Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.de stichting STICHTING FAIR HUUR VOOR VERHUURDERS,
STICHTING PLANTAGEHOEK,
STICHTING TOT BEVORDERING VAN PARTICULIER HUIZENBEZIT “HIPPOS”,
1.De procedure
- de dagvaarding van 16 juli 2012 (met producties);
- de conclusie van antwoord (met producties);
- het tussenvonnis van 23 januari 2013, waarbij een comparitie van partijen voor de meervoudige kamer is bepaald; en
- het proces-verbaal van comparitie van 23 mei 2013 voor de meervoudige kamer, en de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
www.rijksoverheid.nl):
3.Het geschil
primair:
decent profit)die resulteert uit een huuropbrengst (kale huur) van 6% van de WOZ-waarde;
huurprijsbeheersing:
- structurele verliesgevendheid, dan wel exploitatieresultaten die geen redelijk rendement voor het geïnvesteerde vermogen en/of geen redelijke winst opleveren;
- achtergebleven huren, te weten huren die permanent beneden het niveau liggen van de maximaal toelaatbare huurprijzen volgens het woningwaarderingsstelsel (puntentelling);
- de onmogelijkheid om de huurliberalisatie te benutten bij lopende huurovereenkomsten;
huurbescherming:
huisvestingswetgeving:
- de onmogelijkheid, althans zeer stringente voorwaarden om vrijgekomen woningen zelf te gaan bewonen of te verhuren aan huurders naar eigen keuze, om woningen te splitsen of samen te voegen en/of aan de woningbestemming te onttrekken;
- de onmogelijkheid om vrijgekomen woningen met minder 142 punten in de grote en middelgrote steden zelf te gaan bewonen of te verhuren aan een huurder van eigen keuze op straffe van dwangsommen en boeten;
discriminatie:
- de ongerechtvaardigde verschillen bij langlopende huurovereenkomsten tussen de huuropbrengsten van gelijkwaardige woningen omdat verhuurders minder huur mogen berekenen aan zittende huurders (huurveteranen). De huuropbrengsten zijn veelal onvoldoende om de kosten van onderhoud en vaste lasten te dekken;
- de ongerechtvaardigde verschillen tussen huuropbrengsten van gelijkwaardige woningen omdat verhuurders minder huur mogen berekenen aan huurders met een huishoudinkomen van € 43.000,00 of minder;
recht op een eerlijk proces:
- onvoldoende rechterlijke toetsing door een ‘weeffout’ in combinatie met het appelverbod;
- strijd met het vermoeden van onschuld bij all-in-huren;
Wet verhuurderheffing en de inkomensafhankelijke huurverhoging:
4.De beoordeling
Collectieve actie ex artikel 3:305c BW
fair balance) heeft getroffen in het systeem van de Nederlandse huur(prijs)wetgeving en huisvestingsregelgeving, en is aan de orde of dit systeem een schending van het eigendomsrecht van particuliere verhuurders van sociale woningen oplevert, dan wel onrechtmatig is jegens een specifieke groep particuliere verhuurders. Bij de beantwoording van die vraag kan geabstraheerd worden van de bijzondere omstandigheden van de individuele verhuurders. De door Fair Huur c.s. ingestelde vordering strekt in die zin tot bescherming van gelijksoortige belangen, waarmee een efficiënte en effectieve rechtsbescherming kan worden bereikt ten behoeve van de belanghebbenden. Ten slotte staat vast dat Fair Huur c.s. voldoende heeft getracht het gevorderde door het voeren van overleg met de Staat te bereiken.
Algemene uitgangspunten – terughoudende toetsing van formele wetten
Nitraatrichtlijn). De rechter moet terughoudendheid betrachten wanneer door burgers wordt gevraagd om in deze besluitvorming en belangenafweging te treden. De rechter kan evenmin in de loop van de procedure die tot een wet in formele zin leidt ingrijpen (HR 19 november 1999, NJ 2000, 160,
Gemeente Tegelen/Provincie Limburg), ook niet ingeval bij de voorbereiding en behandeling van die wet terzake gegeven procedurevoorschriften zijn geschonden.
margin of appreciation) ten aanzien van de afwegingen die ten grondslag liggen aan de wetgeving in kwestie. Het is bij uitstek een taak van de wetgever om alle in het geding zijnde argumenten en belangen tegen elkaar af te wegen. Slechts nationale wettelijke bepalingen die gegrond zijn op afwegingen die buiten deze beoordelingsmarge vallen mogen door de rechter terzijde worden geschoven.
Artikel 1 Eerste Protocol
National & Provincial Builing Society e.a./United Kingdom) omvat artikel 1 Eerste Protocol drie te onderscheiden regels die met elkaar verbonden zijn:
Mellacher/Oostenrijk) en in latere arresten op dit terrein herhaald:
De Poolse arresten
Hutten-Czapska/Polen, nr. 35014/97), die hierna worden aangeduid als: de Poolse arresten. Het volgende was aan de orde. Mevrouw Hutten-Czapska – in Polen geboren en in bezit van de Franse nationaliteit – was in 1990 door overerving eigenaresse geworden van een woning en een stuk land in Polen. Voorheen waren haar ouders eigenaar van de woning en de grond. De woning was onder het communistische regime door de Staat in appartementen gesplitst en de Staat had die verhuurd aan door hem aangewezen huurders tegen een door hem bepaalde huurprijs. Na de val van het communisme, in de overgangsfase naar marktwerking op de woningmarkt, werd in 1994 door de Staat wetgeving aangenomen met daarin een systeem van huurbescherming en huurprijsregulering. Deze wetgeving gold voor een periode van tien jaar en was ook van toepassing op privébezit. Volgens de wetgeving van 1994 kon een verhuurder de woning van een wanbetalende huurder, na ontbinding van de huurovereenkomst, slechts ontruimen indien een passende vervangende woning werd aangeboden. Daarnaast mocht de jaarhuur van een woning niet meer dan 3% van de herbouwwaarde bedragen en diende de huiseigenaar zorg te dragen voor het onderhoud van de woning, hetgeen erop neer kwam dat de verhuurder slechts 60% van de onderhoudskosten kon dekken. Het tekort bleef voor rekening van de huiseigenaar. Hutten-Czapska stelde dat de Poolse staat met die wetgeving een ongerechtvaardigde inbreuk maakte op haar eigendomsrecht, als bedoeld in artikel 1 Eerste Protocol. Het wettelijke regime voor huurprijscontrole en huurbescherming raakte tevens ongeveer 100.000 andere Poolse verhuurders. Het EHRM heeft in deze kwestie uiteindelijk drie arresten gewezen. Vanaf 2000 had het Poolse Constitutionele Hof een aantal uitspraken gedaan omtrent de houdbaarheid van de Poolse wetgeving.
Mellacher/Oostenrijk-arrest – voorop gesteld dat de Poolse staat een ruime beoordelingsmarge toekomt als het gaat om (sociale) huisvesting en ook in situaties waarin huurprijsregulering zowel vergaande consequenties heeft voor individuen als significante economische en sociale gevolgen voor de lidstaat als zodanig, zowel in de keuze van de maatregelen, zoals huurprijsbeheersing, als in hun toepassing. Deze
wide margin of appreciationis echter niet onbeperkt. Het EHRM was bereid om aan te nemen dat het wettelijke stelsel in Polen in 1994 werd ingevoerd om de lastige situatie op de woningmarkt in Polen in de overgangsfase van het communistische regime het hoofd te bieden, in het bijzonder gelet op de woningschaarste en de hoge kosten om een woning te kopen, en vooral de armere en zwakkere huurders te beschermen tegen exploderende huurprijzen. Het EHRM oordeelde echter dat er geen rechtvaardiging bestond voor het falen van de Poolse staat om huiseigenaren te kunnen verzekeren dat zij hun onderhoudskosten konden goedmaken, of zelfs een minimum profijt uit hun huuropbrengsten konden trekken:
fair balanceheeft getroffen tussen de algemene belangen en de eigendomsbescherming: (i) Zo heeft Hutten-Czapska nimmer vrijelijk met de huurders kunnen onderhandelen over de aangegane huurovereenkomst, (ii) beperkt de Poolse regelgeving de rechten van huiseigenaren inzake huurbeëindiging ernstig en (iii) zijn de huurprijsniveaus vastgesteld op een bedrag dat lager ligt dan de kosten voor onderhoud. De sociale en financiële lasten moeten op een rechtvaardige wijze worden verdeeld, en die lasten mogen niet, zoals in deze zaak, worden afgewenteld op een specifieke groep personen. Het EHRM overwoog het volgende:
Nederlandse huur(prijs)stelsel en artikel 1 Eerste Protocol
fair balanceheeft getroffen tussen de doelstellingen van de wet- en regelgeving en het middel waarmee dit wordt bereikt (proportionaliteit).
Bij wet voorzien en legitiem doel in het algemeen belang
onderde maximaal toegestane huur. Van die beslissing kan men niet in hoger beroep (zie artikel 7:262 lid 2 BW). Fair Huur c.s. heeft ter onderbouwing gewezen op een uitspraak van de kantonrechter van 14 mei 2009 (WR 2010, 60), waarin deze situatie aan de orde was. Dit levert tevens een schending van artikel 6 EVRM op, aldus Fair Huur c.s.
een beslissing” te nemen op grond van open normen (waarbij overigens veelal zal worden aangesloten bij het puntenstelsel), niet meebrengt dat geen sprake (meer) zou zijn van een wettelijke grondslag. Ook een beslissing op grond van open normen is immers gegrond op de (huur)wetgeving. Evenmin is in dit opzicht sprake van een schending van het recht op een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6 EVRM (zie hierna onder 4.53).
Proportionaliteit – Fair balance
fair balanceheeft getroffen. Daarmee wordt bedoeld dat er een redelijke mate van evenredigheid bestaat tussen de gebruikte middelen en het doel dat ermee nagestreefd wordt. Aan het vereiste van
fair balanceis niet voldaan, indien er sprake is van een individuele en buitensporige last voor de betrokken persoon of specifieke groep van personen.
fair balance) treft tussen het algemeen belang en het individuele belang van de betrokken particuliere huiseigenaren die woningen verhuren in de sociale huursector. Fair Huur c.s. heeft in haar betoog de hiervoor genoemde drie in het oog springende elementen uit de Poolse zaken gelicht, en gesteld dat die elementen in haar visie ook toepasselijk zijn op de Nederlandse verhuurmarkt en de eigendomsrechten van verhuurders op ongerechtvaardigde wijze schenden. Fair Huur c.s. stelt dat (a) de huisvestigingsregels ertoe leiden dat (sommige) verhuurders in de praktijk niet vrijwillig huurovereenkomsten met hun huurders aangaan, (b) de huurprijsbeheersing tot een structureel verliesgevende exploitatie leidt voor particuliere huiseigenaren, nu die sinds 2001 zijn onderworpen aan de rendementsheffing in box 3 van de inkomstenbelasting en tegelijkertijd voor het jaar 2013 zijn onderworpen aan de verhuurderheffing (c) de huurdersbescherming een zo vergaande belemmering oplevert dat beëindiging van huurovereenkomsten bijna onmogelijk is, bijvoorbeeld bij beëindiging op grond van dringend eigen gebruik. Fair Huur c.s. stelt voorts (d) dat uit de Poolse arresten voortvloeit dat particuliere verhuurders van sociale woningen recht hebben op een redelijk rendement. De financiële last voor de betaalbaarheid van sociale huurwoningen voor de individuele huurders wordt slechts voor een gedeelte door de overheid zelf gedragen via de door haar gefinancierde woningcorporaties en voor een groot gedeelte afgewenteld op de individuele (particuliere) verhuurders van sociale woningen. Die verhuurders dienen daardoor – als specifieke maatschappelijke groep – een onevenredige en buitensporige last te dragen, aldus Fair Huur c.s.
fair balancetussen de algemene belangen en de eigendomsbescherming groot gewicht wordt toegekend aan de volgende omstandigheden: (a) het feit dat de huurovereenkomst niet vrijwillig tot stand is gekomen, (b) het feit dat de mogelijkheid tot beëindiging van die huurovereenkomst effectief ontbreekt en (c) het feit dat de huurprijsniveaus die in de geldende wet- en regelgeving aan de verhuurder zijn opgelegd een structurele en niet te verbeteren verliessituatie opleveren. De structurele verliessituatie in de Poolse arresten betrof voornamelijk de verhouding tussen de huuropbrengsten en onderhoudslasten, waardoor zelfs de kosten van onderhoud voor een belangrijk deel niet uit deze opbrengsten konden worden bestreden. Bovenal volgt uit de Poolse arresten dat al deze elementen bij elkaar opgeteld voor het EHRM de doorslag gaven om te oordelen dat de Poolse overheid niet aan de vereiste belangenafweging had voldaan.
ultimum remediumis:
reasonable level of rent” werd niet behaald, omdat de Poolse overheid de huurprijs zodanig laag had vastgesteld dat zelfs de noodzakelijke onderhoudskosten hieruit niet konden worden voldaan.
rechthebben op een redelijke winst (
decent profit) en dat indien zij die niet kunnen verkrijgen, reeds sprake is van een schending van het in artikel 1 Eerste Protocol neergelegde eigendomsrecht. Beslissend is steeds, in het licht van artikel 1 Eerste Protocol, of een redelijke balans bestaat tussen enerzijds de belangen van de eigenaar van de woning, waaronder begrepen het belang om rendement te genereren, en anderzijds het algemeen belang (waaronder de huurdersbelangen). Fair Huur c.s. heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat het recht op een
decent profitin de Poolse arresten is vervat, gesteld dat het EHRM in het tweede Poolse arrest in het dictum onder 4. uitdrukkelijk heeft verwezen naar § 239 van het arrest en daarin impliciet heeft bevestigd dat het eigendomsrecht mede een
decent profitomvat, en dat uit de
dissenting opinionsvan twee raadsheren volgt dat die verwijzing doelbewust en na uitvoerig overleg is opgenomen. Alleen raadsheer Zupancic vond dat de bescherming van
decent profitniet onder de werking van artikel 1 Eerste Protocol viel. Dit alles is opnieuw bevestigd in het derde Poolse arrest van 28 april 2008, waarin het EHRM heeft gecontroleerd of de Poolse overheid zich had gehouden aan de in het tweede Poolse arrest gegeven opdracht. Ook uit latere zaken, zoals EHRM 26 september 2006 (EHRC, 138,
Fleri Soler/Malta) volgt dat er een “
entitlement to derive profit from their property” bestaat, zo stelt Fair Huur c.s.
fair balanceis getroffen, gaat om een afweging van alle relevante belangen, inclusief de legitieme (financieel-economische) belangen van verhuurders, en dat de toetsingsmaatstaf is of de lidstaat daarbij proportioneel heeft gehandeld en geen onevenredige en buitensporige last heeft gelegd op die individuele of specifieke groep huiseigenaren. De omstandigheid dat het eigendomsrecht van artikel 1 Eerste Protocol mede het verkrijgen van een redelijke winst (
decent profit) uit zijn eigendom omvat, weegt mee in die toetsing. Echter, niet kan worden aanvaard dat onder geen beding inbreuk zou mogen worden gemaakt op (dit deel van) bedoeld eigendomsrecht, zoals Fair Huur c.s. betoogt. Dat is voorbehouden aan de discretionaire bevoegdheid van de wetgever. Dit blijkt (onder meer) uit het feit dat het EHRM in het tweede Poolse arrest heeft benadrukt dat het niet zijn taak is om aan te geven hoe een
fair balancedoor Polen moet worden bewerkstelligd, maar alleen dat bij de invulling daarvan aansluiting kan worden gezocht bij de aanbevelingen van het Poolse Constitutionele Hof, onder andere door invulling te geven aan hetgeen dient te worden verstaan onder ‘
basic rent’, ‘
economically justified rent’ of ‘
decent profit’:
fair balance. Beslissend is steeds of er een redelijke balans bestaat tussen enerzijds de belangen van de betrokken huiseigenaar en anderzijds het algemeen belang. Een enkele disbalans brengt nog geen schending mee; het moet gaan om evidente gevallen (zie voorts de arresten van het hof Amsterdam van 19 februari 2013, LJN: BZ3784 en 24 april 2012, LJN: BW3682). Daarbij is bovendien van belang dat de Nederlandse huurwet- en regelgeving voldoende waarborgen aan de verhuurder biedt (door de Staat ook wel “veiligheidsventielen” genoemd) om voor zijn belangen (in rechte) op te komen. De desbetreffende particuliere verhuurder kan immers een vordering tot beëindiging van de huurovereenkomst bij de kantonrechter indienen, dan wel een verhoging van de huurprijs vragen, terwijl daarnaast artikel 6:248 BW (redelijkheid en billijkheid) en 6:258 BW (onvoorziene omstandigheden) gelden op grond waarvan in uitzonderlijke gevallen een uitzondering kan worden gemaakt. Voorts geldt dat, daar waar het de bezwaren van particuliere verhuurders betreft tegen de verhuurderheffing, hen een met waarborgen omklede rechtsingang ten dienste staat bij de bestuursrechter. Immers, de verhuurderheffing wordt geheven via een belastingaanslag en daartegen staat (bezwaar en) beroep open bij de bestuursrechter. Aan individuele verhuurders van sociale woningen staan aldus effectieve rechtsmiddelen ter beschikking om voor de Nederlandse (kanton)rechter te betogen dat in hun specifieke situatie sprake is van een schending van hun eigendomsrechten onder artikel 1 Eerste Protocol. Gelet op de lopende procedures van enkele bij Fair Huur c.s. aangesloten verhuurders, heeft een aantal van hen ook voor deze route gekozen. De onderhavige collectieve actie, waarbij Fair Huur c.s. (kort gezegd) een verklaring voor recht, dan wel de onverbindendverklaring vordert van een groot aantal individuele bepalingen in de Nederlandse huurwet- en regelgeving, leent zich hier niet voor.
Nederlandse huurprijsstelsel en discriminatieverbod
AB2000, 386) geoordeeld dat het voorts evenmin is toegestaan personen die zich in een verschillende positie bevinden, ten onrechte gelijk te behandelen (het materiële gelijkheidsbeginsel). Het EHRM heeft in dit arrest, onder meer, het volgende overwogen:
NJ1986, 4) bij die beoordeling een zekere beoordelingsruimte toe, waarbij de omvang van die beoordelingsruimte afhangt van de (concrete) omstandigheden van het geval, het onderwerp en de achtergrond: