ECLI:NL:RBDHA:2013:17737

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2013
Publicatiedatum
16 december 2013
Zaaknummer
13/4060
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing van ontslaguitkering in de inkomstenbelasting

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, is het beroep van eiser tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst ongegrond verklaard. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de voor het jaar 2009 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, waarbij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 175.102 was vastgesteld. De rechtbank heeft op 18 september 2013 uitspraak gedaan na een zitting op 4 september 2013, waar eiser niet aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de uitnodiging voor de zitting op juiste wijze was verzonden.

De kern van het geschil betrof de vraag of de ontslaguitkering die eiser had ontvangen, moest worden gerekend tot het belastbaar inkomen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. Eiser stelde dat de ontslaguitkering op grond van artikel 32ba van de Wet op de loonbelasting 1964 uitsluitend bij de inhoudingsplichtige in de eindheffing moest worden betrokken. De inspecteur daarentegen betoogde dat de ontslaguitkering een brutobedrag was waarover loonheffing was ingehouden en die terecht in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen was betrokken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontslaguitkering, die was toegekend door de kantonrechter, een direct verband had met het dienstverband van eiser. De rechtbank concludeerde dat de ontslaguitkering terecht als loon uit dienstbetrekking was aangemerkt en dat de inspecteur de ontslagvergoeding terecht volledig als loon uit dienstbetrekking had aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 13/4060
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van18 september 2013 in de zaak tussen
[X], wonende te [Z], eiser
en

de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 22 april 2013 op het bezwaar van eiser tegen de voor het jaar 2009 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 175.102 (aanslagnummer [aanslagnummer]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2013.
Namens verweerder zijn verschenen [A] en [B].
Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 12 augustus 2013 aan eiser op het adres [adres] te [Z], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 13 augustus 2013 op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1.
Eiser heeft aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) voor het jaar 2009 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 119.081. Bij aanslagregeling is – voor zover van belang – een correctie op het belastbaar inkomen aangebracht van € 50.000 terzake van een door eiser genoten (eenmalige) ontslaguitkering van “[werkgever].” (de [werkgever]). Verweerder heeft met dagtekening 5 december 2012 de definitieve aanslag vastgesteld. Bij uitspraak op bezwaar is de aanslag gehandhaafd.
2.
In geschil is of de ontslaguitkering voor het onderhavige jaar tot het belastbaar inkomen ib/pvv dient te worden gerekend.
3.
Eiser stelt zich op het standpunt dat de ontslaguitkering op grond van artikel 32ba van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) (tekst 2009) uitsluitend bij de inhoudingsplichtige in de eindheffing dient te worden betrokken.
4.
Verweerder daarentegen stelt zich op het standpunt dat de uitgekeerde vergoeding een brutobedrag betreft waarover de voormalige werkgever terecht loonheffing heeft ingehouden en die door verweerder terecht in de ib/pvv is betrokken.
5.
Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
6.
Het standpunt van eiser dat de ontslaguitkering in het jaar 2009 bij de inhoudingsplichtige als eindheffingsbestanddeel is belast op grond van artikel 32ba van de Wet LB kan de rechtbank niet volgen. De kantonrechter van de rechtbank Dordrecht heeft bij beschikking van 17 maart 2009 de arbeidsovereenkomst tussen eiser en de [werkgever] wegens gewichtige redenen ontbonden en eiser een vergoeding toegekend van € 100.000 bruto. Bij de bepaling van de vergoeding heeft de kantonrechter mede in acht genomen de leeftijd van eiser, het bruto maandsalaris inclusief vakantietoeslag en de vaste en overeengekomen loonbestanddelen, alsmede de (relatief korte) duur van het dienstverband. Een dergelijke ontslaguitkering bepaald met behulp van de kantonrechtersformule (individueel en gebaseerd op een niet-leeftijdgerelateerde ontslaggrond) kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een door een inhoudingsplichtige gedane en op hem drukkende uitkering ingevolge een regeling voor vervroegde uittreding (VUT), in de zin van artikel 32ba van de Wet LB (zie in dat verband ook het besluit van 8 december 2005, nr. DGB2005/6722M, V-N 2005/60.20). Dat de kantonrechter in haar uitspraak rekening heeft gehouden met bepaalde elementen die bij de toekenning van een VUT-regeling door de inhoudingsplichtige eveneens van belang zijn - zoals het maandsalaris en de duur van het dienstverband - neemt niet weg dat het hier geen door de inhoudingsplichtige toegekende VUT-regeling betreft. De ontslaguitkering valt derhalve niet onder de werking van artikel 32ba van de Wet LB. Ten overvloede en ter verduidelijking voor eiser merkt de rechtbank op dat een uitkering uit een VUT-regeling die onder de werking van artikel 32ba van de Wet LB valt niet louter als eindheffingsbestanddeel in de heffing wordt betrokken, maar eveneens als loon (uit vroegere dienstbetrekking) van de werknemer op grond van artikel 10 van de Wet LB wordt aangemerkt, waarbij aldus naast de eindheffing bij de inhoudingsplichtige ook loonheffing over die uitkering wordt ingehouden en deze ook in de ib/pvv wordt betrokken. Indien het standpunt van eiser zou worden gevolgd zou zulks aldus niet leiden tot het door eiser beoogde gevolg, namelijk onbelastbaarheid van de uitkering in de ib/pvv.
7.
Dan resteert de vraag of de door eiser genoten ontslaguitkering terecht in de heffing van ib/pvv is betrokken. De rechtbank overweegt in dat verband het volgende.
Artikel 3.82, aanhef en letter b, van de Wet IB 2001 (tekst 2009) luidt voor zover hier van belang:
“Tot loon wordt gerekend:
(…) het geen wordt genoten ter vervanging van gederfd of te derven loon”.
8.
Ingevolge artikel 3.81 van de Wet IB 2001 wordt, voor zover hier van belang, onder loon verstaan: loon overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de loonbelasting. Artikel 10, eerste lid, van de Wet LB bepaalt dat loon is, al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten.
9.
Voor het antwoord op de vraag of de ontslaguitkering als loon uit dienstbetrekking aangemerkt moet worden is derhalve beslissend of deze een zodanig verband met de dienstbetrekking heeft dat zij als daaruit genoten kan worden aangemerkt.
10.
Uit de beschikking van de kantonrechter blijkt dat de ontslagvergoeding zijn oorzaak vindt in zodanige veranderingen in de omstandigheden dat de arbeidsrelatie wegens gewichtige redenen moest worden ontbonden. Daarnaast blijkt uit de beschikking dat de hoogte van de ontslagvergoeding gerelateerd is aan de lengte van het dienstverband. Naar het oordeel van de rechtbank is er derhalve een direct verband tussen de door belanghebbende ontvangen ontslagvergoeding en zijn (vroegere) dienstverband, zodat de inspecteur de ontslagvergoeding terecht volledig als loon uit dienstbetrekking heeft aangemerkt.
11.
Gelet wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
12.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 september 2013.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1.
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep