In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 november 2013 uitspraak gedaan over de bezoekregeling tussen een moeder en haar minderjarige kinderen, in het licht van vermoedens van seksueel misbruik. De moeder had verzocht om de schriftelijke aanwijzing van de William Schrikker Jeugdbescherming (WSJ) te laten vervallen, die de bezoekregeling had stopgezet. De rechtbank oordeelde dat de uitkomst van het onderzoek naar de vermoedens van seksueel misbruik niet van invloed was op de procedure, maar dat er wel zorgelijke signalen waren over de ontwikkeling en veiligheid van de kinderen. De rechtbank concludeerde dat de WSJ terecht de bezoekregeling had stopgezet, omdat de moeder zich niet aan de voorwaarden had gehouden die waren gesteld voor het contact met de kinderen. De rechtbank benadrukte dat de moeder zich moest laten behandelen en moest meewerken aan een verklaring in Woord en Beeld om het contact met de kinderen te herstellen. De rechtbank wees het verzoek van de moeder af en verklaarde de schriftelijke aanwijzing ongegrond, waarbij zij de WSJ aanraadde om de ondertoezichtstelling door een andere gezinsvoogd te laten uitvoeren, gezien de verstoorde verhouding tussen de moeder en de huidige gezinsvoogd.