voor de kwalificatie van een ongeval als dienstongeval, het van belang is of het ongeval plaatsvond onder buitengewone omstandigheden en of gebruikelijke veiligheidsmaatregelen niet konden worden gehandhaafd. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de gebruikelijke veiligheidsmaatregelen niet waren nageleefd tijdens het afleggen van de militaire zelfverdedigingsbaan (MZV). Eiser's argumenten dat er sprake was van verhoogd risico werden niet gevolgd door de rechtbank.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de minister terecht het ongeval als een bedrijfsongeval had aangemerkt en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 18 december 2013, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiser kan binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 12/3001

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 december 2013 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: N. Bertrand),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. H.A.L. Knoben).

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2011, aangevuld bij besluit van 1 december 2011, heeft verweerder het eiser op [datum] 2011 (lees [datum] 2011) overkomen ongeval aangemerkt als een bedrijfsongeval.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 9 november 2011 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 22 februari 2012 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 3 april 2012 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en voor het verweer verwezen naar de inhoud van het bestreden besluit.
Het beroep is op 14 november 2013 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Eiser, destijds aangesteld in de stand van soldaat der derde klasse en geplaatst bij het Opleidingscentrum voor Initiële Opleidingen (OCIO) te Assen voor het volgen van de Algemene Militaire Opleiding (AMO), is op [datum] 2011 een ongeval overkomen.
Eiser moest op [datum] 2011 tijdens de sportles (Lo/S) tijdens Bivak 4 de Militaire Zelfverdedigingsbaan (MZV) afleggen. Aan het einde van deze MZV kreeg hij van een tegenstander een klap op zijn onderkaak. Daardoor klapten zijn kaken op elkaar, waardoor een stuk van de snijtand linksvoor afbrak. De snijtand rechtsvoor vertoonde barstjes. Eiser is hiervoor door de tandarts behandeld.
2.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder zijn beslissing gehandhaafd dat dit ongeval niet wordt beschouwd als een dienstongeval, maar als een bedrijfsongeval.
3.
In artikel 7 van het Besluit Aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (Besluit AO/IV) wordt, kort gezegd, bij ontslag een aanspraak op een militair invaliditeitspensioen toegekend aan de militair bij wie een invaliditeit met dienstverband is vastgesteld. Onder invaliditeit met dienstverband wordt ingevolge artikel 2, derde lid van het Besluit AO/IV, voor zover hier van belang, verstaan een invaliditeit die het gevolg is van de uitoefening van de militaire dienst in geval van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden. Ingevolge het zesde lid, aanhef en onder a, van dit artikel wordt tot de buitengewone omstandigheden mede gerekend het onder oorlogsnabootsende omstandigheden in praktijk brengen van theoretisch onderwezen bekwaamheden, teneinde aldus de bedrevenheid in het uitvoeren van oorlogstaken te verwerven, op te voeren of te onderhouden, voor zover sprake is van een verhoogd risico, een en ander voor zover de gebruikelijke veiligheidsmaatregelen ter bescherming van de gezondheid geheel of gedeeltelijk door de Commandant Zeestrijdkrachten, de Commandant Landstrijdkrachten, de Commandant Luchtstrijdkrachten of de Commandant Koninklijke Marechaussee buiten werking zijn gesteld.
4.
Tussen partijen is in geschil of bij het afleggen van de MZV op [datum] 2011 sprake was van een situatie als omschreven in artikel 2, zesde lid aanhef en onder a, van het Besluit AO/IV.
5.
In zijn uitspraak van 14 maart 2013 (LJN BZ4349) heeft de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad) overwogen dat ter beantwoording van de vraag of van een situatie als omschreven in artikel 2, zesde lid aanhef en onder a, van het Besluit AO/IV sprake is, het volgende van belang is.
Normaal onderdeel van het uitoefenen van de militaire dienst door een beroepsmilitair is het oefenen van de uitvoering van de oorlogstaak, waarvoor hij is bestemd. Blijkens de systematiek van artikel 2 van het Besluit AO/IV geschiedt dit in beginsel onder normale omstandigheden, waarbij alle gebruikelijke maatregelen ter voorkoming van ongevallen worden getroffen. Daarnaast is het mogelijk dat een oorlogstaak wordt geoefend onder buitengewone omstandigheden. De oefening van de desbetreffende oorlogstaak wordt dan gedaan onder nabootsing van bijzondere omstandigheden, zoals die zich bij daadwerkelijk operationeel optreden in een oorlogssituatie kunnen voordoen en waarbij deze bijzondere omstandigheden een verhoogd risico op verwonding of letsel met zich meebrengen. In het algemeen zal dit verhoogde risico aanwezig zijn wanneer, juist om de oorlogssituatie realistisch na te bootsen, niet alle normaal gebruikelijke veiligheidsmaatregelen (kunnen) worden gehandhaafd.
De Raad heeft daaraan toegevoegd dat niet is uitgesloten dat een ongeval, waarbij sprake is geweest van het oefenen van militaire basisvaardigheden van vaktechnische aard, kan worden aangemerkt als een dienstongeval. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 8 december 2008 (LJN BG9497) heeft overwogen is immers beslissend of het oefenen van de desbetreffende vaardigheid daadwerkelijk gebeurde onder oorlogsnabootsende omstandigheden. Niet valt in te zien waarom specifieke basisvaardigheden van vaktechnische aard niet ook zouden kunnen worden getraind onder oorlogsnabootsende omstandigheden. Hetzelfde geldt naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het oefenen van militaire basisvaardigheden van meer algemene aard. Immers, evenmin valt in te zien waarom algemene militaire basisvaardigheden niet zouden kunnen worden getraind onder oorlogsnabootsende omstandigheden.
6.
Eiser betoogt dat er sprake is van oefenen onder oorlogsnabootsende omstandigheden onder verhoogd risico, omdat er sprake was van een bivak, waarbij aanvallen, tactische manoeuvres en contactdrills werden getraind en waarbij tevens sprake was van “hard routine”. Daarvan is sprake bij het verblijven in het bos, zonder tent met alleen een slaapzaak met waterdichte hoes en voeding uitsluitend in de vorm van rantsoen. Binnen deze oefening onder oorlogsnabootsende omstandigheden mag het afleggen van de MZV niet worden beschouwd als een afzonderlijk onderdeel, waarbij geen sprake meer zou zijn van oefenen onder oorlogsnabootsende omstandigheden.
7.
De rechtbank volgt dit betoog niet. Zoals hiervoor onder 5 overwogen is niet doorslaggevend of het afleggen van de MZV als het oefenen van een militaire basisvaardigheid moet worden aangemerkt, evenmin als het feit dat het afleggen van de MZV plaatsvond binnen het kader van een bivak. Gelet op de hiervoor genoemde jurisprudentie van de Raad acht de rechtbank doorslaggevend of tijdens het afleggen van de MZV sprake was van een situatie waarbij niet alle gebruikelijke veiligheidsmaatregelen werden of konden worden gehandhaafd. Daarvan is de rechtbank niet gebleken. Niet in geschil is immers dat bij het afleggen van MZV een instructeur aanwezig was. Voorts is niet gebleken dat het bivak plaatsvond onder omstandigheden waarbij niet alle gebruikelijke veiligheidsmaatregelen werden of konden worden gehandhaafd.
8.
De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn betoog dat uit de uitspraak van de Raad van 18 december 2008 voornoemd volgt dat de vraag of er al dan niet sprake is van een verhoogd risico, niet van belang is om te beoordelen of er sprake is van van een situatie als omschreven in artikel 2, zesde lid aanhef en onder a, van het Besluit AO/IV. De rechtbank leest de overweging in punt 4.4. van die uitspraak aldus dat niet van doorslaggevende betekenis wordt geacht of er al dan niet sprake is van een formele buitenwerkingstelling van de gebruikelijke veiligheidsmaatregelen ter bescherming van de gezondheid. Een dergelijke formele buitenwerkingstelling vindt immers volgens die uitspraak in de praktijk alleen plaats bij buitengewone omstandigheden in de afzonderlijk door de minister van Defensie te bepalen gevallen als bedoeld in artikel 6, aanhef en onder b, van het Besluit AO/IV.
9.
Geconcludeerd wordt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het eiser overkomen ongeval niet plaatsvond in een situatie als omschreven in artikel 2, zesde lid aanhef en onder a, van het Besluit AO/IV. Verweerder heeft dan ook terecht zijn besluit om het ongeval aan te merken als een bedrijfsongeval gehandhaafd.
10.
Het beroep is ongegrond.
11.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzitter, mr. H.W. Vogels, lid en mr. S. van Groningen, generaal-majoor b.d., militair lid, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2013.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.