ECLI:NL:RBDHA:2013:16798

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2013
Publicatiedatum
10 december 2013
Zaaknummer
13/6181
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing zorgtoeslag aanvragen wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 november 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [X], en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiser had aanvragen voor zorgtoeslag ingediend voor de jaren 2006 tot en met 2009 en 2011, maar deze aanvragen waren te laat ingediend. De rechtbank oordeelde dat eiser een actieve houding diende aan te nemen bij het aanvragen van de zorgtoeslag en dat de wettelijke termijn voor het indienen van aanvragen niet was nageleefd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond voor de uitspraak op bezwaar van 3 juli 2013, maar ongegrond voor de overige jaren. Eiser had aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de mogelijkheid om zorgtoeslag aan te vragen, maar de rechtbank oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor het tijdig indienen van aanvragen bij eiser lag. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar van 3 juli 2013 en verklaarde het bezwaar voor het jaar 2010 niet-ontvankelijk. De rechtbank benadrukte dat er geen verplichting bestaat voor de Belastingdienst om burgers actief te informeren over de mogelijkheid om toeslagen aan te vragen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 13/6181
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2013 in de zaak tussen
[X], wonende te [Z], eiser
en

de Belastingdienst/Toeslagen,[te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 24 juli 2013 op de bezwaren van eiser tegen het afwijzen door verweerder van zijn aanvragen zorgtoeslag over de jaren 2006 tot en met 2009 en 2011 en tegen de uitspraak van verweerder van 3 juli 2013 op het bezwaar van eiser inzake de zorgtoeslag voor het jaar 2010.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2013.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote.
Namens verweerder is verschenen [A].

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 3 juli 2013;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar van 3 juli 2013, en verklaart het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk wat betreft de zorgtoeslag 2010 en
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 3 juli 2013;
  • verklaart het beroep ongegrond voor zover het is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 24 juli 2013;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44 aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1.
Artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) luidt, voor zover hier van belang en voor de in geschil zijnde jaren, als volgt:
“Een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar kan tot 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen. Indien de belanghebbende, diens partner of een medebewoner voor de in de eerste volzin genoemde datum is
uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na die datum verloopt, wordt de in die volzin bedoelde termijn verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen van die aangifte gestelde termijn.”.
2.
Vaststaat dat voor het jaar 2010 geen beschikking zorgtoeslag is vastgesteld.
3.
Verweerder heeft aangevoerd dat eiser niet vóór respectievelijk 1 april 2007 en
1 april 2008 is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen
( aangifte ib/pvv) te doen voor de jaren 2006 en 2007 binnen een termijn die na die datum verloopt. Eiser heeft dit ter zitting weersproken en gesteld dat hij voor beide jaren wel is uitgenodigd om vóór 1 april 2007 respectievelijk vóór 1 april 2008 aangifte voor beide jaren te doen. De aanvragen zorgtoeslag voor de berekeningsjaren 2006 en 2007 hadden in beide gevallen respectievelijk vóór 1 april 2007 en vóór 1 april 2008 moeten worden ingediend. Nu verweerder de aanvragen eerst op 1 november 2012 heeft ontvangen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de aanvragen 2006 en 2007 terecht wegens termijnoverschrijding afgewezen. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser voor de jaren 2008, 2009 en 2011 respectievelijk vóór 1 april 2009, vóór 1 april 2010 en vóór 1 april 2012 is uitgenodigd om respectievelijk aangifte ib/pvv 2008, aangifte ib/pvv 2009 en aangifte ib/pvv 2011 te doen. Tevens is niet in geschil dat aan eiser voor die jaren geen uitstel is verleend voor het indienen van zijn aangiften ib/pvv. De aanvragen zorgtoeslag voor de jaren 2008, 2009 en 2011 hadden daarom respectievelijk vóór 1 april 2009, vóór 1 april 2010 en vóór 1 april 2012 moeten worden ingediend. Nu verweerder de aanvragen eerst op 1 november 2012 heeft ontvangen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de aanvragen 2008, 2009 en 2011 terecht wegens termijnoverschrijding afgewezen.
Artikel 15 van de Awir biedt verweerder geen ruimte om van de gestelde termijn af te wijken. Eiser blijft ook zelf verantwoordelijk voor het tijdig aanvragen van de zorgtoeslag. Het karakter van inkomensafhankelijke tegemoetkomingen laat niet toe dat deze ook nog worden verleend als er een lange tijd is verstreken na het moment waarop de desbetreffende uitgaven zijn gedaan (Kamerstukken II 2004-2005, 29764, nr. 3, blz. 19). Voorts bevat de Awir ter zake geen hardheidsclausule.
4.
Eiser heeft het volgende als reden voor de te late aanvraag aangevoerd. Hij heeft toentertijd geen formulier “Aanvragen zorgtoeslag 2006” ontvangen, zoals bij vele mensen in het najaar van 2005 wel het geval is geweest. Hij heeft daaruit de conclusie getrokken dat hij niet voor toekenning van de zorgtoeslag in aanmerking kwam. Hij heeft voor de jaren 2006, 2007 en 2008 een voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting aangevraagd. In de mededelingen bij de Verzoek of wijzigingen voorlopige teruggaaf voor de jaren 2006 en 2007 heeft hij niets gelezen over de mogelijkheid van het aanvragen van zorgtoeslag. Voor het jaar 2008 heeft hij in de door hem ontvangen mededeling voor dat jaar eveneens niets gelezen over voornoemde mogelijkheid. Wel leest hij in die mededeling dat kinderkorting wordt vervangen door kindertoeslag en dat die kindertoeslag automatisch wordt uitbetaald aan iedereen die recht heeft op kinderbijslag. Hij leest in de helpinformatie bij het aangifteprogramma ib/pvv 2008 niet dat, als er geen (automatische) toekenning van de kindertoeslag heeft plaatsgevonden, er alsnog zelf een aanvraag voor kindertoeslag ingediend kan en moet worden.
Gelet daarop is hij er te goeder trouw van uit gegaan, dat hij niet voor toekenning van toeslagen in het algemeen en voor toekenning van kindertoeslag in het bijzonder in aanmerking kwam. De belastingdienst is bovendien op de hoogte van zijn verzamelinkomen en had hem derhalve de toeslagen automatisch moeten toekennen, vanaf 2006 de zorgtoeslag en vanaf 2008 de kindertoeslag respectievelijk het kindgebonden budget. Door dit na te laten heeft de belastingdienst hem gedupeerd. Als de kindertoeslagen automatisch zouden zijn toegekend, dan had hij eveneens op tijd de zorgtoeslag kunnen aanvragen.
Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat er geen sprake is van opzet, zodat verweerder het een en ander nog kan corrigeren en de toeslagen alsnog toegekend moeten worden.
5.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het jaar 2010 als volgt. Eiser heeft tevens voor het jaar 2010 inzake de zorgtoeslag bezwaar gemaakt. Nu voor het jaar 2010 nog geen definitieve beschikking zorgtoeslag is vastgesteld, heeft eiser voortijdig bezwaar gemaakt voor dit jaar. Verweerder heeft voor het jaar 2010 bij uitspraak op bezwaar het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder had eiser voor de zorgtoeslag 2010 bij zijn uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren.
De uitspraak op bezwaar van verweerder dient om die reden in zoverre te worden vernietigd. De rechtbank verklaart eiser alsnog niet-ontvankelijk in het bezwaar voor de zorgtoeslag voor het jaar 2010.
6.
De stelling van eiser dat verweerder hem de kindertoeslag niet automatisch heeft toegekend, waardoor hij de zorgtoeslag niet tijdig heeft kunnen aanvragen, zoals onder 4 is weergegeven, kan niet slagen. De rechtbank onderschrijft de stelling van verweerder dat de Inspecteur inkomstenbelasting en verweerder verschillende bestuursorganen zijn. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag is de Belastingdienst/Toeslagen belast met de uitvoering van deze wet, de Inspecteur inkomstenbelasting is hiertoe niet bevoegd. Op grond van artikel 14 van de Awir wordt een tegemoetkoming (een financiële bijdrage van het Rijk op grond van een inkomensafhankelijke regeling waar de Wet op de zorgtoeslag toe behoort) op aanvraag door de Belastingdienst/Toeslagen toegekend. Hieruit volgt dat er een aanvraag moet worden ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen. Dat er in enig jaar in verband met de omzetting van de kinderkorting in kindertoeslag/kindgebonden budget een mogelijkheid bestond tot automatische omzetting betekent niet dat ook de zorgtoeslag zonder aanvraag zou kunnen worden toegekend. De stelling van eiser dat hem op grond van het bij de belastingdienst bekende verzamelinkomen de toeslag automatisch toegekend had dienen te worden, kan gelet daarop niet slagen.
Op grond van artikel 18 van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner verweerder desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn. Hieruit volgt dat van een belanghebbende een actieve houding bij het toekennen van een tegemoetkoming en bij de bepaling van de hoogte van die tegemoetkoming, in casu de zorgtoeslag, verlangd wordt. De rechtbank kan verweerder volgen in het standpunt dat er geen verplichting bestaat om op grond van enige wettelijke bepaling na te gaan of iemand recht heeft op toekenning van een toeslag, noch om burgers persoonlijk schriftelijk te informeren over de mogelijkheid toeslagen aan te vragen.
7.
Ook de stelling van eiser dat wanneer er geen sprake is van opzet, correcties altijd mogelijk moeten zijn, doet niet ter zake, daar er immers sprake is van een in de wet vastgelegde termijn waarbinnen een aanvraag ingediend dient te worden.
De rechtbank merkt op dat het de rechter ingevolge artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet is toegestaan de innerlijke waarde of de billijkheid van een wet te beoordelen. Dit brengt mee dat het de rechtbank niet is toegestaan wettelijke regelingen als zodanig te toetsen, behoudens voor zover de wettelijke regeling in strijd zou zijn met eenieder verbindende verdragsbepalingen. Dat dit laatste het geval is, is gesteld noch gebleken.
8.
Gelet hierop is het beroep ongegrond verklaard voor de jaren 2006 tot en met 2009 en voor het jaar 2011, en is het beroep gegrond verklaard voor zover het de uitspraak van verweerder van 3 juli 2013 betreft. Laatstgenoemd besluit dient te worden vernietigd, waarna de rechtbank het bezwaar voor het jaar 2010 alsnog niet-ontvankelijk verklaart.
9.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Wel dient verweerder het griffierecht aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. van Duijvendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2013.
er

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1.
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep