ECLI:NL:RBDHA:2013:16703

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2013
Publicatiedatum
9 december 2013
Zaaknummer
2457671 RP VERZ 13-50703
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en vergoeding bij onterecht ontslag na weigering vrijwillig vertrek

In deze zaak verzoekt de werkgever, Badhotel Vastgoed B.V., de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werkneemster, die 24 jaar in dienst is, op basis van artikel 7:685 BW. De werkneemster weigert vrijwillig uit dienst te gaan in verband met een beoogde overgang van onderneming. Na een verzoek tot ontslag bij het UWV, dat werd afgewezen, dient Badhotel een ontbindingsverzoek in. De werkneemster verzet zich hiertegen en dient een zelfstandig verzoek in tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, met een verzoek om een aanzienlijke vergoeding. De kantonrechter oordeelt dat Badhotel niet heeft aangetoond dat de werkneemster onbekwaam is voor haar functie en dat de werkgever zich niet als goed werkgever heeft gedragen. De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2014 en kent de werkneemster een vergoeding van € 400.000,- toe, evenals een gedeeltelijke vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand. De beslissing is genomen op 9 december 2013.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team kanton Den Haag
FJ
Rep.nr.: 2457671 RP VERZ 13-50703
Datum: 9 december 2013
Beschikking in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Badhotel Vastgoed B.V.,
gevestigd te Den Haag,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. O. Hammerstein,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verwerende partij,
gemachtigde: mr. M.A. Huisman.
Partijen worden aangeduid als “Badhotel” en “[verweerster]”.
1.Procedure
1.1. Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 17 oktober 2013, heeft Badhotel de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst met [verweerster] ex artikel 7:685 BW te ontbinden.
1.2. [verweerster] heeft een verweerschrift en een zelfstandig verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met Badhotel ex artikel 7:685 BW ingediend.
1.3. Op 25 november 2013 heeft de mondelinge behandeling van de verzoeken plaats gevonden. Beide partijen zijn daarbij met hun gemachtigden verschenen, Badhotel vertegenwoordigd door de heren [X] en [Y] en [verweerster] in persoon. Daarbij zijn door Badhotel pleitaantekeningen overgelegd.

2.Feiten

2.1.
De kantonrechter gaat op grond van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling van het volgende uit.
2.2.
[verweerster], geboren op [1960] en thans 53 jaar oud, is sinds [1989] bij (de rechtsvoorganger van) Badhotel in dienst. Sinds 24 juni 1991 vervult zij de functie van [functie] tegen een salaris van laatstelijk € 6.407,13 bruto per maand (exclusief emolumenten).
2.3.
Badhotel exploiteert het hotel aan de Gevers Deynootweg 15 te Scheveningen. Badhotel maakt onderdeel uit van de Metterwoon-groep, de groep die de aandelen en/of zeggenschap in Badhotel houdt. Enig aandeelhouder van Badhotel is Metterwoon Beheer B.V.
2.4.
Op 14 en 21 mei 2013 heeft de heer [X], [functie] van Metterwoon, gesprekken met [verweerster] gevoerd. Blijkens de verslagen van deze gesprekken, die [verweerster] heeft overgelegd, heeft de heer [X] haar in deze gesprekken voorgesteld om vrijwillig akkoord te gaan met beëindiging van haar arbeidsovereenkomst in verband met de voorgenomen overname van de onderneming van Badhotel door een derde partij. [verweerster] heeft dit geweigerd.
2.5.
Op 24 juni 2013 is [verweerster] tijdens haar vakantie in het buitenland telefonisch op non-actief gesteld door Badhotel. Een reden hiervoor is [verweerster] niet verteld. [verweerster] heeft hiertegen geprotesteerd en heeft zich beschikbaar gehouden voor werkhervatting.
2.6.
Op 19 juni 2013 heeft de heer [Y], [functie] van Metterwoon Vastgoed B.V., namens de bestuurder van Badhotel, de heer [Q], toestemming voor opzegging van de arbeidsovereenkomst met [verweerster] aangevraagd bij het UWV Werkbedrijf (hierna: UWV). Als ontslagreden werd aangevoerd: bedrijfseconomische redenen die nopen tot een gefaseerde reorganisatie. Als eerste stap zou de functie van [verweerster] moeten vervallen. Een deel van haar taken zou overgenomen worden door de heer [X]. Haar overige taken zouden worden overgenomen door lagere managers. Het UWV heeft bij beslissing d.d. 23 september 2013 de gevraagde toestemming geweigerd omdat Badhotel onvoldoende inzicht heeft verschaft in de maatregelen die zij neemt om door middel van een reorganisatie de achterliggende oorzaken aan te pakken die aan de ontslagaanvraag ten grondslag liggen. Het UWV overweegt:
“Het is onvoldoende duidelijk geworden hoe werkgever haar onderneming gaat reorganiseren en welke (financiële) gevolgen hieruit voortvloeien. Gelet hierop bestaat bij ons gerede twijfel of de ontslagaanvraag een bedrijfseconomische oorzaak heeft. Deze twijfel is mede ingegeven door het verweer van werknemer.”

3.Verzoek

3.1.
Badhotel verzoekt de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden op grond van gewichtige redenen, bestaande uit een dringende reden dan wel veranderingen in de omstandigheden.
3.2.
Badhotel voert hiertoe aan, dat [verweerster] in ernstige mate de bekwaamheid, vaardigheid en visie mist die nodig zijn voor haar functie van [functie], wat een verwijtbare dringende reden vormt. Volgens Badhotel heeft [verweerster] niets gedaan om de financiële resultaten van de onderneming van Badhotel te verbeteren. Sinds [verweerster] op non-actief is gesteld, hebben twee divisie-managers in rap tempo de maatregelen doorgevoerd die [verweerster] de afgelopen jaren heeft tegengehouden. Daardoor zijn de bezetting van het hotel en de omzet van het restaurant spectaculair gestegen. Door de gesprekken met de heer [X] op te nemen en de opnames te gebruiken in een juridische procedure heeft [verweerster] bovendien het vertrouwen van de aandeelhouder c.q. haar werkgever ernstig beschaamd zodat verdere samenwerking tussen partijen uitgesloten is. Badhotel beroept zich voor wat betreft een eventuele ontbindingsvergoeding op het zogeheten “habe-nichts criterium”. Voor toewijzing van de door [verweerster] gevraagde vergoeding van haar kosten van rechtsbijstand ziet Badhotel geen aanleiding omdat het verzochte bedrag buitensporig hoog is.

4.Verweer en zelfstandig verzoek

4.1.
[verweerster] voert gemotiveerd verweer. Zij verzoekt de kantonrechter vast te stellen dat aan de voortzetting van haar dienstverband zodanige bezwaren zijn verbonden dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van haar kan worden gevergd. Zij verzoekt daarom de arbeidsovereenkomst tussen partijen per de eerst mogelijke datum te ontbinden onder toekenning aan haar ten laste van Badhotel van een vergoeding van € 400.000,- bruto. Tevens verzoekt zij aan haar ten laste van Badhotel een bedrag van € 23.259,08 toe te kennen bij wijze van tegemoetkoming in haar kosten van rechtsbijstand.
4.2.
[verweerster] voert hiertoe aan dat zij in 2012 en 2013 enkele stevige discussies heeft gevoerd met Metterwoon over het verwijderen van facturen uit de boekhouding, waarin [verweerster] zich principieel heeft opgesteld. [verweerster] vermoedt dat haar opstelling niet werd gewaardeerd en de aanleiding is geweest voor Metterwoon om te trachten om haar vertrek te bewerkstelligen. Begin mei 2013 werd zij getipt dat Metterwoon afscheid van haar wilde nemen. Daarom heeft zij de gesprekken met de heer [X] op 14 mei 2013 en 21 mei 2013 opgenomen. Uit de opnamen en transcripten van deze gesprekken blijkt dat de heer [X] [verweerster] op intimiderende wijze onder druk heeft gezet om ontslag te nemen. Eén dag nadat [verweerster] had gezegd dat zij niet bereid was om zelf ontslag te nemen, heeft Metterwoon namens Badhotel ontslagvergunning voor haar aangevraagd bij het UWV. Enige onderbouwing van de in die procedure gestelde reorganisatie heeft Badhotel niet kunnen geven. Drie weken na de weigering van de ontslagvergunning heeft Badhotel het onderhavige ontbindingsverzoek ingediend.
4.3.
[verweerster] heeft de afgelopen 24 jaar uitstekend gefunctioneerd. Nooit is zij aangesproken op tekortkomingen in haar functioneren en nimmer is zij onvoldoende beoordeeld. Badhotel heeft haar stelling dat [verweerster] onbekwaam is voor haar functie op geen enkele manier onderbouwd. Het is juist dat Badhotel sinds enkele jaren verlies lijdt. Dat is hoofdzakelijk te wijten aan de economische crisis, die de hele hotelbranche treft, en aan andere factoren waarop [verweerster] zelf geen invloed heeft. Op 25 april 2012 heeft [verweerster] aan de heren [X] en [Q] overigens een analyse en plan gepresenteerd voor de aanpak van de problemen met het restaurant en de bar. De heren hebben dit plan toen niet eens willen lezen. In de eerste helft van 2013 waren de financiële resultaten van Badhotel al weer veel beter dan in het voorgaande jaar. Dat is in ieder geval voor een deel te danken aan de inspanningen van [verweerster].
4.4.
De intimiderende en agressieve handelwijze van Metterwoon c.q. Badhotel heeft [verweerster] zowel professioneel als persoonlijk geschaad. Doordat zij op non-actief is gesteld, zijn vragen gerezen omtrent de positie en het functioneren van [verweerster]. De hotelbranche is een kleine wereld. De carrièremogelijkheden van [verweerster] zijn onder deze door Metterwoon c.q. Badhotel gecreëerde omstandigheden geminimaliseerd. [verweerster] voelt zich geschoffeerd gelet op de vele jaren waarin zij zich met hart en ziel voor Badhotel heeft ingezet. Voortzetting van de samenwerking acht ook [verweerster] daardoor thans onmogelijk geworden. Badhotel treft ernstig verwijt van de ontstane situatie. Daarom ziet [verweerster] zich nu genoodzaakt ook zelf ontbinding van haar arbeidsovereenkomst te verzoeken onder toekenning aan haar ten laste van Badhotel van een vergoeding van € 400.000,- op basis van correctiefactor C = 2 en rekening houdend met compensatie voor het (gedeeltelijk) niet in acht nemen van de geldende opzegtermijn. Tevens verzoekt [verweerster] in dit uitzonderlijke geval om een tegemoetkoming in haar kosten van rechtsbijstand.

5.Beoordeling

5.1.
Niet is gebleken dat het verzoek verband houdt met het bestaan van enig opzegverbod.
5.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Badhotel niet aannemelijk gemaakt dat [verweerster] in ernstige mate de bekwaamheid, vaardigheid en visie mist die nodig zijn voor de vervulling van haar functie van [functie]. Badhotel heeft geen stukken overgelegd die haar betreffende stellingen ondersteunen wat in het licht van het gemotiveerde verweer van [verweerster] wel van haar verwacht had mogen worden. Badhotel heeft het verweer van [verweerster], dat de financiële problemen hoofdzakelijk te wijten zijn aan factoren waarop [verweerster] zelf geen invloed heeft, dat de heren [X] en [Q] in 2012 haar analyse en plan voor de aanpak van de problemen met het restaurant en de bar niet hebben willen lezen en dat de financiële resultaten van Badhotel in de eerste helft van 2013 al weer veel beter waren dan in het voorgaande jaar, niet weersproken. Ten overvloede wordt overwogen dat [verweerster], die onweersproken heeft gesteld dat zij gedurende 24 jaar goed heeft gefunctioneerd in dienst van Badhotel, de gelegenheid had moeten krijgen om haar functioneren te verbeteren zo zij al aanmerkingen op haar functioneren zou hebben gekregen. Voor ontbinding op de door Badhotel aangevoerde gronden is gezien het voorgaande geen enkele reden.
5.3.
Omdat Badhotel, gelet op de gesprekken in mei 2013, de ontslagvergunningsaanvraag bij het UWV, de op non-actiefstelling en thans het onderhavig ontbindingsverzoek, klaarblijkelijk alles in het werk heeft gesteld om te bereiken dat [verweerster] uit dienst gaat, en gelet op het feit dat [verweerster] thans ook zelf ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzoekt, ziet de kantonrechter geen reële mogelijkheid voor vruchtbare samenwerking tussen partijen in de toekomst. De oorzaak hiervan ligt geheel en al in de risicosfeer van Badhotel en de houding en de aanpak van Badhotel worden uiterst verwijtbaar geacht, zulks op grond van de volgende overwegingen.
5.4.
Gelet op de inhoud van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is immers alleszins aannemelijk geworden dat [verweerster] bij Badhotel in ongenade is gevallen door haar weigering om mee te werken aan het verwijderen van bepaalde facturen uit de boekhouding om elke vorm of schijn van frauduleus handelen te voorkomen. Badhotel heeft de desbetreffende uitlatingen van [verweerster] in het geheel niet weersproken.
5.5.
Bovendien heeft [verweerster] met de transcripten van de gesprekken op 14 en 21 mei 2013 voldoende aannemelijk gemaakt dat de heer [X] haar op intimiderende wijze onder druk heeft gezet om ontslag te nemen in verband met de voorgenomen overname van de onderneming van Badhotel door een derde partij.
5.6.
Na de niet-geslaagde ontslagaanvraag bij het UWV, gebaseerd op de in het geheel niet onderbouwde stelling dat een reorganisatie nodig en op handen zou zijn in de onderneming, heeft Badhotel vervolgens getracht in de onderhavige procedure te beargumenteren dat [verweerster] dan maar zou moeten vertrekken wegens onvoldoende functioneren. Ook deze stelling heeft Badhotel op geen enkele manier onderbouwd. Bovendien heeft Badhotel tijdens de mondelinge behandeling geïnsinueerd dat [verweerster] een drankprobleem heeft, wederom zonder enige onderbouwing, waarop [verweerster] - begrijpelijkerwijs - verontwaardigd heeft gereageerd.
5.7.
Badhotel heeft laten zien dat zij moedwillig aanstuurt op beëindiging van de arbeidsovereenkomst, bij voorkeur zonder een vergoeding te hoeven betalen, op onverschillig welke grond en zonder oog te hebben voor de belangen van [verweerster]. Aldus heeft Badhotel zich bepaald niet als goed werkgever gedragen.
5.8.
Onder deze omstandigheden kan Badhotel [verweerster] in redelijkheid niet verwijten dat zij het vertrouwen van Badhotel zou hebben beschaamd door opnames te maken van de gesprekken van 14 en 21 mei 2013. [verweerster] heeft zich onweersproken op het standpunt gesteld dat zij een gerechtvaardigd belang had om deze opnames te maken dat zwaarder weegt dan de privacy van de heer [X], gelet op de eerdere discussies over het verwijderen van facturen uit de boekhouding en omdat zij begin mei 2013 werd getipt dat Metterwoon afscheid van haar wilde nemen. De kantonrechter is van oordeel dat [verweerster] met de hiervoor weergegeven omstandigheden een gerechtvaardigd belang heeft aangetoond voor het opnemen van de gesprekken waarbij kan worden vastgesteld dat zij met het uitwerken van de opnames niet verder is gegaan dan noodzakelijk was in het kader van de ontslagprocedure.
5.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter is voldoende aannemelijk gemaakt door [verweerster] dat de verhouding met Badhotel blijvend verstoord is. Vooral de wens van Badhotel om van [verweerster] af te komen en de verontwaardiging van [verweerster] over deze houding van Badhotel is uit de stukken en het verhandelde ter zitting naar voren gekomen. Deze verandering in de omstandigheden is van dien aard dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve behoort te eindigen. De overeenkomst zal dan ook per 1 januari 2014 worden ontbonden.
5.10.
Met het oog op de hiervoor geschetste omstandigheden van het geval, tevens gelet op de leeftijd van [verweerster], de duur van het dienstverband, de hoogte van het salaris en haar kansen op de arbeidsmarkt, acht de kantonrechter het alleszins billijk [verweerster] ten laste van Badhotel een vergoeding toe te kennen van € 400.000,-, uitgaande van correctiefactor C = 2 en rekening houdende met gedeeltelijke compensatie voor het niet in acht nemen van de geldende opzegtermijn.
5.11.
Weliswaar heeft Badhotel zich – opnieuw zonder enige onderbouwing – beroepen op het zogeheten “habe-nichts” criterium maar daar gaat de kantonrechter aan voorbij. Badhotel heeft immers eveneens betoogd dat de resultaten van het hotel en het restaurant met sprongen vooruit gaan sinds [verweerster] op non-actief is gesteld. Zo is volgens Badhotel de kamerbezetting 22-23% hoger ten opzichte van 2012 en de omzet van het restaurant en de bar zou zelfs verdubbeld zijn ten opzichte van 2012. Waar [verweerster] bovendien onweersproken heeft gesteld dat de resultaten van Badhotel in de eerste helft van 2013 al aanzienlijk beter waren dan in 2012, is niet aannemelijk geworden dat Badhotel niet in staat zou zijn de toe te kennen vergoeding te betalen.
5.12.
Dan dient nog een beslissing te worden genomen over het verzoek van [verweerster] om Badhotel te veroordelen in de werkelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand. Dit verzoek zal de kantonrechter gedeeltelijk toewijzen, zulks op grond van de volgende overwegingen.
5.13.
Bij een veroordeling in de proceskosten is de rechter niet gehouden het liquidatietarief toe te passen. Een veroordeling in de werkelijk gemaakte kosten indien sprake is geweest van misbruik van procesrecht behoort derhalve tot de mogelijkheden. Van misbruik van procesrecht kan sprake zijn als een procesrechtelijke bevoegdheid wordt gebruikt voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, in het bijzonder om zonder enig in redelijkheid te respecteren belang onrechtmatig aan de wederpartij in de procedure nadeel toe te brengen. Dat is ook het geval wanneer het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven, wat zich voordoet als de eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze kansloos waren.
5.14.
In de onderhavige verzoekschriftenprocedure heeft Badhotel naar het oordeel van de kantonrechter inderdaad gronden aangevoerd waarvan zij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen. Aldus heeft Badhotel [verweerster] gedwongen zich te verweren tegen gezochte verwijten. Daar tegenover staat dat de arbeidsovereenkomst thans wel ontbonden zal worden naar aanleiding van het zelfstandig verzoek van [verweerster] en dat de aanzienlijke kosten van rechtsbijstand die [verweerster] heeft gemaakt grotendeels zien op tijdens de UWV-procedure verleende bijstand. Voor zover de gemaakte kosten betrekking hebben op de UWV-procedure dienen zij thans buiten beschouwing te blijven. Wel bestaat aanleiding in de omstandigheden van het geval om Badhotel te veroordelen tot betaling van de kosten van rechtsbijstand conform de factuur van 18 november 2013 ten bedrage van € 5.681,05.
5.15.
Aangezien aan [verweerster] de vergoeding zal worden toegekend waarom zij heeft gevraagd en Badhotel tijdens de mondelinge behandeling slechts een lagere vergoeding heeft aangeboden, zou Badhotel strikt genomen in de gelegenheid gesteld moeten worden om haar verzoek in te trekken. Aangezien dan het zelfstandig verzoek van [verweerster] overblijft, zal Badhotel deze gelegenheid niet geboden worden.
Beslissing
De kantonrechter:
1. ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 januari 2014;
2. kent aan [verweerster] ten laste van Badhotel een vergoeding toe van € 400.000,- bruto en veroordeelt Badhotel tot betaling daarvan op een door [verweerster] aan te geven fiscaal correcte wijze;
3. veroordeelt Badhotel in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van [verweerster] begroot op € 5.681,05.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. F.J. Verbeek en uitgesproken ter openbare zitting van 9 december 2013.