ECLI:NL:RBDHA:2013:17499

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2013
Publicatiedatum
12 december 2013
Zaaknummer
2246945 EJ VERZ 13-87000
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Derdenbeslag op AOW en de relatieve bevoegdheid van de kantonrechter

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 oktober 2013 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van een beslagvrije voet, ingediend door een verzoekende partij woonachtig in Duitsland. De verzoekende partij heeft een verzoekschrift ingediend op 8 augustus 2013, waarin zij de kantonrechter vraagt om op basis van artikel 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een beslagvrije voet vast te stellen met betrekking tot een derdenbeslag dat is gelegd onder de Sociale Verzekeringsbank (SVB) te Amstelveen.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat hij absoluut bevoegd is om kennis te nemen van verzoeken op basis van artikel 475e Rv. De relatieve bevoegdheid is echter complexer en moet worden vastgesteld aan de hand van artikel 438a lid 1 Rv. De kantonrechter heeft opgemerkt dat deze bepaling een uitzondering vormt op de hoofdregel van artikel 262 Rv. De kantonrechter heeft verder opgemerkt dat de wetsgeschiedenis geen duidelijke aanwijzingen biedt over de wijziging van de relatieve bevoegdheid in zaken die zijn gestoeld op artikel 475e Rv.

De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de executie plaatsvindt in Amstelveen, waar de SVB haar zetel heeft. Hij heeft echter niet voldoende informatie over de functies van de SVB-vestigingen en de werkzaamheden die daar plaatsvinden. Hierdoor kon hij niet vaststellen of de betekening van exploten aan deze vestigingen rechtmatig was. De kantonrechter heeft uiteindelijk besloten dat de bevoegdheid ligt bij de kantonrechter te Amsterdam, waar de SVB haar zetel heeft, en heeft de zaak doorverwezen naar Team kanton van de rechtbank Amsterdam. Deze beslissing is genomen in het kader van de herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Team kanton Den Haag
Zaaknummer: 2246945 EJ VERZ 13-87000
Datum: 22 oktober 2013

Beschikking in de zaak van:

[verzoekster],wonende te [woonplaats]Duitsland,

verzoekende partij tot vaststelling van een
beslagvrije voet,
met betrekking tot het derdenbeslag gelegd onder:
de
Sociale Verzekeringsbank,
gevestigd te Amstelveen.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als “verzoekende partij” en de “SVB”.

Procedure

De kantonrechter heeft kennis genomen van het verzoekschrift met bijlagen van 8 augustus 2013.

Verzoek

Verzoekende partij verzoekt de kantonrechter om op grond van het bepaalde in artikel 475e Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een beslagvrije voet vast te stellen.

Beoordeling

Op grond van het bepaalde in artikel 475e Rv is de kantonrechter absoluut bevoegd om kennis te nemen van verzoeken gestoeld op dat artikel.
De relatieve bevoegdheid moet naar het oordeel van de kantonrechter worden vastgesteld aan de hand van de bijzondere regeling van artikel 438a lid 1 Rv, welke bepaling een uitzondering vormt op de hoofdregel die is neergelegd in artikel 262 Rv.
De kantonrechter acht hiervoor redengevend dat het thans in artikel 438a lid 1 Rv bepaalde, voorheen in artikel 429c lid 12 Rv (oud) stond, met dien verstande dat waar thans in de bepaling “de voorzieningenrechter” staat, in de oude bepaling “de president van de rechtbank of de kantonrechter” stond. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever de bepaling heeft willen overbrengen naar “een meer geëigende plaats”. [1] Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet waarom de kantonrechter niet (meer) is opgenomen in artikel 438a lid 1 Rv en evenmin dat de wetgever heeft beoogd de relatieve bevoegdheidsregel in zaken gestoeld op artikel 475e Rv te willen wijzigen. Een en ander vormt voor de kantonrechter aanleiding om te veronderstellen dat de relatieve bevoegdheid moet worden vastgesteld aan de hand van het bepaalde in artikel 438a lid 1 Rv.
Op grond van het bepaalde in artikel 438a lid 1 Rv heeft de kantonrechter vast te stellen waar de executie plaatsvindt. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat in ieder geval Amstelveen, de plaats waar de SVB haar zetel heeft.
Het is de kantonrechter niet (in voldoende mate bekend) welke functie de vestigingen van de SVB hebben en wat de werkzaamheden zijn die vanuit die vestigingen worden verricht. De kantonrechter kan daarom niet vaststellen of aan de vestigingen betekende exploten van derdenbeslag handelingen betreffen welke vanuit die vestigingen plegen te worden verricht. De kantonrechter kan aldus niet vaststellen of artikel 49 Rv een grondslag geeft voor betekening van exploten aan die vestigingen en of de executie (ook) op die vestigingen plaatsvindt. Dat exploten toch aan deze vestigingen worden betekend en dat daaraan vervolgens uitvoering wordt gegeven door de SVB, berust op een afspraak van de SVB met (onder meer) deurwaarders. Deze afspraak rechtvaardigt naar het oordeel van de kantonrechter echter niet de conclusie dat de executie plaatsvindt op de plaats waar het beslagexploot betekend is.
Op grond van het voorgaande komt de kantonrechter tot de slotsom dat de kantonrechter bevoegd is in de plaats waar de SVB haar zetel heeft. Dat is de kantonrechter te Amsterdam.

Beslissing

De kantonrechter verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar Team kanton van de rechtbank Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 oktober 2013.

Voetnoten

1.Memorie van Toelichting bij de Herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken, in het bijzonder de wijze van procederen in eerste aanleg, p. 178.