ECLI:NL:RBDHA:2013:16901

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2013
Publicatiedatum
10 december 2013
Zaaknummer
C/09/447515 FA RK 13-5717
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en teruggeleiding van minderjarige naar Portugal

In deze zaak verzoekt de vader om de teruggeleiding van zijn vijfjarige dochter naar Portugal, na een vermeende ongeoorloofde overbrenging naar Nederland. De rechtbank Den Haag, zittende in meervoudige kamer, heeft op 6 december 2013 uitspraak gedaan. De vader stelt dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige op het moment van de overbrenging in Nederland was, en dat er derhalve geen sprake is van ongeoorloofde overbrenging volgens het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering. De moeder, die in Nederland woont, voert verweer en stelt dat de minderjarige al geruime tijd in Nederland woont, waardoor het verzoek van de vader niet ontvankelijk zou zijn. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de verblijfsduur van de minderjarige in Nederland en Portugal, en de intenties van beide ouders met betrekking tot de verblijfplaats van de minderjarige. De rechtbank concludeert dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is gevestigd en dat de overbrenging op 16 september 2011 niet ongeoorloofd was. Het verzoek van de vader wordt afgewezen, en de rechtbank wijst erop dat de moeder de minderjarige niet ongeoorloofd heeft overgebracht. De beschikking is gegeven door de kinderrechters en is openbaar uitgesproken. De vader kan binnen twee weken hoger beroep instellen.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG

Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 13-5717
Zaaknummer: C/09/447515
Datum beschikking: 6 december 2013

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 23 juli 2013 ingekomen verzoek van:

[de vader],

de vader,
wonende te[woonplaats] (Portugal),
advocaat: mr. A. van Toorn te Rotterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder],

de moeder,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen te Vught.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift;
  • de brief met bijlagen d.d. 15 augustus 2013 van de zijde van de moeder.
Op 7 augustus 2013 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de vader en zijn advocaat (zijn advocaat heeft zich in het tweede deel van de zitting laten vervangen door mr. S.C. Dikkers);
  • de heer I. Hardeman die de man bijstond als tolk in de Portugese taal;
  • de moeder en haar advocaat.
Het betrof hier een regiezitting in het kader van crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. J. Brandt.
Na genoemde regiezitting hebben de vader en de moeder getracht door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau, onderdeel van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke schikking te komen. Op 9 augustus 2013 heeft het Mediation Bureau de rechtbank bericht dat de mediation tussen partijen niet is geslaagd.
Nadien zijn partijen nogmaals in onderhandeling getreden om te trachten een regeling in der minne te bereiken. Blijkens het faxbericht d.d. 15 oktober 2013 van de zijde van de moeder zijn partijen er niet in geslaagd om overeenstemming te bereiken.
Op 22 november 2013 is de behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de advocaten van partijen.

Verzoek en verweer

De vader heeft verzocht, met toepassing van artikel 13 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering, de onmiddellijke terugkeer van na te melden minderjarige te bevelen, althans de terugkeer van de minderjarige vóór een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum te bevelen, waarbij de moeder de minderjarige dient terug te brengen naar Portugal, dan wel – indien de moeder nalaat de minderjarige terug te brengen – te bepalen op welke datum de moeder de minderjarige met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven, zodat hij de minderjarige zelf mee terug kan nemen naar Portugal.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

- Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
- Uit de moeder is geboren de minderjarige:[de minderjarige]
  • [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Portugal).
  • De vader is vermeld op de geboorteakte van de minderjarige. Uit deze geboorteakte blijkt dat de ouders gezamenlijk aangifte van de geboorte van de minderjarige hebben gedaan.
  • Partijen zijn in maart 2010 met[de minderjarige] vanuit Portugal naar Nederland verhuisd.
  • In mei 2010 is de vader zonder zijn gezin teruggegaan naar Portugal.
  • In juli en augustus 2010 is de vader enkele weken in Nederland geweest.
  • Op donderdag 2 september 2010 was de vader wederom in Nederland in verband met de verjaardag van[de minderjarige]. De vader heeft[de minderjarige] toen zonder toestemming van de moeder meegenomen naar Portugal. Na het weekend is de moeder teruggereisd naar Portugal om[de minderjarige] op te halen.
  • In mei 2011 is[de minderjarige] met toestemming van de moeder een week bij de vader in Portugal geweest.
  • Eind juni 2011 is[de minderjarige] wederom naar Portugal gegaan. Op 16 september 2011 heeft de moeder[de minderjarige] weer meegenomen naar Nederland.
  • De vader heeft de Mozambikaanse nationaliteit, de moeder heeft de Portugese nationaliteit en de minderjarige heeft de Portugese nationaliteit.
  • De vader heeft zich op 24 juli 2012 gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit (CA). De zaak is bij de CA geregistreerd onder [nummer].
  • De moeder heeft bij de rechtbank Oost-Brabant een verzoek ingediend tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar, vaststelling van eenhoofdig ouderlijk gezag, ontzegging van omgang en vaststelling van kinderalimentatie.

Beoordeling

Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en Portugal zijn partij bij het Verdrag.
Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ontvankelijkheid
De moeder is primair van mening dat de vader niet in zijn verzoek kan worden ontvangen. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat het Verdrag in onderhavige kwestie niet van toepassing is omdat[de minderjarige] reeds geruime tijd haar woonplaats in Nederland heeft zodat er geen sprake kan zijn van een (ongeoorloofde) overbrenging zoals bedoeld in het Verdrag.
Dit verweer wordt verworpen. Vaststaat dat[de minderjarige] op 16 september 2011 door de moeder is overgebracht van Portugal naar Nederland. Tussen partijen is in geschil of deze overbrenging al dan niet geoorloofd was in de zin van artikel 3 van het Verdrag. Nu dit de grondslag is van het verzoek van de vader, kan hij in zijn verzoek worden ontvangen.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Allereerst dient de rechtbank te beoordelen of[de minderjarige] ten tijde van de door de vader gestelde overbrenging (op 16 september 2011) haar gewone verblijfplaats in Portugal dan wel in Nederland had. De rechtbank merkt hierbij op dat het begrip “gewone verblijfplaats” als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag een feitelijk begrip is waaraan inhoud wordt gegeven door de feiten en omstandigheden van het concrete geval. Hierbij spelen de duur van het feitelijke verblijf en het bestaan van nauwe maatschappelijke banden een belangrijke rol.
In onderhavige zaak staat vast dat[de minderjarige] in Portugal is geboren en dat zij in maart 2010, toen zij anderhalf jaar oud was, samen met haar ouders van Portugal naar Nederland is verhuisd. Voorts staat vast dat de vader reeds in mei 2010 is teruggekeerd naar Portugal omdat hij hier geen werk kon vinden en dat de moeder – die inmiddels in Nederland een betaalde baan had aanvaard – samen met[de minderjarige] in Nederland is blijven wonen. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat[de minderjarige] in maart 2010 haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft gekregen.
De rechtbank zal in het navolgende beoordelen of de gewone verblijfplaats van[de minderjarige] nadien is gewijzigd. In dit verband is van belang dat[de minderjarige] na maart 2010 drie keer in Portugal is geweest, te weten:
  • gedurende het eerste weekend van september 2010;
  • gedurende een week in mei 2011;
  • gedurende de periode van eind juni 2011 tot 16 september 2011.
Vaststaat dat[de minderjarige] van eind juni 2011 tot 16 september 2011 een onafgebroken periode van bijna drie maanden bij haar vader heeft doorgebracht. De vader heeft gesteld dat[de minderjarige] gedurende deze periode haar gewone verblijfplaats in Portugal heeft gekregen. De moeder heeft dit echter nadrukkelijk betwist, stellende dat het steeds de bedoeling is geweest dat[de minderjarige] tijdelijk bij haar vader in Portugal zou verblijven. Dat[de minderjarige] uiteindelijk langer in Portugal is gebleven dan aanvankelijk de bedoeling was, is volgens de moeder te wijten aan de vader die niet bereid was om[de minderjarige] eerder aan haar mee te geven dan wel om[de minderjarige] eerder bij haar terug te brengen in Nederland.
In het licht van het betoog van de moeder had het op de weg van de vader gelegen om zijn stelling dat[de minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Portugal heeft gekregen nader te onderbouwen. Niet gebleken is dat beide ouders de intentie hadden om de gewone verblijfplaats van[de minderjarige] per juni 2011 te wijzigen. Evenmin is gebleken dat dat de moeder er enig moment in heeft berust dat[de minderjarige] – anders dan tijdelijk – bij haar vader in Portugal zou blijven. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het verblijf van[de minderjarige] van eind juni 2011 tot 16 september 2011 bij haar vader in Portugal als tijdelijk moet worden aangemerkt. De rechtbank neemt hierbij tevens in aanmerking dat[de minderjarige] gedurende de periode dat zij bij de vader in Portugal verbleef, ingeschreven is blijven staan in de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente [woonplaats].
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de gewone verblijfplaats van[de minderjarige] na maart 2010 niet meer is gewijzigd zodat Nederland ten tijde van de door de vader gestelde overbrenging (op 16 september 2011) moet worden aangemerkt als staat van de gewone verblijfplaats van[de minderjarige]. Derhalve is geen sprake van een “ongeoorloofde overbrenging” in de zin van artikel 3 van het Verdrag. Het verzoek van de vader zal derhalve worden afgewezen.
Gelet op het voorgaande behoeft de vraag of de vader al dan niet tezamen met de moeder het ouderlijk gezag over[de minderjarige] heeft en hetgeen overigens door partijen is aangevoerd geen verdere bespreking.

Beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek van de vader tot teruggeleiding van de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Portugal), naar Portugal.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.M. Boone, J.A. van Steen en A.C. Olland, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. A.W. Spee als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2013.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.