ECLI:NL:RBDHA:2013:16824

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2013
Publicatiedatum
10 december 2013
Zaaknummer
09/797267-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Botsing tussen trams in Den Haag met letsel als gevolg

Op 10 december 2013 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een trambestuurder die op 11 september 2012 met zijn tram, lijn 11, achterop een stilstaande tram, lijn 9, botste. Bij deze botsing raakten 34 personen gewond. De rechtbank oordeelde dat de trambestuurder onvoldoende aandacht had gehouden voor de verkeerssituatie en de verkeersveiligheid, wat leidde tot de aanrijding. De rechtbank sprak de trambestuurder vrij van de verdenking van hoogst onoplettend en onachtzaam handelen, maar oordeelde wel dat hij gevaar had veroorzaakt op het spoor. De rechtbank concludeerde dat de trambestuurder niet tijdig had geremd en dat zijn verkeersgedrag gevaarzettend was, wat in strijd was met artikel 3 van de Spoorwegwet. De rechtbank legde de trambestuurder een taakstraf op van twintig uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien hij deze taakstraf niet naar behoren zou verrichten. De rechtbank overwoog dat de trambestuurder, ondanks zijn jarenlange ervaring, niet voldoende oplettend was geweest en dat dit had geleid tot de botsing. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat deze niet was onderbouwd. De rechtbank benadrukte dat de trambestuurder geen eerdere veroordelingen had en dat zijn onberispelijke staat van dienst als trambestuurder in zijn voordeel werd meegewogen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/797267-13
Datum uitspraak: 10 december 2013
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1952 te [geboorteplaats],
adres: [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 26 november 2013.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A. Visser en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. J. Schep, advocaat te Amersfoort, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 september 2012 te 's-Gravenhage als bestuurder van een tram zich zodanig heeft gedragen dat aan zijn schuld te wijten gevaar is ontstaan voor het verkeer door mechanische kracht over een spoorweg (te weten tramverkeer op de (verhoogde) trambaan op de Parallelweg)
hebbende hij, verdachte, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend:
- ( aldaar) een tram bestuurd, waarbij hij, verdachte, onvoldoende aandacht heeft gehouden voor de verkeerssituatie en/of de verkeersveiligheid ter plaatse en/of (daarbij)
- de tram voor hem (tram 9) niet (tijdig) (ge)zien (afremmen) en/of (vervolgens/daarbij)
- de snelheid van de door hem bestuurde tram niet zodanig geregeld dat hij in staat was om de door hem bestuurde tram tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de spoorweg/trambaan kon overzien en waarover deze vrij was,
immers is hij, verdachte, (zonder te remmen) met de voorzijde van de door hem bestuurde tram tegen de achterzijde van een tram gebotst die (nagenoeg) stilstond bij een halte,
bij welke botsing (een) inzittende(n) van de tram(s) (genaamd (1) [inzittende 1] en/of (2) [inzittende 2] en/of (3) [inzittende 3] en/of (4) [inzittende 4] en/of (5) [inzittende 5] letsel, te weten:
(1) contusie rug en/of drukpijn wervelkolom en/of
(2) gebroken neus en/of hersenschudding en/of
(3) (zwaar) gekneusde nek en/of schouder en/of enkel en/of knie en/of
(4) soft-tissueletsel en/of pijn aan wervelkolom en/of
(5) whiplashletsel,
heeft/hebben bekomen;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 september 2012 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte, heeft als bestuurder van een tram:
- onvoldoende aandacht gehouden voor de verkeerssituatie en/of de verkeersveiligheid ter plaatse en/of (daarbij)
- zijn voorganger (tram 9) niet (tijdig) (ge)zien (afremmen) en/of (vervolgens/daarbij)
- zijn snelheid niet zodanig geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij (zonder te remmen) met de voorzijde van het door hem bestuurde voertuig tegen de achterzijde van zijn voorganger (een tram die (nagenoeg) stilstond bij de halte) gebotst, waardoor één of meerdere inzittende(n) van de tram(s) letsel heeft/hebben bekomen en/of door welke gedraging van verdachte gevaar op die spoorweg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die spoorweg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen – zoals vermeld in de voetnoten – als vaststaand worden aangemerkt. [1] Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Op 11 september 2012 heeft er in Den Haag omstreeks 09.45u ter hoogte van de tramhalte Jacob Catstraat een botsing plaatsgevonden tussen tram 9 voorzien van wagennummer 3067 en tram 11 voorzien van wagennummer 3087. Tram 11 is met een snelheid van ongeveer 20 kilometer per uur achterop tram 9 gebotst. [2] Tram 11 werd bestuurd door verdachte. [3] Door de botsing is een groot aantal passagiers van de twee trams gewond geraakt. [4]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich kan herinneren dat hij bij een eerdere kruising tram 9 heeft gezien en hem daar overeenkomstig de geldende voorrangsregels voorrang heeft verleend. Verdachte is vervolgens op twee tramstellen afstand (de rechtbank begrijpt: ongeveer 70 meter) achter tram 9 aangereden. Verdachte heeft ter zitting verklaard zich kort daarna niets meer te kunnen herinneren tot het moment dat hij tram 9 op zo’n 1 á 1,5 meter afstand was genaderd. [5]
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of en zo ja welk verwijt de verdachte kan worden gemaakt bij het veroorzaken van deze botsing.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat verdachte over een langere periode onoplettend is geweest. Hij wist dat er een tram voor hem reed en hij heeft steeds vrij zicht gehad op de trambaan. Verdachte heeft niet, althans niet tijdig, geremd als gevolg waarvan het ongeluk heeft kunnen plaatsvinden. Zodoende is er sprake van (aanmerkelijke) schuld in de zin van artikel 165 Wetboek van Strafrecht (Sr).
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde bepleit.
De raadsman heeft daartoe betoogd dat op basis van het dossier niet valt uit te sluiten dat de tram op het moment van remmen direct voorafgaand aan de botsing, een technisch mankement of storing heeft gehad waardoor de remmen niet of onvoldoende hebben gewerkt. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat het gedrag van verdachte niet is te beschouwen als aanmerkelijk onvoorzichtig verkeersgedrag. Het enige dat verdachte kan worden verweten is dat hij te laat of te weinig heeft geremd, hetgeen onvoldoende is om te spreken van min of meer aanmerkelijke schuld. Om die reden kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de aanrijding is te wijten aan de schuld van verdachte en dient vrijspraak te volgen van zowel de ten laste gelegde overtreding van artikel 165 Sr als van overtreding van artikel 3 Spoorwegwet.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Naar aanleiding van het ongeval is onderzoek ingesteld naar de technische staat van de tram en naar de tachograafschijf.
Is er een technisch mankement of storing aan de remmen geweest?
In het kader van het op 11 september 2012 ingestelde voertuig-technisch onderzoek naar de bij het ongeval betrokken trams, zijn er met tram 11 (onder meer) verschillende remproeven uitgevoerd, waaruit bleek dat de remmen en de zandstrooiers naar behoren functioneerden en de remvertraging als voldoende mocht worden beschouwd. [6]
De rechtbank acht, in tegenstelling tot de verdediging, het technisch onderzoek aan tram 11, gelet op hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht, op zich afdoende. De rechtbank acht dan ook een technisch mankement of storing als oorzaak van de botsing onvoldoende aannemelijk geworden. Daarbij merkt de rechtbank op dat ook de HTM het niet noodzakelijk heeft geacht het tramtoestel 3087 (tram 11) nader te onderzoeken op de eventuele aanwezigheid van technische mankementen.
Heeft verdachte geremd?
Uit onderzoek naar de tachograafschijf is naar voren gekomen dat tram 11, na ongeveer een halve minuut bij de halte Wouwermanstraat stil te hebben gestaan, is vertrokken in de richting van de Jacob Catstraat. De tram trok daarbij vanuit stilstand op en voerde zijn snelheid op naar 41 kilometer per uur. Hierna vertraagde de tram over een afstand van enkele honderden meters van 41 tot aan 20 kilometer per uur (“uitrolsituatie”). Uit de wijze waarop de tram heeft vertraagd kan geen actieve handeling van de bestuurder worden vastgesteld. [7] De conclusie van het onderzoek luidt dat de bestuurder van de tram – zijnde verdachte – geen remming heeft ingezet voorafgaand aan de botsing. [8] Deze conclusie wordt ondersteund door het proces-verbaal verkeersongevallenanalyse, waaruit blijkt dat niet is komen vast te staan dat de zandstrooiers waren geactiveerd. [9] Door verdachte is ter terechtzitting verklaard dat hij – toen hij op 1 á 1,5 meter afstand van tram 9 was – getracht heeft te remmen, maar doordat de onderlinge afstand al zo klein was geworden een noodremming geen effect meer heeft gehad. Ook meerdere passagiers van tram 11 hebben verklaard dat de tram voorafgaand aan de botsing niet heeft geremd. [10] De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte niet heeft geremd.
Bestaat er een mogelijke medische oorzaak voor de late reactie van verdachte?
Door verdachte is verklaard dat hij zich weinig kan herinneren van de periode voorafgaand aan het ongeval. De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende is gebleken dat er een mogelijk verband bestaat tussen de botsing en de – naderhand – bij verdachte geconstateerde hartritmestoornissen dan wel andere gezondheidsklachten.
Onoplettendheid bij verdachte?
Verdachte heeft op de kruising van de Wouwermanstraat met de Parallelweg tram 9 voorrang verleend overeenkomstig de ter plaatse geldende voorrangsregels en de andere trambestuurder gegroet door zijn hand op te steken. Verdachte had op dat moment dus nog voldoende aandacht voor de verkeersituatie en verkeersveiligheid. Hij wist derhalve ook dat tram 9 voor hem reed en dat hij gepaste afstand diende te houden. Bovendien wist verdachte dat deze tram, lijn 9, net als zijn lijn, bij de volgende halte – Jacob Catstraat – zou stoppen. Verdachte heeft vervolgens vanaf de halte van de Wouwermanstraat de snelheid van zijn tram opgevoerd tot een snelheid van 41 kilometer per uur en heeft de tram daarna laten “uitrollen”. Bij het naderen van de volgende halte is verdachte echter onvoldoende oplettend geweest en heeft hij gedurende een langere afstand en tijd zijn voorganger niet meer bewust waargenomen als gevolg waarvan hij niet meer tijdig heeft kunnen remmen.
Voor bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde is vereist dat de verdachte heeft gehandeld met de in die bepaling vereiste mate van schuld. Schuld in de zin van voormeld artikel kan aanwezig worden geacht als de verdachte hoogst onoplettend en onachtzaam heeft gehandeld (vgl. Hof Amsterdam 29 september 1977, NJ 1978, 584). De steller van de tenlastelegging heeft klaarblijkelijk aansluiting gezocht bij de in het verkeersrecht ontwikkelde invulling van het begrip schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW). Die omschrijving staat aan een bewezenverklaring van het tenlastegelegde, dat is gebaseerd op artikel 165 Sr, in beginsel niet in de weg. De rechtbank is echter van oordeel dat het enkel niet tijdig opmerken van de stilstaande tram voor hem en als gevolg daarvan het niet (tijdig) remmen door verdachte, terwijl dit wel van hem mocht worden verwacht in de concrete omstandigheden en de verkeerssituatie ter plaatse, niet kan worden gekwalificeerd als hoogst onoplettend en onachtzaam en derhalve als schuld in de zin van artikel 165 Sr.
De rechtbank spreekt verdachte derhalve vrij van het primair tenlastegelegde.
Verdachte heeft door zijn verkeersgedrag echter wel gevaar veroorzaakt op het spoor. Verdachte wist dat er een tram voor hem reed en hij wist dat zijn voorganger zou gaan stoppen bij de volgende halte. Verdachte heeft er bovendien ter zitting ook blijk van gegeven zich goed bewust te zijn van de tijd en de afstand die een tram nodig heeft om tot stilstand te komen. Door onder die omstandigheden gedurende een langere tijd en afstand onvoldoende oplettend te zijn, terwijl hij ook de verantwoordelijkheid draagt over een groot aantal passagiers, heeft verdachte, naar het oordeel van de rechtbank, gevaarzettend gehandeld, in de zin van artikel 3 Spoorwegwet.
Conclusie rechtbank
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
Subsidiair
hij op 11 september 2012 te 's-Gravenhage, als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte, heeft als bestuurder van een tram:
- onvoldoende aandacht gehouden voor de verkeerssituatie en de verkeersveiligheid ter plaatse en daarbij
- zijn voorganger (tram 9) niet tijdig gezien en
- zijn snelheid niet zodanig geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij het spoor kon overzien en waarover dit vrij was, immers is hij (zonder te remmen) met de voorzijde van het door hem bestuurde voertuig tegen de achterzijde van zijn voorganger (een tram die stilstond bij de halte) gebotst, waardoor meerdere inzittenden van de trams letsel hebben bekomen en door welke gedraging van verdachte gevaar op die spoorweg werd veroorzaakt.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van het hem bij dagvaarding primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten verzocht.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht bij een (eventuele) strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het feit dat hij in het verleden niet eerder met justitie in aanraking is geweest en niet eerder betrokken is geweest bij een ongeval met ernstig letsel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij overweegt de rechtbank meer in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gevaarzetting op het spoor. Door een geruime periode van onoplettendheid van verdachte is de tram, lijn 11, welke door hem werd bestuurd, achter op een voorliggende tram, lijn 9, die bij een halte stilstond, gebotst. Bij deze botsing hebben in totaal 34 personen (veelal aangezichts) letsel opgelopen. Het kan de verdachte met zijn jarenlange ervaring als trambestuurder worden aangerekend dat door zijn handelen deze botsing heeft plaatsgevonden. De rechtbank houdt er in het voordeel van verdachte rekening mee dat verdachte een onberispelijke staat van dienst heeft als trambestuurder.
Omtrent de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 oktober 2013, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van enig strafbaar feit.
Gelet op het feit dat de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde bewezen acht en op grond van de hiervoor weergegeven overwegingen, komt de rechtbank tot een strafoplegging die sterk afwijkt van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank acht een werkstraf van hier na te noemen duur passend.

7.De vordering van de benadeelde partij

[inzittende 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in zijn vordering omdat er op de vordering geen bedrag is ingevuld.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelijk aan het standpunt van de officier van justitie, betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Door de benadeelde partij is een schadevergoeding gevorderd ter zake van immateriële schade. Op de vordering is echter geen bedrag genoemd en de vordering is ook niet onderbouwd. Door de verdediging is erop gewezen dat de schade door de verzekering wordt afgewikkeld en reeds voorschotten aan de benadeelde partij zijn uitgekeerd. Gelet op een en ander zou de behandeling van de vordering, naar het oordeel van de rechtbank, een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 22 c, 22d van het Wetboek van Strafrecht;
- 3, 187 van de Spoorwegwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van subsidiair:
overtreding van artikel 3 van de Spoorwegwet;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
werkstraf voor de duur van
20 (twintig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
10 (tien) DAGEN;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in zijn vordering en dat hij die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. van Veen, voorzitter,
mrs J.J.P. Bosman en A. Dantuma-Hieronymus, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.L.D. Timmermans, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 december 2013.
mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit vonnis te tekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL15A4 2012193721-1, van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 144).
2.Proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse (VOA), p. 104 en proces-verbaal tachograafschijven onderzoek, p. 120.
3.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 16.
4.Proces-verbaal aanrijding misdrijf, p. 4 t/m 9.
5.Verklaring verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 26 november 2013.
6.Proces-verbaal verkeersongevallenanalyse, p. 104 onder 2 en proces-verbaal verkeersongevallenanaylse, p. 105 onder 5.
7.Proces-verbaal tachograafschijven onderzoek, p. 120.
8.Proces-verbaal tachograafschijven onderzoek, p. 121.
9.Proces-verbaal verkeersongevallenanaylse, p. 105 onder 5.
10.Proces-verbaal verhoor [inzittende 3], p. 32, proces-verbaal verhoor [inzittende 1], p. 40, proces-verbaal verhoor [betrokkene 1], p. 42, proces-verbaal verhoor [betrokkene 2], p. 46, proces-verbaal verhoor [betrokkene 3], p. 59.