Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser],
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Overwegingen
Bij besluit van 27 november 2012 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlengen van de geldigheidsduur van de hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf bij [naam]’ afgewezen. In dit besluit heeft verweerder tevens tegen eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd, inhoudende dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten en tegen eiser een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van tien jaren.
Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat in het bestreden besluit de terugkeertermijn terecht op nul dagen is gesteld, nu eiser eerder niet aan bovengenoemde vertrekplicht heeft voldaan en eiser niet over voldoende middelen van bestaan beschikt. De verwijzing door eiser naar de bewaringsuitspraak gaat volgens verweerder niet op. In de bewaringsuitspraak is slechts in het kader van een belangenafweging geoordeeld dat de gronden van de bewaring de maatregel niet rechtvaardigden. Daaruit vloeit niet voort dat in het onderhavige geval aan eiser geen vertrektermijn kan worden onthouden.
In artikel 62, eerste lid, Vw is de termijn waarbinnen hij Nederland uit eigen beweging dient te verlaten bepaald op vier weken.
In artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, Vw is bepaald dat verweerder deze termijn kan verkorten, dan wel, in afwijking van het eerste lid, kan bepalen dat een vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten, indien een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken.
Op grond van artikel 6.1 Vb, gelezen in samenhang met artikel 5.1b Vb wordt dit risico aangenomen indien ten minste twee van de in het artikel 5.1b, eerste lid Vb genoemde omstandigheden van toepassing zijn op de vreemdeling.
De in de bewaringsuitspraak genoemde gronden van de maatregel van bewaring onder a tot en met e corresponderen met de in het bestreden besluit aan de verkorting van de vertrektermijn ten grondslag gelegde gronden a tot en met e. Hoewel verweerder aan de verkorting van de vertrektermijn nog een extra grond heeft toegevoegd, te weten de hiervoor onder f aangeduide grond, heeft verweerder deze grond ter zitting niet toegelicht. Verweerder heeft ook niet toegelicht waarom uit de gronden onder a, d en f de conclusie wordt getrokken dat sprake is van onttrekkingsgevaar. Hoewel verweerder kan worden gevolgd in zijn standpunt dat uit de opheffing van de bewaring niet zonder meer volgt dat aan eiser geen termijn voor vertrek kan worden onthouden, is het aan verweerder de gronden daarvoor toe te lichten en toe te lichten waarom uit die gronden een onttrekkingsgevaar zou voortvloeien. Nu verweerder dit heeft nagelaten slaagt eisers beroepsgrond. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom de vertrektermijn is verkort naar nul dagen. Nu verweerder geen subsidiair standpunt heeft ingenomen, is er geen mogelijkheid de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Evenmin is er aanleiding tot toepassing van de bestuurlijke lus. Niet alleen is deze mogelijkheid ter zitting niet besproken, ook is daarmee, gelet op de aard van het bestreden besluit in de onderhavige situatie, geen doel gediend. Gelet daarop zal de rechtbank het bestreden besluit van 2 juli 2013 vernietigen.