ECLI:NL:RBDHA:2013:16778

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2013
Publicatiedatum
9 december 2013
Zaaknummer
C-09-452234 - JE RK 13-2552
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling van minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 november 2013 uitspraak gedaan over het verzoek van de moeder tot opheffing van de ondertoezichtstelling van haar minderjarige kinderen. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M. Lindhout, verzocht om de ondertoezichtstelling op te heffen, omdat zij van mening was dat er een gebrek aan deskundige begeleiding was en dat haar rechten, zoals verwoord in artikel 8 EVRM en artikel 24 IVKR, geschonden werden. De minderjarigen, geboren in 2004 en 2006, verblijven feitelijk in een gezinshuis en de ondertoezichtstelling was eerder verlengd tot 14 mei 2014.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken en de ter terechtzitting naar voren gebrachte argumenten. De WSJ en de stiefmoeder hebben verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder, waarbij zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van de minderjarigen werden geuit. De vader heeft zich niet verzet tegen het verzoek van de moeder, maar heeft wel aangegeven dat vermoedens van seksueel misbruik van de minderjarigen onderzocht moeten worden.

De rechtbank overweegt dat de gronden voor ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn, ondanks de argumenten van de moeder en de vader. De rechtbank concludeert dat er nog steeds grote zorgen zijn over de ontwikkeling en veiligheid van de minderjarigen, en dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om deze veiligheid te waarborgen. Het verzoek van de moeder wordt dan ook afgewezen.

De beschikking is gegeven door de kinderrechters P. de Haan, J.M. Ghrib en S.M. Borkent, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Van deze beschikking kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: JE RK 13-2552
Zaaknummer: C/09/452234
Datum beschikking: 18 november 2013

Afwijzing verzoek opheffing ondertoezichtstelling

Beschikking op het op 4 oktober 2013 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoekster],
de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M. Lindhout te Den Haag,
met betrekking tot de minderjarigen:
1.
[minderjarige 1],geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats],
2.
[minderjarige 2],geboren op [geboortedatum] 2006 te[geboorteplaats],
kinderen van:
de moeder voornoemd,
en erkend door:
[A],
de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
In deze procedure worden tevens als belanghebbenden aangemerkt:
[B]
,
de stiefmoeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
die gezamenlijk met de moeder het ouderlijk gezag uitoefent,
en
de William Schrikker Jeugdbescherming (verder: de WSJ), namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden (verder: Bureau Jeugdzorg).
De minderjarigen verblijven feitelijk in een gezinshuis.

ProcedureDe kinderrechter heeft de zaak verwezen naar de Meervoudige Kamer in deze rechtbank.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder ook:
  • het verzoekschrift;
  • de brief d.d. 4 november 2013 van de zijde van de stiefmoeder.
Op 4 november 2013 is de zaak, gelijktijdig met het verzoek van de moeder tot vervallen verklaring van een schriftelijke aanwijzing, ter terechtzitting van deze rechtbank met gesloten deuren behandeld door de Meervoudige Kamer.
Hierbij zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M. Lindhout,
  • de vader,
  • mr. E.H. Visser, advocaat van de stiefmoeder,
- de heer [C] en mevrouw [D], namens de WSJ.

Feiten

De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 13 mei 2013 de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd van 14 mei 2013 tot 14 mei 2014.
Voorts heeft de kinderrechter bij beschikking d.d. 13 mei 2013 de aan Bureau Jeugdzorg gegeven machtiging om voornoemde minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een AWBZ-voorziening verlengd van 14 mei 2013 tot 14 mei 2014.
Bureau Jeugdzorg heeft de uitvoering van de maatregelen gemandateerd aan de WSJ.

Verzoek

Het verzoek van de moeder strekt tot opheffing van de ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarigen. De grond voor het verzoek van de moeder is, blijkens haar brief van 2 oktober 2013, gelegen in de omstandigheid dat volgens de moeder sprake is van een gebrek aan deskundige en volwaardige begeleiding. De moeder verzet zich tegen het wegblijven van familiaire banden. De moeder is voorts van mening dat zij in haar recht, zoals verwoord in artikel 8 EVRM en artikel 24 IVKR, is geschonden.
Namens de WSJ alsmede de stiefmoeder is ter terechtzitting verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder, welke verweren hierna – voor zover nodig – zullen worden weergegeven.
De vader heeft zich niet verzet tegen het verzoek van de moeder tot opheffing van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen.

Beoordeling

De stiefmoeder is conform de wettelijke vereisten opgeroepen, doch niet verschenen. Blijkens de verklaring van mr. Visser heeft de stiefmoeder een medische ingreep ondergaan waardoor zij niet in staat is ter terechtzitting te verschijnen.
In aanvulling op het verzoek is ter terechtzitting namens de moeder naar voren gebracht dat geen sprake is geweest van seksueel misbruik van de minderjarigen door de moeder en haar partner de heer [E]. Er zijn geen gronden meer aanwezig voor een ondertoezichtstelling, zodat de ondertoezichtstelling kan worden opgeheven en de minderjarigen kunnen worden thuisgeplaatst.
Namens de WSJ is ter terechtzitting verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder tot opheffing van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen. Er bestaan grote zorgen over de minderjarigen en zij worden nog in hun ontwikkeling bedreigd. Het contact tussen de minderjarigen en de moeder is stopgezet en dient op een veilige manier opgebouwd te worden. De veiligheid van de minderjarigen kan in de thuissituatie bij de moeder niet worden gewaarborgd.
Namens de stiefmoeder is ter terechtzitting verwezen naar de inhoud van de brief van
4 november 2013 die de raadsvrouw heeft ingezonden. Aanvullend heeft mr. Visser verklaard dat de stiefmoeder zich zorgen maakt over de minderjarigen, gelet op de vermoedens van seksueel misbruik van de minderjarigen door de moeder en de partner van moeder. Het is van belang dat de veiligheid van de minderjarigen wordt gewaarborgd.
De vader heeft ter terechtzitting te kennen gegeven dat de vermoedens van seksueel misbruik van de minderjarigen moeten worden uitgezocht. Dit kan niet zonder meer worden aangenomen. Er is geen bewijs. Het is van belang dat duidelijk wordt waar de verhalen van de minderjarigen vandaan komen. De WSJ heeft niet op juiste wijze gehandeld, zodat de vader instemt met het verzoek van de moeder tot opheffing van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat – anders dan de moeder en de vader menen – de uitkomst van het onderzoek naar de vermoedens van seksueel misbruik van de minderjarigen door de moeder en haar partner op zichzelf niet van invloed is op de uitkomst van de onderhavige procedure. Of een feit binnen de kaders van het strafrecht al dan niet bewezen kan worden verklaard laat immers onverlet dat er sprake kan zijn van een situatie waarin een kinderbeschermingsmaatregel gerechtvaardigd is.
De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:254, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn. Daarbij overweegt de rechtbank in het bijzonder dat nog steeds grote zorgen bestaan omtrent de ontwikkeling en de veiligheid van de minderjarigen. De rechtbank deelt deze zorgen van de WSJ. Thuisplaatsing van de minderjarigen is thans niet aan de orde. De rechtbank is voorts van oordeel dat voldoende is gebleken van zorgelijke kindsignalen bij de minderjarigen. Een ondertoezichtstelling is noodzakelijk om de veiligheid van de minderjarigen te kunnen waarborgen.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P. de Haan, J.M. Ghrib en S.M. Borkent, kinderrechters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 november 2013, in tegenwoordigheid van L.A. Neuman-Steenaart als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen
drie maandenna de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift bij de griffie van het Gerechtshof Den Haag.