ECLI:NL:RBDHA:2013:16775

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2013
Publicatiedatum
9 december 2013
Zaaknummer
C-09-453700 - JE RK 13-2761 en C-09-453846 - JE RK 13-2782
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 november 2013 een beschikking gegeven met betrekking tot de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De minderjarige, geboren in 2013, is onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van de minderjarige in de thuissituatie bij de ouders onvoldoende gewaarborgd kan worden. Dit oordeel is gebaseerd op vermoedens van ernstig seksueel grensoverschrijdend gedrag jegens de minderjarige en zijn halfbroer en halfzus, en het gebrek aan samenwerking van de ouders met de hulpverlening. De ouders hebben geen veiligheidsplan kunnen opstellen en tonen geen inzicht in de zorgen die er zijn omtrent de ontwikkeling van de minderjarige. De rechtbank heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de betrokken partijen, waaronder de William Schrikker Jeugdbescherming en de Raad voor de Kinderbescherming, aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die een voorlopige ondertoezichtstelling rechtvaardigen. De rechtbank heeft de machtiging verleend om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een pleegzorgvoorziening, met de mogelijkheid tot terugplaatsing zodra de veiligheid in de thuissituatie kan worden gewaarborgd. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: JE RK 13-2761 / JE RK 13-2782
Zaaknummer: C/09/453700 / 453846
Datum beschikking: 4 november 2013

Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

Beschikking op het op 31 oktober 2013 ingekomen verzoekschrift van:

de William Schrikker Jeugdbescherming (verder: de WSJ), namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden (verder: Bureau Jeugdzorg),
en het op 4 november 2013 ingekomen verzoekschrift van:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord, locatie Den Haag (verder: de Raad),
met betrekking tot de minderjarige:
[minderjarige],geboren op [geboortedatum] 2013 te[geboorteplaats],
kind van:
[A],
de moeder,
en erkend door:
[B],
de vader,
beiden wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.
De minderjarige verblijft feitelijk in een voorziening voor pleegzorg.

Procedure

De kinderrechter heeft de zaak verwezen naar de Meervoudige Kamer in deze rechtbank.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • de verzoekschriften;
  • het faxbericht d.d. 1 november 2013 van mr. M. Lindhout, advocaat van de moeder;
  • het faxbericht d.d. 4 november 2013 van de zijde van de Raad.
Op 4 november 2013 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank met gesloten deuren behandeld door de Meervoudige Kamer.
Hierbij zijn verschenen:
  • mevrouw [C], namens de Raad,
  • de heer [D] en mevrouw [E], namens de WSJ,
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M. Lindhout,
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. P. Verbraaken.
Ter terechtzitting is namens de WSJ een pleitnotitie overgelegd. Voorts heeft de heer [D] een verslag van de eerste sessie van de traumabehandeling van [minderjarige x] (halfzus van de minderjarige) d.d. 29 oktober 2013 overgelegd, welk verslag is opgesteld door de gezinshuisouder [mevrouw F].

Feiten

Bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 28 mei 2013 is de minderjarige onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg van 3 juni 2013 tot 3 december 2013. Bureau Jeugdzorg heeft de uitvoering van de maatregel gemandateerd aan de WSJ.
Bij beschikking van het gerechtshof te Den Haag van 30 oktober 2013 is de beschikking d.d. 28 mei 2013 van de kinderrechter in deze rechtbank vernietigd en is de ondertoezichtstelling van de minderjarige met ingang van 30 oktober 2013 opgeheven.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 31 oktober 2013 machtiging verleend de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening van Jeugdformaat van 31 oktober 2013 tot 14 november 2013. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden.
De kinderrechter beschikte ten tijde van voornoemde beslissing niet over de beslissing van het gerechtshof van 30 oktober 2013 en was derhalve in de veronderstelling dat de ondertoezichtstelling, verleend bij beschikking van 28 mei 2013, van kracht was.
Bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 4 november 2013 is de mondelinge beslissing van 1 november 2013 bevestigd, inhoudende dat de minderjarige voorlopig onder toezicht is gesteld van Bureau Jeugdzorg van 1 november 2013 tot
5 november 2013 te 9:00 uur, en is de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden.

Verzoek en verweer

De verzoeken strekken tot ondertoezichtstelling van de minderjarige, met toepassing van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek en tot machtiging de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening van jeugdzorg. De grond voor de verzoeken van de WSJ en de Raad is, volgens de overgelegde stukken, gelegen in het navolgende. De minderjarige wordt ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. Een ondertoezichtstelling is geïndiceerd om de benodigde hulpverlening te kunnen waarborgen. Er zijn vermoedens van ernstig seksueel grensoverschrijdend gedrag jegens en seksueel misbruik van [minderjarige y] en [minderjarige x] (de halfbroer en halfzus van de minderjarige) door de ouders. De ouders tonen geen inzicht in de zorgen daaromtrent en het is niet mogelijk gebleken een samenwerking met de ouders tot stand te brengen. Er dient volgens de WSJ 24-uurszicht op de minderjarige te zijn. Het lukt de ouders echter niet om een veiligheidsplan op te bouwen met een toeziend netwerk dat zich zorgen maakt om de minderjarige en verantwoordelijkheid wil nemen voor zijn veiligheid. Tijdens het netwerkberaad heeft de moeder aangegeven dat zij niet open staat voor behandeling bij de Waag. De ouders hebben overigens aangegeven dat zij de minderjarige ergens zullen onderbrengen waar de hulpverlening hem niet kan vinden. De veiligheid van de minderjarige kan in de thuissituatie bij de ouders niet langer worden gewaarborgd.
De moeder en de vader hebben verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Namens de Raad is ter terechtzitting in aanvulling op het verzoek naar voren gebracht dat onderzoek dient te worden verricht naar de ontwikkeling van de minderjarige. Een groot deel van de zorgen heeft betrekking op het vermoeden van seksueel misbruik van [minderjarige y] en [minderjarige x] door de ouders. Na de beslissing van het gerechtshof van 30 oktober 2013 zijn echter nieuwe feiten en omstandigheden opgetreden, inhoudende dat het de ouders niet is gelukt om een veiligheidsplan op te stellen. Er is onvoldoende netwerk beschikbaar om 24-uurstoezicht op de minderjarige te kunnen garanderen. Dit is ook gebleken uit het netwerkberaad dat is gehouden op 29 oktober 2013, na de zitting bij het gerechtshof op
9 oktober 2013.
Namens de WSJ is ter terechtzitting overeenkomstig de overgelegde pleitnotitie het woord gevoerd. In de verklaring namens de WSJ wordt nogmaals benadrukt wat het belang is van de uithuisplaatsing voor de veiligheid van de minderjarige. De ouders zijn niet bereid om mee te werken aan de hulpverlening. De minderjarige is echter afhankelijk van die hulpverlening. Vanuit de situatie waarin de minderjarige verblijft binnen een pleeggezin, kan tussen de ouders, de WSJ, de Waag en Ipse de Bruggen worden samengewerkt aan een plan waarbinnen de veiligheid van de minderjarige in de thuissituatie voldoende is gewaarborgd. De inzet en houding van de ouders is hierbij zeer bepalend. Er dient een positief netwerk opgebouwd te worden, bestaande uit mensen die verantwoordelijkheid willen nemen voor de veiligheid van de minderjarige.
Door en namens de moeder is ter terechtzitting gepleit voor afwijzing van de verzoeken. De beslissing van het gerechtshof te Den Haag van 30 oktober 2013 is duidelijk. Daarvoor is ook een duidelijke motivering gegeven en de ondertoezichtstelling van de minderjarige is opgeheven. Het gerechtshof is kritisch geweest over het onderzoek naar het vermoeden van seksueel misbruik van [minderjarige y] en [minderjarige x] door de ouders. Er zijn thans geen nieuwe feiten en omstandigheden die de beslissing van het gerechtshof anders zouden maken. Het gaat goed met de minderjarige en er zijn geen signalen dat hij in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Van gevaar voor de minderjarige en het ontbreken van opvoedkwaliteiten van de ouders is niet gebleken. Er is sprake van misbruik van procesrecht door de hulpverlening, nu het gerechtshof op 30 oktober 2013 de ondertoezichtstelling heeft opgeheven en thans opnieuw een verzoek is ingediend bij de rechtbank.
Van de zijde van de vader is eveneens gepleit voor afwijzing van de verzoeken. De advocaat van de vader heeft in haar betoog aangesloten bij hetgeen door en namens de moeder naar voren is gebracht. De vader heeft meegewerkt aan het veiligheidsplan en hij heeft zich opengesteld voor hulpverlening van de Waag. De aanwijzingen van de gezinsvoogd worden door de vader serieus genomen, ook als het gaat om 24-uurstoezicht. De vader ziet de hulpverlening als ondersteunend. Uit de stukken is niet gebleken dat de hulpverlening van Ipse de Bruggen of het consultatiebureau zorgen heeft omtrent de minderjarige.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat – anders dan de ouders menen – de uitkomst van het onderzoek naar de vermoedens van seksueel misbruik van [minderjarige y] en [minderjarige x] door de ouders op zichzelf niet van invloed is op de uitkomst van de onderhavige procedure. Of een feit binnen de kaders van het strafrecht al dan niet bewezen kan worden verklaard laat immers onverlet dat er sprake kan zijn van een situatie waarin een kinderbeschermingsmaatregel gerechtvaardigd is.
Op grond van de informatie, zoals gebleken uit het verzoekschrift en de daarbij gevoegde bijlagen en uit de verklaringen van de gehoorde personen, komt de rechtbank tot het oordeel dat het dringend en onverwijld noodzakelijk is dat de minderjarige, hangend een nader in te stellen onderzoek naar de vraag of de ondertoezichtstelling geboden is, voorlopig onder toezicht wordt gesteld. Daarbij overweegt de rechtbank als volgt. In de periode tussen de zitting op 9 oktober 2013 bij het gerechtshof en de uitspraak van het gerechthof op 30 oktober 2013 was een ondertoezichtstelling van kracht. In het kader van de ondertoezichtstelling en de vermoedens van seksueel misbruik van [minderjarige y] en [minderjarige x] door de ouders, is aan de ouders opdracht gegeven om een veiligheidsplan ten behoeve van de minderjarige op te stellen. Het is de ouders niet gelukt om een veiligheidsplan op te bouwen met een toeziend netwerk dat verantwoordelijkheid wil nemen voor zijn veiligheid.
Het gerechtshof heeft overwogen dat de ouders bereid zijn om mee te werken aan de hulpverlening. Bij het netwerkberaad op 29 oktober 2013 is echter gebleken dat de moeder niet bereid is om mee te werken aan een behandeling bij de Waag. De rechtbank is derhalve van oordeel dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Het is van belang dat een veiligheidsplan wordt opgesteld. Daarnaast deelt de rechtbank de zorgen van de Raad en de WSJ omtrent de houding van de ouders ten opzichte van de zorgen omtrent seksueel grensoverschrijdend gedrag van minderjarigen. De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat onderzoek moet worden verricht naar de ontwikkeling van de minderjarige. Een voorlopige ondertoezichtstelling is thans noodzakelijk.
Voorts is de rechtbank – gelet op vorenstaande overwegingen – van oordeel dat het dringend en onverwijld noodzakelijk is dat de machtiging tot uithuisplaatsing, hangend een nader in te stellen onderzoek naar de vraag of de uithuisplaatsing geboden is, wordt verleend. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat thans voldoende gebleken is dat de in artikel 1:261, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden aanwezig zijn. Bureau Jeugdzorg zal dan ook voorlopig worden gemachtigd – zulks in afwachting van het rapport en advies van de Raad – om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen. Daarnaast acht de rechtbank de dreiging van de ouders om de minderjarige op een voor de hulpverlening onbekende plaats onder te brengen zorgelijk, nu in het dossier stukken aanwezig zijn die deze dreiging ondersteunen. De veiligheid van de minderjarige kan in de thuissituatie bij de ouders momenteel derhalve onvoldoende worden gewaarborgd. Gelet op de leeftijd van de minderjarige acht de rechtbank het van belang dat, zodra de veiligheid van de minderjarige in het kader van een veiligheidsplan wel kan worden gewaarborgd in de thuissituatie, zo snel mogelijk wordt toegewerkt naar terugplaatsing van de minderjarige bij de ouders.
Een indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg is nog niet overgelegd.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
stelt de minderjarige van 5 november 2013 tot 31 januari 2014 voorlopig onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg;
en
machtigt de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 4 november 2013 tot
31 januari 2014, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling, en verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat deze machtiging van kracht blijft indien en voor zover een indicatiebesluit binnen 4 weken na 31 oktober 2013 afgegeven, strekt tot uithuisplaatsing van de minderjarige in dezelfde categorie;
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een nader te bepalen terechtzitting van de meervoudige kamer
vóór 31 januari 2014;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming tijdig voor nader te bepalen terechtzitting rapport en advies uit te brengen;
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
  • de Raad voor de Kinderbescherming;
  • de William Schrikker Jeugdbescherming;
  • de moeder;
  • mr. M. Lindhout, advocaat van de moeder;
  • de vader;
  • mr. P. Verbraaken, advocaat van de vader.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Ghrib (voorzitter), P. de Haan en S.M. Borkent, kinderrechters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 november 2013, in tegenwoordigheid van L.A. Neuman-Steenaart als griffier.
Voor zover deze uitspraak betrekking heeft op de machtiging tot uithuisplaatsing kan hoger beroep worden ingesteld binnen
drie maandenna de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift op de griffie van het Gerechtshof Den Haag.