ECLI:NL:RBDHA:2013:17810

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2013
Publicatiedatum
16 december 2013
Zaaknummer
AWB-12_3296
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verstrekking zaakoverzicht en dwangsombesluit in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. H.P. Olthof, beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Veiligheid en Justitie. Dit besluit, genomen op 24 december 2012, verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond. Eiser had eerder, op 2 augustus 2012, verzocht om het zaakoverzicht van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) in verband met een specifieke zaak. Het CJIB had op 8 augustus 2012 een zaakoverzicht verstrekt, maar dit was niet aan de gemachtigde van eiser gestuurd, wat volgens eiser in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser stelde dat hij hierdoor benadeeld was, omdat hij niet in staat was om de informatie zelf adequaat te verwerken.

De rechtbank heeft de zaak op 15 mei 2013 behandeld. Tijdens de zitting is vastgesteld dat de gemachtigde van eiser niet op de juiste wijze was geïnformeerd over het besluit van 8 augustus 2012. De rechtbank oordeelde dat de bekendmaking van het besluit niet op de voorgeschreven wijze had plaatsgevonden, wat gevolgen had voor de ontvankelijkheid van het bezwaar. De rechtbank concludeerde echter dat eiser, nadat hij het zaakoverzicht had ontvangen, geen procesbelang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Dit leidde tot de beslissing dat het beroep niet-ontvankelijk was voor zover het gericht was tegen de weigering het zaakoverzicht te verstrekken.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de minister tijdig had beslist op het verzoek van eiser en dat er geen dwangsom verschuldigd was, omdat het verzoek op 8 augustus 2012 was ingewilligd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond voor zover het gericht was tegen de weigering een dwangsombesluit te nemen. De uitspraak werd gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van griffier Y.E. de Loos.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/523
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2013 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. H.P. Olthof),
en
de minister van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. G. van der Meer )

Procesverloop

Bij brief van 17 januari 2013 heeft de gemachtigde van eiser namens eiser beroep ingesteld tegen het besluit van 24 december 2012 waarbij verweerder eisers bezwaar ongegrond heeft verklaard.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 16 april 2013 ter zitting behandeld.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G. van der Meer en F. Alkema.

Overwegingen

1
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de rechtbank bij haar oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Bij brief van 2 augustus 2012 heeft de gemachtigde van eiser namens eiser het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: het CJIB) verzocht om het zaakoverzicht van het CJIB in de zaak met het CJIB-nummer [nummer] aan hem toe te zenden.
1.2
Op 8 augustus 2012 heeft de algemeen directeur van het CJIB namens verweerder eiser een zaakoverzicht verzonden en meegedeeld dat het CJIB het verzoek verder niet in behandeling kan nemen en de brief van 2 augustus 2012 voor verdere behandeling heeft doorgezonden naar het arrondissementsparket te Zwolle.
1.3
Bij brief van gelijke datum is namens de algemeen directeur van het CJIB aan de gemachtigde van eiser meegedeeld dat aangezien hij voor het CJIB geen partij is in de zaak aan hem geen inhoudelijke informatie mag worden verstrekt. Tevens is aan de gemachtigde van eiser meegedeeld dat gelijktijdig met deze brief een brief en het zaakoverzicht aan eiser is gezonden waarin die informatie wel is opgenomen.
1.4 Bij brief van 31 augustus 2012 (verzonden per faxbericht) heeft de gemachtigde van eiser het CJIB verzocht aan te geven wanneer het CJIB verwacht een beslissing te nemen op de brief van 2 augustus 2012 met kenmerk [kenmerk]. Hij heeft het CJIB daarbij verzocht voortvarend te werk te gaan.
1.5
Bij brief van 24 oktober 2012 heeft de gemachtigde van eiser het CJIB een ‘laatste aanmaning’ gestuurd. De gemachtigde van eiser stelt dat het CJIB nog steeds geen beslissing heeft genomen en vraagt het CJIB om alsnog binnen een termijn van twee weken een beslissing te nemen. De gemachtigde van eiser stelt dat hij het CJIB op 31 augustus 2012 in gebreke heeft gesteld en vraagt het CJIB een dwangsombesluit te nemen. Voorts heeft de gemachtigde van eiser het CJIB gevraagd om verstrekking van een kopie van de verzendadministratie dan wel de kopieën van alle inkomende en uitgaande documenten in de procedure.
1.6
In reactie op de brief van 31 augustus 2012 is de gemachtigde van eiser bij brief van 29 oktober 2012 namens de algemeen directeur van het CJIB meegedeeld dat het CJIB onvoldoende gegevens heeft om te onderzoeken of het CJIB de brief met kenmerk [kenmerk] heeft ontvangen en heeft de gemachtigde van eiser verzocht hem een kopie van de brief toe te sturen.
1.7
In reactie op het faxbericht van de gemachtigde van eiser van 24 oktober 2012 is bij brief van 1 november 2012 namens de algemeen directeur van het CJIB aan de gemachtigde van eiser meegedeeld dat diens brief van 24 oktober 2012 en zijn brief van 29 oktober 2012 elkaar hebben gekruist en dat het CJIB aan de hand van het in de brief van 24 oktober 2012 opgenomen CJIB-nummer [nummer] onderzoek heeft kunnen verrichten. Vervolgens is de gemachtigde van eiser meegedeeld dat zijn brief van 2 augustus 2012 op 8 augustus 2012 is beantwoord en dat het CJIB aan eiser een zaakoverzicht heeft toegestuurd en hij gelijktijdig met de brief aan eiser is bericht dat het CJIB hem geen inhoudelijke informatie mag verstrekken omdat hij geen partij is in de zaak. In de brief staat vermeld dat het zaakoverzicht en de brieven van 8 augustus 2012 zijn bijgevoegd. Enkel de brief van 8 augustus 2012 is evenwel bijgevoegd.
1.8
Bij brief van 10 november 2012 heeft de gemachtigde van eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 augustus 2012. Eiser kan zich niet vinden in de zienswijze zoals deze is verwoord in de brieven van het CJIB van 8 augustus 2012 en 1 november 2012. Hij is van mening dat het CJIB niet (tijdig) op het Wob-verzoek van 2 augustus 2012 heeft beslist, en dat het CJIB een dwangsom verschuldigd is.
1.9
Bij faxbericht van 22 november 2012 heeft de gemachtigde van eiser het CJIB gevraagd om een reactie op zijn faxbericht van 24 oktober 2012 en heeft daarbij verzocht voortvarend te werk te gaan.
1.1
Bij brief van 3 december 2012 heeft verweerder de gemachtigde van eiser laten weten dat de beslistermijn met zes weken is verdaagd.
1.11
Op 21 december 2012 heeft verweerder de gemachtigde telefonisch gehoord.
1.12
Bij besluit van 24 december 2012 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat ondanks het gegeven dat het CJIB het zaakoverzicht in eerste instantie niet aan de gemachtigde van eiser, maar enkel aan eiser heeft verstrekt de betreffende informatie wel is verstrekt en hij daarvan duidelijk en tijdig op de hoogte is gebracht. Daarnaast is het zaakoverzicht op 1 november 2012, dus binnen twee weken na de ingebrekestelling van 24 oktober 2012 aan de gemachtigde van eiser verstrekt. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser en de gemachtigde van eiser in geen enkel rechtens te beschermen belang zijn geschaad.
2.1
Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe in beroep - samengevat - het volgende aangevoerd. Eiser deelt het in het bestreden besluit ingenomen standpunt van verweerder dat er niet correct is gehandeld door de beslissing slechts aan eiser toe te zenden. Verweerders standpunt dat eiser niet is benadeeld door het achterwege laten van de toezending van het besluit aan zijn gemachtigde deelt eiser echter niet. Een gemachtigde heeft binnen het bestuursrecht een bijzondere positie, een positie waarvan de wetgever het nodig heeft geacht deze vast te leggen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Door in strijd te handelen met de Awb en de beslissing niet op de voorgeschreven wijze bekend te maken is eiser ernstig benadeeld door verweerder. Verweerder stelt dat eiser alle documenten heeft gekregen waar hij recht op had, maar dat doet niets af aan het feit dat eiser zich liet vertegenwoordigen. Eiser wist dat hij zelf niet in staat was al deze informatie op de juiste wijze te verwerken, waardoor de rol van een gemachtigde onmisbaar was. Verweerder is kennelijk van mening dat de gemachtigde zelf navraag had kunnen doen bij eiser, echter verweerder is niet op de hoogte van de persoonlijke situatie van eiser die het hem vrijwel onmogelijk maakt om adequaat te handelen. Dit argument van verweerder doet er echter niet toe, nu verweerder zelf de positie van de gemachtigde heeft miskend. Voorts heeft eiser aangevoerd dat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat op 1 november 2012 alle stukken alsnog zijn toegezonden aan de gemachtigde. Uit de meegezonden stukken blijkt echter dat slechts een kopie van het besluit aan de gemachtigde is toegezonden, maar de informatie waar het om ging nimmer bij de gemachtigde is bezorgd. Volgens eiser is verweerder een dwangsom verschuldigd nu niet tijdig op het verzoek van 2 augustus 2012 is beslist. Eiser heeft de rechtbank ten slotte onder meer verzocht vast te stellen dat verweerder tot op heden geen besluit heeft genomen op zijn verzoek van 2 augustus 2012, vast te stellen dat verweerder op 31 augustus 2012 in gebreke is gesteld en verzocht de verschuldigdheid en de hoogte van een dwangsom op grond van artikel 4:17 van de Awb vast te stellen
2.2
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.1
Bij faxbericht van 31 januari 2013 van de gemachtigde van eiser aan verweerder komt de gemachtigde van eiser terug op het faxbericht van 24 oktober 2012 waarin hij het CJIB heeft verzocht om toezending van de verzendadministratie en heeft gewezen op de ingebrekestelling van 22 november 2012.
3.2
Bij brief van 13 maart 2013 heeft verweerder de gemachtigde van eiser meegedeeld dat hij met het oog op de door eiser aangevoerde gronden en de wetenschap dat de gemachtigde van eiser het CJIB-zaakoverzicht nog steeds niet rechtstreeks van het CJIB heeft ontvangen, besloten heeft om het zaakoverzicht in de zaak met het CJIB-nummer [nummer] alsnog aan hem te verstrekken.
3.3
Bij besluit van 14 maart 2013 heeft verweerder aan de gemachtigde van eiser meegedeeld dat het CJIB niet beschikt over een verzendadministratie en deze daarom niet kan verstrekken. Daarbij heeft verweerder aan de gemachtigde van eiser een afschrift van de verzonden en binnengekomen correspondentie verstrekt.
4
De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Ingevolge artikel 8:7, tweede lid, van de Awb is ten aanzien van het beroep van eiser de rechtbank bevoegd binnen het rechtsgebied waarvan eiser zijn woonplaats in Nederland heeft. Gelet hierop is de rechtbank Overijssel bevoegd om te oordelen over het beroep van eiser.
4.2
Eerst na het versturen van de uitnodiging in partijen om op de zitting te verschijnen, heeft deze rechtbank onderkend dat niet zij, maar de rechtbank Overijssel bevoegd is. Partijen hebben voorafgaand aan de zitting uitdrukkelijk te kennen gegeven er de voorkeur aan te geven dat deze rechtbank het beroep aan zich houdt en uitspraak doet. Nu geen van partijen heeft aangegeven zich geschaad te zien in het belang dat de betrokken bevoegdheidsregel beoogt te beschermen en verdere vertraging van de procedure zo veel mogelijk moet worden voorkomen ziet de rechtbank geen belemmering dit beroep verder inhoudelijk te behandelen.
4.3
De rechtbank stelt vast dat verweerder met besluit van 8 augustus 2012 aan eisers verzoek is tegemoetgekomen. De rechtbank ziet zich dan ook allereerst voor de vraag gesteld of eiser voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Van de aanwezigheid van (voldoende) procesbelang dient te worden uitgegaan als het resultaat dat de indiener van het beroepschrift met het indienen van het beroep nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en aan het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijke betekenis niet kan worden ontzegd. Daarvan is in dit geval geen sprake. Bij besluit van 8 augustus 2012 is immers reeds op het verzoek van eiser van 2 augustus 2012 beslist. Bij die gelegenheid is aan eiser het namens hem verzochte zaakoverzicht met CJIB-nummer [nummer] in afschrift verstrekt. De omstandigheid dat het CJIB het besluit van 8 augustus 2012 niet aan de gemachtigde van eiser heeft gezonden, maar hem slechts heeft geïnformeerd dat het besluit is genomen en aan eiser zelf is gestuurd, betekent niet dat er geen sprake is van een rechtsgeldig tot stand gekomen besluit. Het maakt evenmin dat op 8 augustus 2012 niet tegemoet is gekomen aan eisers verzoek van 2 augustus 2012. Het betekent slechts dat verweerder door niet (tevens) het besluit van 8 augustus 2012 aan de gemachtigde van eiser te zenden het besluit niet op de juiste wijze bekend heeft gemaakt, hetgeen hooguit consequenties kan hebben voor de ontvankelijkheid van een laat ingesteld bezwaar, zoals het onderhavige. Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 april 2012, LJN: BW1458) vloeit immers uit artikel 2:1 van de Awb voort dat het optreden van een gemachtigde tot gevolg heeft dat het contact met de belanghebbende in beginsel via de gemachtigde verloopt. Indien het bestuursorgaan weet van het optreden voor de belanghebbende van een gemachtigde in een bepaalde zaak, dan zal de toezending van een besluit in die zaak uitsluitend aan de belanghebbende normaliter tot gevolg hebben dat er niet kan worden gesproken van een bekendmaking “op voorgeschreven wijze” als bedoeld in artikel 6:8 van de Awb, zodat de bezwaartermijn niet is gaan lopen. Het primaire besluit is pas op 1 november 2012 op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt door de toezending van het besluit aan de gemachtigde van eiser. Dat betekent dat in dit geval de termijn van zes weken is aangevangen op 2 november 2012 en dat de bezwaartermijn eindigde op 13 december 2012. De gemachtigde van eiser heeft op 10 november 2012 en derhalve tijdig een bezwaarschrift ingediend, zoals verweerder ook heeft onderkend. Eiser is hierdoor overigens ook niet in zijn belangen geschaad. Dat de gemachtigde niet tevens op dat moment de stukken is toegezonden doet hieraan niet af. De stukken maken immers geen onderdeel uit van het besluit.
4.4
Nu eiser ten tijde van het instellen van het beroep reeds beschikte over het zaakoverzicht waar hij op 2 augustus 2012 om had verzocht en de Wob niet voorziet in een zelfstandig recht dat de gemachtigde de stukken verkrijgt, is de rechtbank van oordeel dat eiser geen in rechte te beschermen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep in onderhavige zaak. Eiser had nadat hij zelf in het bezit was gekomen van het zaakoverzicht een kopie daarvan aan zijn gemachtigde kunnen geven. In het geval hij daartoe niet in staat was, had de gemachtigde van eiser op eigen naam een Wobverzoek moeten indienen om in het bezit te geraken van het zaakoverzicht. Nu niet is gebleken van andere redenen op grond waarvan procesbelang zou moeten worden aangenomen, dient het beroep van eiser derhalve in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4.5
Voor wat betreft eisers beroep gericht tegen de weigering een dwangsom vast te stellen, overweegt de rechtbank dat verweerder met het nemen van het besluit van 8 augustus 2012 tijdig op eisers verzoek van 2 augustus 2012 heeft beslist. Zoals reeds hiervoor is overwogen doet daar niet aan af dat het besluit eerst op 1 november 2012 (ook) aan eisers gemachtigde is bekend gemaakt. De omstandigheid dat het zaakoverzicht op 1 november 2012 abusievelijk niet met het besluit aan de gemachtigde van eiser is gezonden, maakt dat evenmin anders. Nu verweerder tijdig op eisers verzoek heeft beslist heeft verweerder geen dwangsom verbeurd. Het beroep tegen de weigering een dwangsombesluit te nemen is derhalve ongegrond.
5
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de weigering het zaakoverzicht met CJIB-nummer [nummer] te verstrekken;
- verklaart het beroep ongegrond voor zover het is gericht tegen de weigering een dwangsombesluit te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2013.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.